Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Is onze Kennis van de waarheid gelijk aan die waarheid zelve?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Is onze Kennis van de waarheid gelijk aan die waarheid zelve?

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Voor alle Hooger Onderwijs, dat meer dan bloote opleiding wil wezen, keert altoos de oude vraag terug, of het onderzoek van iets of van niet^ zal uitgaan. „Band aan 't Woord" erkende het laatste; hield nader staande, dat te rekenen viel met de Heilige Schrift; en verscherpte de conclusie nog door voorkeur te geven aan de formule: op den grondslag der Gereformeerde beginselen.

Volstrekte vrijheid van onderzoek is iets dat niet bestaat. Men drukt dit valsche ideaal der vrijheid dan uit door te gewagen van „zoo vrij als een visch in het water of als een vogel in de lucht"; maar het vischje is van alle zijden door het water omgeven; en de vogel heeft bij eiken wiekslag te rekenen met de draagkracht van de lucht en met de sterkte van de windzuiging. En zoo is het ook hier. Alle wetenschappelijk onderzoek onderstelt iemand die onderzoekt, en iets of iemand die onderzocht wordt, alsmede dat tusschen deze beiden zekere betrekking bestaat; en hieruit volgt, dat geen onderzoek op wetenschappelijk terrein bestaanbaar is, dat niet, bewust of onbewust, den invloed van deze drie, d. i. van de gesteldheid van het subject, van de gesteldheid van het object en van de alzijdige relatie tusschen beiden ondergaat.

Dit wordt dan ook niet tegengesproken, ook al heeft men liefst, dat over deze noodzakelijke gebondenheid niet dan zeer ter loops gesproken worde. Doch hiermee is men er nog niet. Er komt nu nog een andere, even moeilijke quaestie bij. Deze namelijk, of de onderzoeker de eenling is, dan wel of het onderzoek v/ordt ingesteld door de velen, die bezig zijn, saam.

Zegt men nu: De onderzoeker is de eenling, de enkele geleerde, noem hem Dr. X., dan komt men tot de voorstelling, dat deze ééne man op zijn eigen gelegenheid het geheele fundament van het huis, waaraan hij bouwt, tot zelfs den grond, den bodem, waarin dat fundament rust, persoonlijk nauwkeurig onderzocht heeft, en nu, aan niets en aan niemand zich storende, en geheel en uitsluitend op de resultaten van zijn eigen onderzoek afgaande, tot leuze kiest: De waarheid, d. i. watikals waarheid acht gevonden te hebben, of zal vinden, de waarheid bovenal!

Toch is dit niets dan een illusie.

We zijn geen Bedouïnen-horde, die elk met onze eigen tent op den rug onzer kameelen geladen door de woestijn trekken, en in de vrije vlakte de pinnen onzer tente steken; maar bouwlieden die voortbouwen aan den éénen machtigen tempel der waarheid. Zoo bouwt het ééne geslacht voort aan den muur, waarvoor de eerste steenlagen door het voorgeslacht gelegd zijn, en zelfs de reusachtige arbeid dien onze eeuw voltooide, is niets dan een stuk van het geheel.

Er is dan ook slechts een, o, zoo klein stuksken van het geheel, dat één enkel man zelfstandig onderzoekt. Steeds meer worden de geleerden „ï/«%eleerden", en het verrast u telkens, hoe onkundig deze vakgeleerden gedurig op elk ander terrein blijken te zijn. Ook krimpen die vakken telkens in omvang in. De verdeeling van den arbeid gaat steeds nog door, en juist zij, die zich tot één klein onderdeel van één nkel zeer beperkt vak bepaalden, wonnen als geleerden den hoogsten naam.

Maar natuurlijk kan zulk een geleerde zich niet met dit zijn kleine vakje afsluiten van al het overige. Om verder en vooruit te komen, moet hij gedurig beschikken kunnen over de resultaten van anderer onderzoek, zonder dat hij in staat is, die resultaten zelfstandig na te gaan en tot op den bodem te peilen. Hij accepteert die. Of hij wil of niet, hij is en blijft dus altoos afhankelijk van anderer arbeid, en zulks niet alleen van den arbeid van de nu levenden, maar evenzoo van den arbeid van vroegere geslachten.

