Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Uit de Opstanding der dooden”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Uit de Opstanding der dooden”.

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PAASCHFEEST.]

Die krachtiglijk bewezen is te zijn de Zone Gods, naar den Geest der heiligmaking, uit de opstanding der rooden, namelijk Jezus Christus, onzen Heere. Romeinen 1 : 4

Bijna is de verwerper van het oude Christen-geloof er.

In niets, letterlijk in niets, gevoelt hij zich meer afhankelijk van een ongeziene Macht. Zijn geheele levens-existentie is nu zoo ingericht, dat er geen God meer in noodig is, en dat geen God er meer een plaats in vindt. Het licht van Gods Woord heeft hij onder de korenmaat gezet, en het veel schellere licht der wetenschap daarvoor in plaats gekregen. Hij meet de winden; hij leidt het weerlicht in den bliksem af; de ziektekiemen heeft hij opgespoord; zijn woord vliegt, de zeeën door, op magnetischen stroom de aardbol om; hij spreekt, en zijn stem wordt op honderd uren afstands verstaan; alle kracht der natuur heeft hij ontketend en dienstbaar gemaakt aan zijn wil; ook weet hij hoe de wereld ontstaan en geworden is; en zelfs hoe de menscher kwam, "hield voor hem op een geheim te zijn. En al blijft hem nog veel te onderzoeken over, de uitkomst van wat hij dusver naspoorde, waarborgt hem in de toekomst zoo volledige kennis aller dingen, en zoo volledige macht over heel de schepping, dat in alles meester en aller geheimen kenner te zijn, voor hem, of althans voor zijn nakomelingen, slechts een vraagstuk is van tijd. Aldus is zijn emancipatie van God een volkomene geworden, en het hoog, het trotsch gevoel, dat, dank die wetenschap en macht, zijn hart doortintelt, uit zich als menschelijke majesteit in elk woord dat uit zijn mond uitgaat.

Slechts voor één mysterie staat hij nog. Een mysterie, waarover hij dan ook liefst niet spreekt. Door den dood verliest hij, keer op keer, wat hem lief aan zijn hart was. En waar hij dan nog de somberheid van den dood der zijnen onder palmen en kransen verbergt, daar blijft diezelfde dood in het eind hem zelven opwachten. En dat, dat hij, na korter of na langer leven, ook zelf als offer voor den Dood moet vallen, dat blijft hem de donkere plek in de toekomst.

Dat het ook hem gezet is, eenmaal te sterven, dat is het wat hem nog krenkt in zijn majesteitsgevoel. Daar kan hij zich niet mee verzoenen. Dat is het, wat hem, ook al beangstigt het hem niet meer, toch tegen de borst stuit, en hem soms verschrikt.

Niet het graf als zoodanig. Want om aan het graf te ontkomen, beschikt hij bij testament, dat zijn lijk zal worden verbrand.

Ook niet het sterven zelf vernedert hem in zijn oog. Want als hij er uit wil, pleegt hij met voorbedachten rade zelfmoord. Maar dat hij er \x\tmoet, ook als hij, niet wil.

Dat er een hoogere macht is, die, zonder naar zijn goedvinden te vragen, hem het leven opzegt, en in de armen des Doods werpt, daarin ontwaart hij nog met onduldbaren weerzin de ontzettende macht van dien „ouden God", van wien hij af dacht te zijn. En daartegen komt al wat in hem is op.

Hij zegt het wel niet overluid. Dat verbiedt zijn trots hem. Integendeel, tegen zijn hart in lacht hij om den Dood, of keuvelt dusgenaamd filosofisch den schrik des Doods weg. Maar als ge hem bespiedt in een onbewaakt oogenblik, of als hij zich verraadt in onbedachtzaamheid, dan teekent zich op zijn gelaat, in zijn oog telkens die onuitsprekelijke wrevel tegen het sterven, die gedurig de diepe begeerte toont, om kon het, door hooggeloofde wetenschap ook dien Dood nog te boven, en daardoor geheel van den ouden God los te komen.

Op bijna kinderachtige wijze komt dit uit in den statistischen jubel, als u voor wordt gehouden, hoe het normale sterfjaar van 30 op 32 en een breuk gestegen is en straks de drie en dertig op een half na zal bereikt hebben.

Het is alsof, indien dat hygiënisch proces maar doorging, het menschelijk leven aldoor verlengd stond te worden, en alsof eindelijk, eindelijk... ook de laatste vijand, die bittere Dood, door de macht der wetenschap zou worden geveld.

Wat men er dan ook tegen zegge, de dood, het sterven, is en blijft, ook te midden van den diepsten afval, te midden van het stoutste ongeloof, de groote getuige van menschelijke kleinheid en van de majesteit Gods.

