Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Dat gelnk Hij is ook wij zijn.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dat gelnk Hij is ook wij zijn.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hierin is de liefde bij ons vol maakt, opdat wij vrijmoedigheid mogen hebben in den dag des oordeels, namelijk dat gelijk hij is, wij ook zijn in deze wereld 1 Joh. 4:17.

Uw wegsterven in den dood zal, zoo gé in Jezus sterft, voor u een „afsterven van de zonde zijn". Hoe dit kan, hoe dit in u toe zal gaan, is een mysterie, dat zich nooit geheel voor u ont sluit. Maar dat het zoo is, gelooft ge. Ge gelooft het op grond van Gods Woord. Ge gelooft het omdat in den hemel een zondig leven ondenkbaar is. En ge gelooft het zoo willig en zoo gretig, omdat het een u zoo toesprekende, zoo intiem-rijke en innig-verrukkelijke gedachte is, van eens nooit, nooit meer te zondigen, tot zelfs niet met de flauwste begeerte van uw hart.

Nu zal die „afsterving van de zonde" niet dit wezen, dat ge scheidt van uw vleesch. Als uw vleesch kwaad doet, is het uw ziel, uw ik, ztjt gij het, die uw vleesch gebruikt om te zondigen, en Satan, die nooit vleesch had, is de vreeselijke „vader aller zondaren" die alle zonde gegenereerd heeft uit enkel geest.

Dat „afsterven van de zonde" moet derhalve in iets anders schuilen. Het is niet iets dat gij zelf doen zult, door, als ge op uw uiterste Ügt, de wereld te vervloeken, en heiUge voornemens pp te vatten en plechtige beloften te doen. Het is evenmin iets wat uw lieven doen die, als ge den dood ingaat, uw sterfbed omringen. Het moet iets zijn dat God onder het sterven in u volbrengt, en daarom kan dat afsterven van de zonde niet anders zijn dan de voltooiing van uw heiligmaking. We voegen er bij, dat het iets zijn moet, dat plotseling geschiedt. Immers zoolang er nog bewustzijn en adem om te spreken is, houdt het gebed om genade nog aan; iets wat na de afsterving van de zonde geen zin meer zou hebben. Ook is veler dood als een bliksem die inslaat, door een moord of een beroerte. En aan den anderen kant moet zóó als de adem weg is, de afsterving van de zonde voleind zijn. Want we .spreken hier van iemand die ten hemel ingaat, en niemand gaal als zondaar den hemel binnen.

Ook dit nog.

Er is onder de verkorenen die sterven, groot onderscheid. De één sterft oud en wel bedaagd met een zondig leven vóór zijn bekeering, en veel zonde in zijn leven na zijn bekeering, achter zich. Een tweede gaat de eeuwigheid in, toen juist de wereld zich voor hem ontsluiten zou, en hij juist voor de wereld gereed was. Een derde sterft als knaap of jong meisje. En vierde nog jonger. En eindelijk zijn er ook, die reeds in de wieg de oogjes voor altoos luiken, of die doodgingen eer ze nog in het wiegje werden neergelegd.

Dat alles nu maakt verschil, groot verschil. Bij den één bewustzijn van zonde, kennis van zonde, bittere heugenis van zonde; bij den ander geen enkele zonde ooit gezondigd en geen zonde ooit gekend.

En al mag nu de „afsterving van de zonde" daardoor in den vorm bij den een en den ander verschillen, in den grond moet ze toch bij allen dezelfde zijn.

Dezelfde bij een bloemeken van één dag en bij een grijsaard van tachtig en meer jaren.

Zoo bezien, kan de afsterving der zonde in niet anders bestaan, dan dat ge door den dood uit het verband met deze wereld wordt losgemaakt.