Let, om u dit duidelijk te maken, slechts op het ééne feit, dat ons denken zelf voorwerp van onderzoek is, en dat alleen over de vraag, hoe onze denkende geest op de onderscheidene terreinen tot de kennis van waarheid komt, de arbeid van zes, zeven wetenschappen licht poogt te verspreiden. Ook behoeft men Kant slechts te raadplegen, om zich te overtuigen, dat reeds dit ééne onderzoek van ons denken een reusachtige inspanning vordert, zóó zelfs, dat de meesten niet eens in staat zijn, om Kant na te denken.

Toch wordt door de wetenschappen die zich op het denken richten, geheel de wijze van onderzoeken beheerscht. En daar nu een ieder die onderzoekt, ook een wijze van onderzoek volgt, en toch op verre na niet in staat is, om zich van deze wijze van zijn onderzoek zelf rekenschap te geven, springt het in het oog, dat hij gemeenlijk vrij wilkeurig zekere methode van zijn leermeesters overneemt, zonder er ook maar aan te denken, dat deze methode verkeerd kon zijn. Ga eens spreken met een botanicus, met een ontleedkundige, met een criminalist, en zooveel meer, en ge zult verbaasd staan, zoo geheel onkundig als deze vakgeleerden meestal zijn in de formeele wetenschappen.

Toch kan dit niet anders. We zijn nu eenmaal te beperkt van kracht, om alles zelf te onderzoeken. We moeten ook bij ons wetenschappelijk onderzoek wel op anderen leunen, en er is niemand die dit niet doet.

Dat zou dan ook geen bezwaar opleveren, indien men zeggen kon, dat over de verworven resultaten allen het eens waren. Doch dit juist is niet het geval. Zeer concrete feiten nu uitgezonderd, gaan de resultaten, zoodra ge ook maar iets hooger opklimt, , schier op alle terrein van wetenschap uit elkander; iets wat vooral geldt van de formeele wetenschappen. Ge komt daardoor in aanraking met scholen en richtingen, d. i. met uiteenloopende zienswijzen en voorstellingen. Nu te denken, dat gij die alle zelf onderzoekt en keurt, en u aansluit bij die school of die richting, die gij bevonden hebt de ware te zijn, is pure inbeelding.

Ook op kerkelijk gebied heeft men dat zoo willen voorstellen. De wijze vader zei dan: „Ik laat mijn kinderen vrij. Ze moeten alle kerken maar onderzoeken. En als ze dart volwassen zijn, dan moetenzezelf maar uitmaken, welke kerk het bij het rechte eind heeft.”

Verbeeld u, jonge meisjes van twintig jaar, die alle geloofverschillen heeten onderzocht hebben, en nu Roomsch, Luthersch, Menonist of Gereformeerd worden, omdat ze, na onderzoek, tot de conclusie kwamen, dat in deze of die kerk de waarheid beleden werd. De waarheid bovenal!

Een enkele pedante wijsneus moge zich dit inbeelden. Ieder, die den toestand kent, weet dat het er niets van heeft. Tot zijn „belijdenis" komt men onder den invloed van geheel andere factoren; als daar zijn: zijn geboorte, de kerkelijke aanhoorigheid zijner ouders, zijn school, zijn omgeving, zijn lectuur, zijn catechisatie.

En evenzoo gaat het toe bij de keuze onzer geleerden tusschen school en school, richting en richting. De plaats waar men woont en de geest van het gezin waartoe men behoort, beslissen naar welke universiteit we gaan. Aan die Universiteit hangt schier alles af van de denkwijze der hoogleeraren die er ons vak doceeren, van den studentenkring waarin men zich aansluit, van de geruchtmakende geschriften die juist in die dagen uitkomen, van de bovendrijvende richting. En zoo worden we gevormd, veelmeer dan we ons zelve vormen. Alzoo zet zich onze overtuiging vast. En uit die overtuiging leven we dan. En bij ons onderzoek gaan we van die overtuiging als vaststaande uit.

