Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Danlk God in alles”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Danlk God in alles”.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

[NIEUWE JAAR.]

Dankt God in alles; want dit is de wille Gods in Christus Jezus over u. I Thess. 5 : 18.

Nu weer de loop van een nieuw jaar begon, zijt ge van zelf tot bidden geneigd. In Gods hand zal ook dit jaar uw lot en leven zijn. Uit wiens hart zou dan het gebed niet opklimmen, om ook dit jaar in de genade en de gunste onzes Gods te mogen voleinden.

En toch, hoe hoog ook bij zulk een keerpunt op den weg de beteekenis van het gebed sta, geen mindere kracht ter innerlijke sterking gaat uit van het danken.

Ge merkt dan ook telkens in het apostolisch vermaan hoe aanhoudend, met wat ernst, en hoe alomvattend, we altoos weer tot dat danken worden opgewekt; en opgewekt in taal, die verre uitgaat boven de plaats die de dankzegging in óns leven pleegt in te nemen. Een uitdrukking als uit Ef. 5 : 20: Dankende te allen tijde voor alle dingen God en Vader in den naam van onzen Heere Jezus Christus", doelt nog op een heel ander danken, dan waaraan »wij gewend zijn. En als de apostel aan de Kerk van Thessalonica toeroept: Dankt God in alles, want dat is de %uil van God in Christus Jezus over u", dan voelt ieder toch, dat dit nog iets anders is dan een dankgebed na het eten of na de predikatie.

Ook blijkt toch, dat dit bij een man als Paulus geen loslippig woord was, want in den aanhef van zijn brief betuigde hij aan die van Thessalonica : „Ik dank God altijd over u allen, uwer gedachtig zijnde in mijn gebeden." En in het 26 hoofdstuk betuigt hij hun nogmaals: „Daarom danken wij God 20? ider ophouden over u." Ook begint de tweede brief weer net zoo: „Wij moeten God ten allen tijde danken

over u, broeders, gelijk billijk is, omdat uw geloof zeer wast". Voorts kan lezing der brieven aan andere kerken u toonen, dat dit volstrekt niet iets bijzonders bij die ééne Kerk van Thessalonica was. Schrijft Paulus niet evenzoo aan de Kerk van Efese: „Ik houde niet op voor u te danken, gedenkende uwer in mijne jgebeden." (i : i6).

Zoo staat het ook van onzen Heiland opgeteekend, dat hij dankte voor dingen, waarbij zelfs het denkbeeld van danken onder ons niet opkomt. Neem slechts dit ééne: „Ik dank u. Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt ze den kinderkens geopenbaard."

Zoo wordt naast, en bij, en met het bidden ons steeds het danken op het hart gedrukt en aanbevolen. En toch lijdt het geen tegenspraak, dat in de practijk der Christenheid het bidden het zeer verre van het danken wint. Er wordt nog wel vurig, soms met al den hartstocht des geloofs gebeden, gebeden vooral zoo we in angst en nood verkeeren. Maar vurig, innig, met hartstocht danken — we zeggen niet dat het niet voorkomt, maar wie durft zeggen dat het regel is?

En zoo is het ook hier.

Met het gebed op de lippen zet bijna ieder de eerste schrede op den nieuwen jaar weg. Maar wie gaat het jaar in „dankende God den Vader in Christus Jezus onzen Heere"?

Onze Heidelberger plaatst heel ons practisch leven onder het teeken der dankzegging. Het eerste stuk van onze ellende. Dan komt het tweede stuk van onze verlossing. En daarna het laatste bedrijf in het Christelijk drama, een stuk dat heel ons vrome leven insluit, en dat heet dan: Van de dankbaarheid.

Nu gaat die dankbaarheid zeker niet in de dankzegging op. Wie alleen in woorden zijn dank uit, en voorts zijn leven aan zijn God ontrooft, is een schijnheilig prevelaar, die voor God niet kan bestaan. Aan enkel lippentaai heeft God niets.

Maar als ge het danken neemt zooals het zijn moet, als taal van het hart, als uiting van wat ons inwendig vervult, als bezielde betuiging van wat in ons binnenste doorleefd wordt, dan voelt ge toch hoe reeds onder menschen het woord van warmen dank hooge beteekenis heeft.