De Dood redeneert niet, en treedt niet in twistgeding, en stoort zich niet aan wijsgeerige beweringen. De Dood komt op den man af De Dood grijpt uw leven, uw persoon, uw geheele existentie aan. Hoe schier almachtig de geweldenaar onder menschen ook geheerscht hebbe, als de Dood komt, stort ook zijn rijk ineen. Smadelijk en machteloos ligt zijn zielloos overschot op zijn stervenssponde. En voor deze wereld heeft hij afgedaan. Hij is weg.

Men roept van de ijzeren loonwet, maar hier is de ijzeren doodswet, die niemand spaart, die ten leste den sterkste bezwijken doet. De Dood slaat niemand over, weet op dag en uur een ieder te vinden. En dan breekt de sterkste wil; dan verstomt alle taal der hoovaardij; dan staat kunst en wetenschap machteloos; en zelfs de hoogste kracht die op aarde werkt, de kracht der liefde, put zich dan vruchteloos uit.

Nu vermenigvuldigde men eertijds het memento mori. Het „gedenk te sterven" sprak u van eiken handwijzer op den weg tegen. Zoo v/as het in de dagen, toen het Christelijk geloof het publieke leven beheerschte. En men dorst dat aan, omdat men onder elk memento mori als tweeden regel schrijven kon: „De Heere is waarlijk opgestaan.”

Maar dat durft het ongeloof niet. Veeleer is het ongeloof er op uit, om u het sterven te doen vergeten. Zelfs voor den doodelijk kranke, van wien de arts weet dat hij geen drie dagen leven meer heeft, wordt tot op het laatste oogenblik het feit, dat hij sterven gaat, verborgen gehouden. Niets mag in het gewone leven meer aan den dood herinneren. Kransen bedekken de lijkbaar. Het graf wordt in een bloemperk herschapen. Van bezoeken van rouwbeklag blijft men liefst verschoond. In het gewoon gesprek nog van het sterven te gewagen, heet oude besjestaai. En zelfs eén prediking die op het sterven zou neerkomen, geldt voor niet op de hoogte van haar tijd.

Maar niets helpt. De Dood komt toch en komt altoos even schrikverwekkend. En de Almachtige God blijft dóór dezen bode der verschrikking den mensch, een ieder mensch op zijn beurt, uit zijn ingebeelde hoogheid stooten en indachtig maken zijner on wederstandelij ke Majesteit.

Zult ge u, als dienaar des Allerhoogsten, met leedvermaak over die macht uws Gods, die in den Dood spreekt, verblijden .'

Ten deele ongetwijfeld. De Dood is de laatste vijand, maar... tegenover den spotter en wie God durft loochenen, uw bondgenoot voor den Naam des Heeren. Denk u den Dood weg, en des menschen hoovaardij zou door niets meer te stuiten zijn, en de verachting voor al wat Goddelijk is, zou stijgen tot vermetelheid.

In dagen van doodelijke krankheid of als er in iemands huis een lijk boven aarde staat, wordt er minder direct gezondigd dan in dagen van voorspoed, weelde en vreugd. De ernst des levens, anders zoo vaak uitgebannen, keert dan ongemerkt weder. Er worden dan woorden gesproken, die anders op de lippen versterven zouden. En die woorden vinden op het sterfbed en in dagen van rouw een luisterend oor.

Ge moogt uit het leven van deze zondige wereld den Dood niet weg wenschen. De Dood moet weg, maar hij mag niet weg, eer zonde en ongeloof ten onder zijn gebracht. Zoolang die .standhouden, moet ge het voortwoekeren van den Dood begeeren, omdat alleen die Dood nog machtig is, om deze ingezonken en steeds dieper zinkende wereld in haar vaart ter helle te stuiten.

De Heilige Schrift komt daarom telkens op dat sterven en op die vreeslijke macht van den Dood terug. En een Kerk die in haar prediking er voor terugdeinsde, om rusteloos het wijzen op den Dood als hefboom ter stichting te gebruiken, zou heulen met de dwaasheid der wereld.

Alleen maar, gij zult bij den Dood niet staan blijven. Hoe interessant ook de Dood, vooral in den strijd met zonde en ongeloof, is, ge zult steeds van den Dood tot de Opstanding voortschrijden.

Altoos v/eer de Dood, maar die Dood nooit anders dan als geknakt en verwonnen door Immanuël.

De Dood, maar naast en tegenover dien Dood tiw Pascha!

De rijkstbegaafde onder de apostelen betuigt u, dat Christus als de Zone Gods voor uw geloofsblik schittert „tdt de opstanding der dooden." Hij zegt niet: daarom dat hij zelf uit den dood opgestaan is. Hij zegt het algemeen: Zone Gods, omdat in en door Hem „de opstanding der dooden" aan het licht gekomen en verwezenlijkt is.