Noch de N. Rott. Ct., noch de heer Lohman mogen het dus voorstellen, alsof er bij de niet-confessioneelen geen band bestond, en alsof bij de niet-cohfessioneele wetenschap de onderzoeker alleen resultaat van eigen onderzoek als waarheid ijkte.

Er heerscht aan de Leidsciie Universiteit evengoed een bepaalde richting, als aan de Vrije Universiteit, en het verschil ligt alleen hierin, dat dit aan de Leidsche niet, en aan de Vrije wel is geformuleerd en uitgesproken; met dit gevolg, dat aan de Leidsche ongemerkt de thans heerschende richting straks overgaat in een andere richting, terwijl aan de Vrije Universiteit de eens gekozen richting constant blijft.

Verschil van richting is en blijft er dus, zoowel bij de Confessioneele, als bij de niet-Confessioneele Universiteit. Bij de niet-Confessioneele Universiteit komt dit verschil op uit de verschillende scholen der wijsgeeren, bij de Confessioneelen uit de verschillende belijdenissen der kerken. Ook is de invloed van de scholen en kerken op elka& r een wederkeerige. Het behoeft b. v. voor ons land geen nadere aanwijzing, welken invloed de wijsgeerige richting, die achtereenvolgens aan onze Rijksuniversiteiten den boventoon voerde, op de gesteldheid van het Nederlandsch Hervormde Kerkgenootschap heeft uitgeoefend. En evenmin behoeft het nadere aanwijzing, welken invloed de Gereformeerde en Roomsche belijdenis heeft uitgeoefend op de wetenschappelijke resultaten, waartoe men in Gereformeerde en Roomsche kringen gekomen is.

De wijsgeerige indeeling in scholen, naar richtingen, en de confessioneele indceling in kerken, naar belijdenissen, zijn twee zeer onderscheidene factoren, elk van een eigen karakter; en zonder hierop thans dieper in te gaan, mag toch zooveel gezegd, dat de indeeling in wijsgeerige scholen meer op het afgetrokken gebied van het denken ontstaat, en daarom gestadig wisselt, terwijl omgekeerd de indeeling naar belijdenissen haar oorsprong meer op het terrein van het zielsbestaan vindt, en door haar aansluiting aan het verleden, meer een historisch en daardoor vaster karakter draagt.

Juist dat verschil nu brengt teweeg, dat de individualist aan het program der wijsgeerige school boven de belijdenis der kerken voorkeur geeft. Immers de school is niet georganiseerd, en stelt dus geen macht boven hem. En ook, van school tot school kan hij overgaan, zonder dat dit eenige consequentie voor zijn positie heeft. Over de confessioneele indeeling daarentegen waakt een zich steeds vastzettende organisatie in de kerken. In die kerken vindt hij een macht, die hij liefst ontwijkt. En ook, overgang van kerk tot kerk geeft opspraak.

In strekking daarentegen staan beide indeelingen op één lijn. Elke wijsgeerige school trekt ten slotte haar resultaat van denken sa4m in zekere voorstelling omtrent dezelfde grondwaarheden, waaromtrent de kerk belijdenis doet. En omgekeerd, in elke belijdenis der kerk zijn lijnen uitgestippeld, die richting geven aan het wetenschappelijk onderzoek.

En ook gaat hierin de gelijkheid door, dat men beiderzijds exclusief tegen elkander overstaat. De confessie veroordeelt elke voorstelling omtrent de grondwaarheden, die door welke wijsgeerige school ook, in strijd met haar eigen uitspraak, gepropageerd wordt. En omgekeerd veroordeelt de niet-confessioneele wetenschap alle confessioneele wetenschap als onder alle omstandigheden verwerpelijk. Zelfs mag gezegd, dat de laatdunkendheid waaxmee de philosophic op de confessie neerziet, heden ten dage het kerkelijk anathema nog zeer verre in absoluutheid te boven gaat.

