Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Toetsing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toetsing.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI.

Ziende op de studenten, voegde Dr. Kuyper aan het vorig betoog toe:

Volgt reeds hieruit, dat éénheid van grondovertuiging onmisbaar is, wat ik „de winkel" bij „de fabriek" noemde, eischt dit eveznoo. Voor opleiding toch is eenheid een onmisbaar vereischte. Want wel moet een student afweten van allerlei richtingen en argumentation, maar hij moet die critisch leeren beoordeelen van uit éénzelfde gezichtspunt.

Een korte zinsnede, waarop Mr. Lohman aanteekent:

Dit moet worden toegegeven. Maar dit bewijst dan ook niet, dat die éénheid noodig is voor eene Hoogeschool, vermits Doctor Kuyper zelf begonnen is te zeggen: een Universi teit is geen opleidingsschool.

Vooral voor de Kerk kan zulk eene opleidingsschool wellicht onmisbaar zijn, maar dat in het algemeen een student allerlei richtingen en argumentatiën critisch moet leeren beoordeelen uit éénzelfde gezichtspunt, kan alleen begeerlijk worden geacht door hem, die óf de zen student wil africhten of opleiden voor een speciaal doel, (kerk, partij) of die hem wil leeren alle dingen te bezien uit het oogpunt van het woord Gods, wijl hij dit houdt voor de toaarheid. Doch juist van dit laatste motief is in al het voorafgaande bij Dr. Kuyper geen sprake. Het is dan ook iets geheel anders, te beweren: er is eene objectieve, ons geopenbaarde waarheid, waaraan alles moet worden getoetst; daarom zouden allen die aan eenige universiteit, welke ook, arbeiden van die waarheid behooren uit te gaan, — en: de leeraren aan ee7ie bepaalde Universiteit moeten van dezelfde grondgedachte uitgaan, omdat zij anders hun werk niet behoorlijk verrichten of den student niet genoegzaam africhten kunnen.

Hier verstaan we weer niets van.

Wie critiek zal uitoefenen, moet toch beginnen met zelf eerst tot oordeelen bevoegd te zijn. Om dit te kunnen zijn, moet hij toch zelf eerst een standpunt hebben, van waaruit hij zijn critiek uitoefent.

Anders krijgt men weer dat erbarmelijk eclecticisme, en als uitvloeisel daarvan die atomistische critiek, die losweg, naar indrukken, op den tast af, hierop dit en daarop dat aanmerkt, en voor zichzelve een ruiker saamleest.

Is nu een student die pas aankomt, daartoe in staat?

Kunt ge u dan een opleiding, een studievorming denken, zonder eenheid?

En is het dan niet waar, dat een student, op enkele zeer hooge uitzonderingen na, in de eerste jaren van zijn studie begint met in zich op te nemen, wat zijn hoogleeraar hem biedt?

Die geest nu, dien zij aan onze Staatsuniversiteiten indrinken, is, zonder tegenspraak, de geest die tegen God en zijn Woord overstaat. Van een anderen geest liooren ze niets en merken ze niets.

Van keuze is dus geen sprake; en de uitkomst toont dan ook, dat de studenten, ^Is ze van de Academie komen, op zeer enkele uitzonderingen na, denken zooals de hoogleeraren dachten.

Dat is dan slechts niet zoo, als zij reëel geloovige jongelieden zijn.

Doch dan ligt hun geloof, voor zoover 2'j het behielden, unvermittelt naast hun wetenschap, en ze zijn onmachtig om beide te verzoenen. Juist dat is de oorzaak, dat deze geloovige mannen, op later leeftijd, wetenschappelijk zoo zwak en verlegen staan. Velen blijven dualistisch tot aan hun dood toe.

Alle voorstelling, alsof deze studenten de keuze zouden hebben tusschen twee, drie of meer v/etenschappelijke opvattingen, is niets dan pure inbeelding.

Feitelijk is het eenvoudig niet zoo.

Ze worden aan onze Universiteiten alle opgeleid van uit éénzelfde uitgangspunt, en van uit éénzelfde beginsel; en dat beginsel is het beginsel van ongeloof en revolutie.

Op die overtuiging nu rust onze eisch, dat onze zonen althans zullen opgeleid worden uit het beginsel van het geloof.

En daartegen verzet de geachte schrijver zich met alle macht.

Dat mag niet geëischt worden ; dan toch zou het onderzoek van den hoogleeraar niet vrij zijn.

En die vrijheid van den hoogleeraar, dat is het waar alles op aankomt.

Libertas, neen, licentia, professoris summa lex esto.