En hoeveel meer moet dan het woord der dankzegging niet wegen in de schatting van onzen God, die de taal, het woord onder alle schepsel alleen aan den mensch gege ven heeft, en voor wien het hoogste, het edelste, het rijkste gebruik van alle woord dan eerst tot zijn recht komt, als er de gloed van het hart in spreekt, waarmee zijn schepsel Hem looft en dank zegt en zijn Naam al grooter maakt.

Onzer is niet meer de offerdienst van Tabernakel of van Tempel. Maar tot offerande zijn we toch eiken dag geroepen. En dat onder die offerande ook de taal der dankzegging behoort, zegt u reeds die ééne uitdrukking, dat we onze God brengen zullen „de varren onzer lippen".

Bij het ingaan van een nieuw jaar ziet ge achter u uit terug op eenjaar dat doorleefd is, en voor u uit op een jaar dat begint.

Nu weet ge van dat jaar dat inging niets af. Achter een ondoordringbaren sluier houdt God het voor u verborgen. Al wat ge dus met het oog op dat nieuw beginnend jaar hebt, zijn uw verlangens, uw begeerten, uw wenschen. Heel algemeen. In het vage zich verliezend. En ten slotte rest u niet anders dan u voor dat zich ontsluitend jaar aan de hoede en de gunst uws Gods met al de beden van uw hart aan te bevelen.

Maar met het jaar dat achter u ligt, dat voleind is, en afliep, met dat jaar waarover uw dankzegging moet gaan, staat het zoo heel anders.

Dat ligt naakt en geopend voor u. Daarin is alles voor u ontsloten en ontsluierd. Dat spreekt u toe niet in vage vormen, maar in al de rijkdom van het bijzondere. Daarin stapelen zich voor uw herinnering de gebeurtenissen bergenhoog op.

Aan dat verloopen jaar kunt ge uzelven toetsen. Dat het u dan met het oog op uzelven onbevredigd) laat, en u aanklaagt, is niets vreemds. Zoo zal het tot op uw dood blijven. Want ook al gingt ge vooruit in geloof, in liefde en hoop, met dat vooruitgaan werd ook uw oog om zonde te ontdekken fijner. En de regel is wel, dat ge, hoe verder ge in genade komt, des te dringender en te inniger aan genade behoefte gaat gevoelen.

Maar dat afgeloopen jaar is ook toetsteen voor nog iets anders, het is ook toetsteen voor uw geloof in de Itefde van uw God.

En nu staat ge hier zóó tegenover, dat het dan eerst wel met u is, zoo ge, op dat lange jaar terugziende, uw God dankt in alles.

Zoolang ge nog scheiding maakt, en wel eenerzijds blijde dingen u herinnert, waarover ge dankt, maar daarnaast nog, o, zooveel droeve, zooveel teleurstellende dingen kent, waarover ge in het diepst uwe ziele klaagt, is uw geloof in de liefde Gods nog niet tot helderheid gekomen.

Wie wezenlijk kind van God is dankt den Vader in alles.

Er is tweeërlei danken. Een danken der zelfzucht, en een danken in het geloof. En alleen het laatste is waarlijk het offer van , de varren der lippen'.

Ge dankt uit zelfzucht, als ge uzelven begeerten hadt gevormd, als ge om de vervulling dier begeerten hadt gebeden, en als God uuw begeerten gegeven hadt. Maar op dat standpunt dankt ge dan ook alleen voor dat stuk van uw leven, dat naar uw wensch en naar uw begeerte liep. En daar nü in den regel, slechts het kleiner deel van ons leven gaat zooals wij gewild hadden, en verreweg het grooter deel er van heel anders uitvalt, is het gevolg, dat ge dankt voor enkele dingen, maar voor verreweg het meeste uw dank vervangt door stomme klacht. Als God het naar uw wensch beschikt had, zoudt ge ook voor dat andere gedankt hebben. Nu niet. Nu staat het voor uw ziel veeleer, alsof God bij al dat andere in zijn liefde tekort schoot.

En daarin ligt het valsche van zulk danken. Het is zelf uw leven willen regelen, en God danken voorzooveel Hij zich naar u voegde. Maar het is niet een overgeven van uw leven in Gods hand, om te danken dat het naar Zijn wil en niet naar uw wil ging.

