Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Het bloed van Abel.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het bloed van Abel.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En tot den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel. Hebr. XII:24b.

Bloed, dat gezien wordt, en dus niet langer in het aderenweefsel verborgen bleef, maar uitvloeide, doet uw oogzenuwen onrustig aan, en brengt over u een huivering.

Een huivering, die, al naar het geval er toe ligt, zeer onderscheiden bewegingen in uwhart veroorzaakt. Een huivering, die u doet vluchten als dat bloed u gevaar spelt voor uw eigen bloed. Een huivering, die u tot sympathieke, reddende hulpe uitdrijft, als het leven zelf nog met het bloed niet wegdreef. Of ook een huivering, die dorst naar wraak in u doet opkomen, als er moord plaats greep en er uit het vergoten bloed een stemme om wrake naar God schreit.

Bloed, als het uitgevloeid den bodem roodkleurt voor uw oog, grijpt u zoo heftig aan. Het zien van bloed, dat van dood spelt of met dood dreigt, rukt u op eenmaal uit uw gewonen gedachtenkring, doet u vergeten wat om u is, en trekt op eens al uw zinnen saam op dat menschelijk leven, dat reeds wegstierf of sterven kon.

Ezechiël, de machtige profeet in Israël, brengt die heftige gewaarwording zelfs op God den Heere over, ook waar er van „vergoten bloed" geen sprake was.

„Als Ik bij u voorbijging", zoo spreekt de Heere HEERE bij Ezechiël in het zesde kapittel, het zesde vers, „als Ik bij u voorbijging, zoo zag ik u liggen vertreden zijnde in uw bloed, en Ik zeide tot u in uwen bloed: Leef, ja, ik zeide tot u in uwen bloede: Leef." In taal en toon spreekt hier reeds de heftigheid der aandoening bij het zien van bloed. En er staat bij: „Geen oog had medelijden met u, om zich over u te erbarmen." In den mensch was het menschelijke verstompt. Maar bij God was erbarmen, en bij het zien van het lauwe moederbloed, waarin het pasgeboren kindeke zich baadde, gaat de taal der ontferming uit. „Ik zeide tot u in uwen bloede: Leef”.

En die heftigheid der aandoening bij het zien van bloed, klimt met het klimmen des gevaars. De kleine wonde verdraagt ge, maar elke wonde, die uit doorgesneden aar het bloed tappelings doet uitsijpelen, grijpt u aan. Dijt het stroomende bloed zich tot een plas uit, zoo maakt zich onrust van u meester. Teekent zich tegen het rood van het bloed het lijkwit op het gelaat af, dan wordt uw onrust en angst doodsschrik. En spreekt het bloed, dat uw oog bij het lijk ontdekt, van moord, zoo is het of u het eigen bloed in de aderen stolt.

Er is niets dat heftiger onthutst dan het zien van zulk vergoten menschenbloed. Tot

bloeddorst , kan het uw passie prikkelen. En of al op het slachtveld het oog zich tegen het bloed staalt, als de woede van den slag uit heeft, is het zien van het vergoten bloed weer even schrikkelijk, omdat ge gevoelt hoe in dit bloed menschdijk leven is uitgevloeid.

„De ziel is in het bloed", dus sprak Mozes reeds in de woestijn tot het uitgeleide volk.

En dat is het.

In het menschenbloed golft het menschelijk leven. Als dat bloed wordt uitgestort, is de ziel zelve van het lijk geweken. En daarom spreekt vergoten bloed zoo heftig uw eigen ziel toe, en maakt uw eigen bloed in u zoo onrustig.

Nooit had het bloed van één enkelen mensch moeten vergoten worden.

Het bloed is de stroom in ons, die ons leven draagt. Ons vleesch en ons gebeente zijn als de bedding, waar ons het bloed doorheen vloeit. Het golft door ons hart bij eiken polslag. En hoe heftiger ons gemoed in beweging geraakt, hoe sneller het bloed ons door de aderen jaagt, ja, opvliegt, opstuift naar ons aangezicht.

Maar dat bloed moet besloten blijven. Het moet schuilen. Het moet verborgen zijn. En ook waar het ons gelaat hoogrood tint, en ons vleesch spant en zichtbaar dooradert, toch mag het als bloed nooit gezien worden.

Toen Kaïn zijn broeder Abel doodsloeg, en het bloed van Abel afleekte, heeft des menschen bloed zich voor het eerst aan het menschelijk oog vertoond.

Hier is de zonde.

De zonde, die de ziel verwoest, rust niet, eer ook het lichaam des menschen ontdaan wordt. En ze houdt aan, tot het bloed, dat het leven droeg en daarom schuilen bleei, door het gewonde weefsel naar buiten treedt, en het menschelijk leven meê afvoert.

Eerst in het vergoten bloed vindt de zonde haar voleinding. Dan kan ze niet verder. Dan heeft ze verraderlijk den mensch, die haar binnenliet, omgebracht.