Denk maar wat de Schrift u zegt van een wedergeboren persoon. Zulk een persoon ont ving in zich „het zaad Gods". Dat zaad Gods bleef en blijft in hemj en kan nooit weer uit hem weg. En dat zaad in hem maakt dat hij nooit meer zondigen kan. Of ook denk aan wal Paulus van zichzelf betuigde. Hij zelf deed het kwaad niet meer, maar de zonde die nog als een vreemdeling bij hem inwoonde. Opmerkelijk in dit verband is ook wat Jezus tot zijn discipelen zeide: „Gijlieden zijt nu rein door het woord dat ik tot u gesproken heb, en wie rein is, heeft niet meer van noode dat men hem wassche, dan alleen de voeten, waarmede hij op de wereld omwandelt en waarmede hij het stof der wereld opneemt.

Dat misbruikt de antinominiaan, om^ er op toe te zondigen, en God zal hem oordeelen. Maar wie het heilig opneemt, belijdt er dan toch dit in, dat hij zelf, uit zichzelf, niet meer kan zondigen en dat dus de zonde die hem nog telkens bekoort, en die hij even dikwijls betreurt, telkens een vreemd iets is dat zich als een woekerplant om zijn ziel sHngert, en dat dus zijn wortel niet in zijn hart, maar in de wereld heeft.

Ge weet dan ook wat „heiligmaking” is.

Niet eerst voor twee tienden, dan voor drie tienden en voorts voor vier tienden yein woMen, en zoo al voort. Immers, het zaad Gods dat door de wedergeboorte in u komt, is volstrekt rein, daar was nooit zonde m, en daar kan nooit zonde zich in mengen.

Heiligmaking kan nooit anders dan tweeërlei zijn : ten eerste ontkieming van het zaad Gods, en ten tweede losmaking van wat uit het zaad Gods opkomt uit de omstrengeling van de woekerplant der zonde, die zich uit de wereld om u klemt.

Nu is dat ontkiemen van het zaad Gods stelling niet het afsterven der zonde, want die ' ontkieming van het zaad Gods gaat in de eeuwigheid van heerlijkheid tot heerlijkheid door.’

Het moet dus wel zijn het op eenmaal losgetrokken worden uit de omslingering van die woekerplant, waarmee de wereld u omstreneld hield.

Een wegnemen met één ruk van die booze woekerplant, die teerde op het leven uwer ziel.

Doch wat is nu die woekerplant ?

Bedenk wel, dat ze bij het kleine wicht en bij en man van jaren één en hetzelfde moet zijn. e moge bij den man van jaren breeder geakt, hooger opgeloopen zijn, maar in soort oet het bij beiden één en hetzelfde wezen.

Is nu die woekerplant iets, dat op zekeren ag u is aangekomen, en eerst niet bij u was? Stellig niet.

Met die woekerplant om u zijt ge geboren. n de omstrengeling van die woekerplant zijt e ontvangen. Die woekerplant wachtte u op er ge er waart. En die woekerplant blijft oortwoekeren, als ge er niet meer zijn zult.

Die woekerplant was niet in Adam toen God em schiep, maar het zaad van die woekerlant is door Satan in Adam uitgestrooid. oor Adams ongeloof en ontrouw is ze tot ontieming gekomen. Ze is van hem uit met al reeder vertakking in heel ons menschelijk ge­ e slacht ingeschoten. En ze zit nu ingevlochten n dat geslacht, in onze wereld, in onze maatchappij, in onze usantiën, in ons menschelijk g ewustzijn, in alles. In al wat menschelijke levenskring is en menschen saambindt tot één ezelschap of tot één geslacht.