De stand van zaken is alzoo deze. Ten eerste, dat het wetenschappelijk onderzoek niet individualistisch, maar in gemeenschap volbracht wordt. Ten tweede, dat elk afzonderlijk geleerde alleen voor een klein deel van zijn eigen vak het onderzoek zelfstandig en tot op den bodem toe doorzet. Ten derde, dat hij voor al het overige afgaat, en afgaan moet, op wat door anderen als waarheid werd aanbevolen. Ten vierde, dat hij zich hierdoor aansluit bij een voorstelling omtrent de grondwaarheden, die verschilt van de voorstelling omtrent diezelfde grondwaarheden, gelijk ze in andere scholen of door andere kerken geleerd wordt. Ten vijfde, dat deze aansluiting het resultaat is, niet van eigen principieel onderzoek, maar van de positie die hem het leven aanwees. Ten zesde, dat de philosophische en de confessioneele indeelingen slechts in betrekkelijken zin verschillen. En ten zevende, dat de philosophische en de confessioneele richtingen exclusief tegenover elkander staan voor zooveel aangaat de voorstelling omtrent de grondwaarheden, die alle onderzoek, zoodra het zich even boven het concrete verheft, beheerschen.

Tusschen den philosophischen en den con-

fessioneelen kring is alzoo geen vergelijk mogelijk. Waar alle gemeenschap en overeenkomst in de voorstelling omtrent de grondwaarheden ontbreekt, is gemeenschappelijke arbeid uitgesloten.

Edoch, en dit leidt ons tot de vraag die we als titel kozen, er zijn in den wijsgeerigen kring vele scholen, en in den confessioneelen kring vele kerken; en de vraag is alzoo niet te ontwijken, of ook deze scholen onderling, en deze kerken tegenover elkander, even exclusief staan, als de scholen tegenover de kerken.

Moet op wijsgeerig terrein wie tot de ééne school behoort, elke andere school in dien zin absoluut veroordeelen, dat ze haar eigen overtuiging met de waarheid gelijk stelt, en al wat daarbuiten valt en daartegenover staat, leugen doemt. Of wel is deze tegenstelling slechts betrekkelijk, zoodat de mogelijkheid wordt toegegeven, dat ook in de andere scholen een aanvullende waarheid schuilt?

En zoo ook op confessioneel terrein, zal men zeggen dat onze eigen Confessie gelijk is aan de waarheid, zoodat al wat daarbuiten valt, leugen is. Oftewel zal erkend worden, dat ook de tegenstelling op confessioneel gebied een betrekkelijk karakter draagt, en dat derhalve de mogelijkheid I open blijft van een aanvullende waarheid \ in andere confessiën?

Het is geen geheim, dat de Heraut zich stqeds in laatstgemelden zin uitliet. Hiertegen echter is meer dan eens de bedenking geopperd, dat op die wijs het absoluut karakter der waarheid teloor gaat, en dat, dit absoluut karakter der waarheid eenmaal prijsgegeven, het Scepticisme, o. i. de principieele twijfelzucht, ongemerkt binnensluipt.

Pilatus woord : „ Wat is waarheid! zou dan triomfeeren.

Indifferentisme, onverschilligheid zou worden aangemoedigd, en daarmee de zekerheid van alle religie worden ondermijnd.

Nu zal niemand beweren, dat in den kring van de Heraut van zulk een indifferentisme op religieus gebied veel te bespeuren viel. Wat men ons verwijt is veeleer, dat onze overtuigingen te absoluut zijn.

Maar dit neemt niet weg, dat het vraagstuk zelf, dat hiermede gesteld is, de moeite van een nader onderzoek alleszins loont.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juni 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Is onze Kennis van de waarheid gelijk aan die waarheid zelve?

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juni 1900

De Heraut | 4 Pagina's