En dit nu is het, waarom de gevallen mensch niet dan door bloed te redden is.

Men noemt de Schrift lieflijk, en het Evangelie teeder; maar heel die Schrift spreekt telkens en telkens weer van een stroom van bloed die doorwaad moet worden, om aan de zonde te ontkomen; en dat E.angelie kent geen vrede dan door het bloed des Kruises.

Heel het Evangelie in zijn persoon en lijden saamvattend, nam Jezus den beker vol rooden wijns op, en sprak tot zijn jongeren : Deze beker is het bloed des Nieuwen Testaments, mijn bloed, dat vergoten wordt tot vergeving der zonden.

Ook buiten de Schrift komt eenzelfde stem uit de historie der menschheid op. De stoutste verbeelding vormt zich geen denkbeeld van de zee van menschelijk bloed die op aarde vergoten is, om ons tot hooger staat van menschelijk leven te doen opklimmen.

Het is zoo, de oorlog is afschuwelijk. Er is niet ontzettenders. Uw hart gruwt ervan. En toch, de natiën die den moed niet in haar bloed hebben gevonden, om voor het vaderland, voor de vrijheid, voor de onafhankelijkheid, het zwaard te wetten, ze zijn ingezonken, en omgekomen. En alleen die volken, die door heldenmoed bezield, hun eigen bloed niet geacht hebben, klommen op tot invloed en macht.

Wat God bij Ezechiël sprak; „Ik zeg u in uwen bloede leef', is de Godsspraak die ook in de historie der volken haar bevestiging vindt.

Uit elken strijd „ten bloede toe" stond steeds het volk vernieuwd, verjongd, verfrischt op. De anders sluimerende krachten waren wakker geworden. Hoogere energie ontwikkelde zich op elk terrein van het leven. Imposante gestalten, groote figuren, mannen die het leven eener eeuw vertolken, zij zijn het rijkst na en uit zulk een worsteling opgestaan, uit een worsteling die ging ten bloede toe.

Bij zulk een strijd gaat een juichkreet, een kreet van bewondering uit de menschheid op die het aanschouwt.

Als uw bloed vloeit voor recht en waarheid, heeft de ernst van het leven den hoogsten graad en spanning bereikt.

Dan wordt het meenens. Dan gaat de trilling van het leven tot op den diepsten bodem van dat leven door.

Zie het aan Transvaal.

De Britsche huurling vecht prachtig, en toch, het bezielt niet. Wat bezielt is een volk, dat zijn bloed vergiet voor zijn heilige panden.

Toch zegt het „bloed van Abel" nog meer.

Kain was Abels broeder, en waarom sloeg hij Abel dood? Waarom anders dan omdat Abel geloofde, omdat Abel rechtvaardig was, omdat Abel Gode behaagde, en omdat die vreeze Gods van Abel aan Kaïns consciëntie geen rust liet.

Het bloed van Abel is het bloed des rechtvaardigen, dat vergoten wordt door den onrechtvaardige in recht-verkrachtenden overmoed.

En dat is het bloed, dat naar God roept.

Of sprak niet God tot Kaïn: Daar is een stem des bloeds, van uw broeder, die tot Mij roept van den aardbodem.

Zoo is het martelaarsbloed. Het bloed, gelijk de Schrift zegt, dat gevonden zal worden onder de puinhoopen van Babyion, als Babyion zal worden verwoest.

Zijn door het heldenbloed de Staten gebouwd, het bloed van Abel bouwt het Koninkrijk van God.

Het is het gaan in den dood, als ziende den Onzienlijke, grijpende het eeuwige leven; en des zeker, dat uit het aldus vergoten bkel een zaad zal ontkiemen, uit welks voldragen bloesem geuren zal tot Gods eer.

Het is toonen dat men gelooft, en met zijn geloof een realiteit aangreep, die al wat voor oogen IS, m kracht en bezieling verre te boven gaat.

Zoo viel Abel, toen zijn broeder hem sloeg en niemand dan God het zag, en geen men schenoog zich over hem erbarmde, tot Adam en Eva het bloedeloos lijk vonden, en het aan de aarde hebben toebetrouwd.

Zoo vielen de profeten, wier bloed vergoten is op de aarde tot op h^t bloed van Zacharia den zoon van Berechia, dien de fanatieke Joden gedood hebben tusschen den tempel en het altaar.

Zoo vielen de martelaren van Gods kerk, die de muilen der leeuwen ten prooi werden, dié zijn uitgerekt op het rad, in het vuur zijn 'verbrand, of wier hoofd op de plaats der schande viel.

En toch, in dit alles droeg Abel, droegen de apostelen, en droegen Gods martelaren nog slechts de schaduw van wat op Golgotha voleind is.

Daar alleen is het bloed vergoten.

Dat bloed, dat nog betere dingen spreekt dan het - bloed van Abel.

Het bloed van het Lam Gods!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 februari 1900

De Heraut | 4 Pagina's

„Het bloed van Abel.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 februari 1900

De Heraut | 4 Pagina's