Wat de geachte schrijver er ten slotte bijvoegt, dat hierop alleen een exceptie te maken is, zoo men alle dingen wil leeren bezien uit het oogpunt van het Woord Gods, doch dat hiervan bij Dr. Kuyper geen sprake is, doet ons de schouders ophalen.

Vooreerst toch wordt hier gesproken, alsof er onder hen, die voor Gods Woord opkomen, slechts ééne richting, ééne zienswijze bestond.

Ten tweede wordt er gehandeld, alsof het onderzoek naar en uit Gods Woord dan niet evenzeer universitair was, en alsof het resultaat van dat onderzoek vooraf vaststond.

En ten derde wordt die arme Dr. Kuyper, die juist heel zijn rede hield, om te betoogen hoc de Universiteit aan Gods Woord is te binden, den volke voorgesteld als iemand, die daar ganschelijk niet van handelt.

Hij is zoo, er staat bij: in het voorafgaande. Maar wie mag zóó een stuk uit een betoog van heel het betoog isoleeren?

Voorts merkte Dr. Kuyper aan :

En bij deze argumenten komt nu nog een derde. Een Universiteit is duur, peperduur. Zal nu dat geld voor een goed deel vrijwillig worden saamgebracht, dan spreekt het van zelf, dat niemand geld over heeft voor het wetenschappelijk onderzoek van twee mannen, waarvan de één stelselmatig eiken steen loswrikt, dien de ander met veel inspanning pas had gemetseld.

En zegt men, laat de Overheid dan de Universiteit in stand houden, zoo is dit wel, mits aan haar dan maar niet de benoeming van hoogleeraren sta, want anders worden enkel hoogleeraren benoemd uit de mannen der bovendrijvende richting, en blijven de overtuigingen van de minderheden in het volk zonder wetenschappelijke ontwikkeling.

Staat het nu op de aangegeven gronden vast, dat doeltreffende universitaire inrichting binding van de Universiteit aan een grondo vertuiging vordert, waarvan alle onderzoek aan die Universiteit zal uitgaan, dan rijst in de tweede plaats de vraag: op welke wijze zult ge haar daaraan binden?

En dan staat het onder alle belijders van den Christus uiteraard vast, dat ze gebonden moet zijn aan God. Ook de Universiteit moet God dienen en Zijn Wijsheid verheerlijken. Nader mag gezegd, dat de Universiteit te binden is aan het woord van God, in alle manier waarop God zijn woord ons kond doet, in de natuur, in de historie, in ons eigen hart, in zijn Schriftuurlijke openbaring. Bedenkt wel, een Universiteit heeft niet enkel een Theologische faculteit, maar onderzoekt ook de natuur, de historie, de rechtssfeer en zooveel meer.

Te zeggen, dat ge haar bindt aan de Schrift, volstaat dus niet.

Het eerste noemt Mr. Lohman een „koopmans-argument." Voor hem te min om op te antwoorden.

Tegenover een logische redeneering zegt dit niets.

Logisch is het, dat de Universiteit geld kost, en dat dit geld óf uit de beurs van particulieren moet komen, èf uit de kas van de Overheid.

Wordt nu dit laatste verworpen, om de aangevoerde reden, dan blijft alleen de particuliere beurs over en klemt ten volle het argument, dat geen groep van geestverwanten geld ten offer brengt voor wat zichzelf afbreekt.

Dat is geen „koopmans-argument", maar een zielkundig argument, waarvan de heer Lohman zoo goed als ieder de volle en niet tegen te spreken waarheid gevoelt.

Van hel slot zegt hij:

Dit kan, zeide ik, worden beaamd, omdat, indien alles behoort gebonden te zijn aan God, dit natuurlijk ook het geval moet zijn met elke Universiteit.

Waarop het woordje „dus" berust, is niet duidelijk.

Kostelijk. Maar trek er dan nu ook het gevolg uit. En hoe kan dit een ander zijn, dan dat een Universiteit, zoodra ze op alle terrein tegen God en zijn eere ingaat, reeds daardoor onherroepelijk geoordeeld, en, gelijk de heer Lohman vroeger zoo kras mogelijk erkende, voor onze zonen onbruikbaar is.

Het woordeke „dus" is zeer duidelijk, al is het niet duidelijk voor den geachten schrijver.

Als de Universiteit gebonden is aan het woord van God in natuur, historie, gemoed en Schriftuur, dan gaat het natuurlijk niet aan, te zeggen, dat ze alleen z.2X\.é& Schrift gebonden is; en dat zegt de formule: gebonden aan de Schrift.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 februari 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Toetsing.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 februari 1900

De Heraut | 4 Pagina's