Die machtsopenbaring van Jezus tegenover den Dood begon reeds bij Jairus, buiten de poort van Nain, en in Lazarus. Maar toch dit was slechts een tijdelijke breking van de macht des Doods. Immers, die toen aan het leven hergeven werden, zijn weer gestorven. Ten tweeden male heeft de Dood ze overmand.

Geknakt, gebroken zou de macht van den Dood dan eerst zijn, zoo er bleek „opstanding der dooden", opstanding der gestorvenen te zijn, zoodat ze niet meer stierven, en dat de Dood geen macht over ze had.

En dat nu heeft Christus het eerst aan zichzelven getoond. Dit gebod had hij van zijn Vader ontvangen, dat Hij de macht had om het leven af te leggen, en de macht om het weder aan te nemen.

De Dood ving hem niet, maar hij gaf zich in en aan den Dood. Toen stond hij op. En sterft nu niet meer. In hem heeft de Dood zijn meerdere gevonden, die hem in den dag van zijn glorie al de zijnen ontrukken zal.

Paschen is niet maar, dat Jezus opstond, maar dat de Dood onttroond werd, en dat al wat van Jezus is, aan zijn macht ontglipt. Het is één doorgaande opstanding, eerst van Jezus zelven, en dan even beslist en even noodzakelijk, van al wie Jezus toebehoort. Die toen opstond, was een eersteling, en in dat „eersteling" ligt het bezegeld, dat al wie zijns, zijn, hem volgen.

Paschen is de eindelij ke beslechting van het wereldgeding tusschen God en Satan. De Dood is niet uit God. Uit God is alleen het leven. Dat de Dood in de wereld kwam, was enkel, omdat Satan eerst uit het Paradijs, en toen uit de wereld. God, en dus het leven, terugdrong. En mocht toen al gemeene Gratie de macht van den Dood temperen en inbinden, bedwingen kon ze de macht van den Dood niet, en ten slotte kwam de Dood toch, kwam door alle eeuw, kwam tot een ieder.

De dood was en bleef de sombere macht, waartegen geen geweer was. Hij knakte den mensch, dolf het graf, spreidde rouw over ons menschelijk leven uit, en liet zijn vale tinten rusten op heel de natuur en op heel onze samenleving.

De vraag bleef nu maar: Was de Dood de voleinding.' Zou aan den Dood het laatste woord blijven.' Weg kon hij niet, zoolang de zonde stand hield.' Maar als de Dood dan uitgewoed en u in het graf gelegd had, was het dan uit, bleef er dan geen uitkomst en geen redmiddel meer?

En op die vraag nu geeft Paschen het Goddelijk antwoord.

Ja, , waarlijk, als dan de Dood het werk zijner vernieling voleind heeft, dan is bij God nog een redmiddel ten leven. Dan is er opstanding!

Waarom stond Jezus uit de dooden op?

Had hij niet tot den moordenaar aan het kruis gezegd: Heden zult gij met mij in het paradijs zijn.' Of ook, zou iemand, stel Jezus ware niet uit het graf verrezen, ooit getwijfeld hebben aan zijn leven bij God in glorie en in zaligheid.' Ja, sterker nog, was zijn terugkeer tot deze wereld, tot dit aardsche leven, voor Jezus niet veeleer een stoornis in zijn hemelvreugde, een vermindering van zijn glorie-staat.' Indien het uw Jezus alleen om persoonlijke vreugde ware te doen geweest, zou hij dan niet gebleven zijn waar hij was, in het Paradijs bij zijn God, en zou hij dan de wereld, die hem uitwierp, niet de wereld hebben gelate?

En toch, hij bleef niet in het Paradijs bij zijn God, maar keerde weder in zijn graf om onzentwil, en zóó is Immanuël uit zijn graf verrezen. Zoo spreekt er genade, zoo spreekt er liefde voor ons óók uit zijn opstanding. Voor ons keerde hij weer in zijn graf, en voor ons stond hij uit dat graf op, om voor ons de macht van den Dood te verbreken.

Niet de Zone Gods had het eenmaal af­ gelegde lichaam van noode, maar dat lichaam was een stuk van onze menschelijke natuur, een stuk van zijn band aan ons, aan ons geslacht. Prijsgeving van dat lichaam zou zijn band aan ons verminkt en krachteloos gemaakt hebben. In zijn volle menschelijke natuur, naar ziel en lichaam beide, moest hij aan ons, en moesten wij aan hem, verbonden blijven. En daarom kwam Jezus in zijn graf weder, en daarom stond hij, nu ook naar het lichaam verheerlijkt, uit den dood op.