Vandaar dat, Jezus alleen uitgezonderd, elk ind uit een vrouw geboren, geboren wordt in e takken en twijgen van die woekerplant; dat ie takken en twijgen zich om elk kind en elk mensch slingeren; en dat, als iemand wedergeboren woïdt, die woekerplant hem blijft omklemmen. Ook geeft die woekerplant zaad, en at zaad maakt in elk menschenhart, dat er ieuwe loten uitschieten. En het onderscheid s nu maar, dat bij de wedergeboorte dat zaad van de woekerplant uit zijn hart uitgaat, om r het zaad Gods voor in de plaats te brengen. Maar om hem heen blijven die takken en twijgen van de woekerplant klemmen. En eiligmaking is nu, dat God reeds bij ons leven ns het snoeimes in handen geeft, om ons enigszins vrij te maken, en de hinderlijkste twijgen, die ons het meest benauwen, om ons heen weg te snijden. Zoo krijgen we lucht. En God geeft ons zijn kerk, de gemeenschap der eiligen, waarin nog veel meer ruimte gemaakt is, en waarin de takken en twijgen van de woekerplant lang die drukkende, benauwende, verstikkende macht niet hebben.

Maar toch blijven we, tot aan onzen dood toe, in dien boozen strik verward.

En de verlossing in onzen dood is nu, dat God ons 'va het sterven met heel ons wezen uit die dooreengewarde vertakking van de woekerplant uitlicht, er ons geheel vrij van maakt, en zoo teweeg brengt, dat geen enkele tak of twijg of doorn van die woekerplant ons meer kan aanraken.

Tot zelfs in ons bewustzijn gaat dat door, b want God snijdt in het sterven ook de herinnering aan uw zonden af.

Ze zinken dan weg als in de diepte der zee, waarin niemand (en ook gij niet) ze meer vinden kan.

Toch heeft dit „afsterven van de zonde" ook zijn positieve zijde.

Ge zijt uit de wereld opgekomen, ge hoordet bij die wereld, ge waart als menschenkind Hd van het ééne groote menschelijke geslacht. Ge stondt niet op uzelf. Ge bestondt en leefdet in verband met dat geslacht, met die wereld, met haar leven. Dat was u, v gemeenschap, de wereld waarin ge thuis hoordet, het groote lichaam waarvan gij één klein lid waart. En in dat wereld verband, dat u omvatte, sloop die woekerplant, die u soms tot stervens toe benauwde.

Goed. Van die~wereld, uit die gemeenschap, uit dat verband wordt ge nu in uw sterven losgemaakt.

Maar nu kunt ge toch niet zonder verband eenzaam op uzelven drijven.

Ge hoort toch in een geslacht, ge moet toch in een gemeenschap staan, toch leven in een verband. Lid van een lichaam te zijn, is toch uw scheppingsordinantie.

En zie, nu geschiedt in uw sterven dit, niet alleen dat de woekerplant weggaat, en ge uit het verband dier oude zondige wereld wordt uitgelicht; maar ge wordt tegelijk overgezet in een ander geslacht, in een andere wereld, in een ander verband; ge wordt lid van een ander lichaam, en dat heet het lichaam van den Zoon van God, de nieuwe, de gezaligde menschheid, de vergadering der volmaakt rechtvaardigen.

De aanvang daarvan was wat we hier reeds genoten in de gemeenschap der heiligen. Maar, o, op zoo kleine schaal. In zoo engen kring. Op zoo geringen voet. En daar stond dan altoos de machtige gemeenschap van de oude zondige wereld tegenover, en drong daarin.

En de genade die God u in uw sterven bewijst, is nu wel in de eerste plaats, dat Hij u voor altoos uit dat zondige verband dier oude wereld uitlicht, maar ook ten anderen dat Hij u invlecht in de volle gemeenschap vaa die nieuwe menschheid, in dat heilige wereldverband van Christus, zoodat na uw sterven uw wereld om u heen niet meer tegen het zaad Gods in uw hart ingaat, maar ten volle met het nieuwe leven van het kindschap in u overeenstemt, het te rijker ontkiemen doet, en het steunt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 februari 1900

De Heraut | 4 Pagina's

„Dat gelnk Hij is ook wij zijn.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 februari 1900

De Heraut | 4 Pagina's