Het is geen danken uit het geloof.

En hier voelt ge al het onderscheid.

Gij weet niet te bidden gelijk het behoort. Ging het al naar uw gebeden, zoo zou het einde bitterlijk falen, en uw leven mislukt zijn. En daarom is dit juist de liefde Gods, dat hij zich niet naar u schikt, maar zijn zooveel heiliger bestel doorzet, om het u eerst daarna te doen inzien, hoeveel beter het naar dat Goddelijk bestel voor u werd.

Dat ziet ge dan niet, maar ge leeft immers uit het geloof. En uw geloof in de liefde Gods over u en de uwen, is niet dat God het u eerst duidelijk moet maken, om het eerst daarna te mogen doen; maar omgekeerd, dat Hij u leidt en uw leven schikt, en dat gij Hem dat toevertrouwt, wetende door het geloof, dat Zijn liefde voor en over u zich nooit verloochent.

Maar juist daardoor wordt zulk een jaar, dat zich in uw herinnering voor u ontvouwt, dan ook zoo rijk in leering.

Ge ontwaart dan over al die dagen, al die weken, hoe uw God met u doende is geweest. Ge ziet als voor oogen, langs wat weg, door wat diepte en over wat hoogte, Hij u geleid heeft. En ge voelt er de vrucht van aan uw eigen hart.

Het is een jaar historie uit Gods leidingen met uw persoon en met uw leven. Niet gij op uzelven levend, , en God de Heere zoo nu en dan in dat leven ingrijpend. Neen, maar één rusteloos met u bezig zijn, u nooit loslatend, u altoos verzeilend, u altoos vooruitgaande op uw weg.

En nu hebt ge dat in de oogenblikken dat ge het doorleefdet, zoo niet gevoeld; lang niet altoos zoo opgemerkt. Maar nu ge heel dat jaar overziet als één geheel, nu staat er een stuk historie voor u, inhoudende, én de historie van uw zonde, én de historie van Gods leiding met u, en door dat laatste stuk loopt van het begin tot het einde de gouden draad van de liefde uws Gods voor u in Christus Jezus.

Alles apart genomen, zooals ge het doorleefd hebt, dan waren er soms, o, zóó bittere dagen in, ge zoudt vertwijfeld hebben. Maar het nu als één geheel overziende, is het één heerlijk stuk van Gods zorge voor u.

Ook in het bitterste. Ook toen uw hart bloedde. Ook toen ge zoo bitterlijk hebt geweend.

Verstaat ge nu wat het zeggen wil: God in alles V' „Dankt

Een danken, niet omdat het naar uw wensch ging, maar een danken omdat de liefde Gods u niet losliet.

En dan, voelt ge niet, hoe zulk danken de donkerheid van uw hart verlicht, en uw somberheden doet opklaren? Gevoelt ge niet, hoe zoo de moed weer opleeft? Hoe aldus uw anders zoo arm leven op eenmaal rijk wordt? Hoe zoo de ruste in uw hart terugkeert? En hoe zóó alleen de juichkreet van uw lippen opgaat ?

En dan ook, is het te veel gezegd, dat ge zóó eerst in de stemming die aan een kind van God voegt, het nieuw ingetreden jaar tegengaat.

Dat u niet opnieuw slagen zullen treffen, ge hebt er niet de minste verzekering voor. Dat het scheepke van uw leven niet nogmaals door stormen zal beloopen worden, niemand die het u kan waarborgen. Misschien zelfs dat de storm in een orkaan zal overslaan, en dat uw hart nog banger zal beven.

Maar één ding brengt dat „danken van uw God in alles" u dan toch.

Het geeft u de zekerheid dat uw God ook dit jaar zich niet naar u zal voegen, maar Zijn plan. Zijn bestel met u zal doorzetten, en dat Zijn liefde voor u te Goddelijk machtig is, om u één oogenblik los te laten.

En is u dat niet genoeg?

Of wilt ge dan meer dan de zalige wetenschap, dat door wat nood, of door wat dood het gaan moge. God uw God en de Vader in de hemelen uw Vader blijft, en dat het eens eeuwiglijk zijn zal, een danken van uw God voor alles wat hij in heel dit aardsche leven voor u beschikt had.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's

„Danlk God in alles”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1899

De Heraut | 4 Pagina's