Voor ons, en in gehoorzaamheid aan den Vader. Het was een gebod dat hij van den Vader ontvangen had; een gebod dat hij volbracht. De Dood mocht niet triomfeerend jubelen kunnen, dat ook Gods eigen Zoon hem ten offer was gevallen, en zijn macht niet had kunnen weerstaan. De Dood was toegelaten, maar mocht niet als uit zich .sr^Z/'heerschende macht gelden. Nu of nooit moest ook de Dood in zijn nietigheid tegenover God worden ten toon gesteld. De Dood kon wel dooden, maar God kon meer: de Almachtige kon wat de Dood gedood had weer ten leven, tot rijker, tot heerlijker leven doen opstaan.

Over den Dood triomfeerde de Opstanding.

Hoe?

Ook dit voegt Paulus erbij: Uit de op. standing der dooden, maar naar den geest der heiligmaking.

Naar wil hier zeggen: naarden regel die door den geest der heiligheden gesteld wordt, die er uit voortvloeit, die er in heerscht. Er is een regel, er is een norma, er is een maatstaf die het leven op aarde beheerscht. En die regel zegt, dat al wat uit een vrouw geboren is, sterven moet. Maar hier is een andere regel, de regel die in het eeuwige licht, de regel die bij God, de regel die in het rijk der heiligheden geldt, en die regel zegt, dat wat heilig is sterker is dan de Dood, omdat de Dood is uit de zonde.

Zoo is het in Jezus opstanding geen overmacht die den Dood overweldigt. Het is niet maar een sterkere die den sterke bindt. Neen, de Dood is ontwricht, de pees van zijn kracht is doorgesneden. Die kracht school in de zonde. En tegen die zonde neemt het heilige den strijd op. In wettigen kamp wordt de Dood ter neerge-^ worpen. En het is niet maar Almacht, maar de macht der heiligheden die in Christus tegen de macht van zonde en dood den strijd aanbindt, de zonde door recht verwint, het rantsoen betaalt, de doodelijke rekening met Satan afsluit, en nu als ongebroken heilige macht, de meerderheid van de wet der heiligheden boven de wet der zonde en des doods, in het leven zelf toont en verwerkelijkt

Het is niet de Dood, afgescheiden van zijn wortel in de zonde, die ter neer wordt geworpen, maar de Dood met zijn wortel in de zonde. Het is opstanding, niet enkel om ons van den Dood te verlossen, maar opstanding ook ter onzer rechtvaardigmaking.

De Dood is niet maar geknakt, maar als onheilig geoordeeld.

De Opstanding is niet maar verwinning vanden Dood, maar executie vanden Dood.

Het is een vonnis, dat in Godes naam, aan den Dood voltrokken wordt.

Is nu dit Pascha itw Pascha?

Gij gelooft dat Christus uit de dooden is

opgestaan, en gij doet wel. Maar voelt, weet, bekent ge, dal uw eigen overwinning op den dood er in gewaarborgd ligt?

De Schrift betuigt ons, dat toen Christus opstond, in en met Hem opstonden al wie ten eeuwigen leven van God verkoren zijn. Niet maar Christus stond op, maar Christus met de zijnen. Het Hoofd m& t)\€i.Lichaam. En straks zal het aan, allen die van Christus zijn, aan een iegelijk in zijn orde, verwerkelijkt worden, dat Christus' opstanding ook ]ien van den Dood heeft vrijgemaakt.

Niet in ons sterven, want wie Jezus is ingelijfd, sterft niet, zooals een zondaar sterft. De Dood voert hem niet weg, maar laat hem door ten eeuwigen leven.

Maar dan, en heerlijker nog, als de voleinding der eeuwen komt, en de stoelen des gerichts zullen gezet worden. Dan toch zullen ook die in Jezus zijn, doen wat Jezus in zijn verrijzenis deed, en weer opstaan uit de dooden in hun dan verheerlijkt lichaam.

Niet door eigen kracht, maar omdat ze met den Zone Gods in levensgemeenschap staan, door het wonder dat hij in hen zal volbrengen.

Maar al toeft deze laatste actie van triomf over den Dood nog, toch moet het geloof in Christus' verrijzenis reeds nu de uitwerking hebben, dat we ons van den Dood vrij gevoelen ; dat de gedachte aan den Dood haar beklemmende beteekenis voor ons verloren heeft; en dat we reeds nu, dank zij ons geloof, den psalm des levens tegen den treurzang van den Dood opheffen.

En dat nu hangt voor u aan den regel der heiligheden.

Wie nog naar den regel der wereld, nog naar het vleesch leeft, die zwicht en bezwijkt nog.

En alleen hij, die door den regel der heiligheden wordt beheerscht, staat nu reeds e ook tegenover den Dood vrij.

Voelt opstanding in zijn hart.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's

„Uit de Opstanding der dooden”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's