Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„En ik zal hem de morgenster geben.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„En ik zal hem de morgenster geben.”

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En ik zal hem de morgenster geven Openb. 2 : 28.

Nog dit wordt, in Thyatire's kerk, aan den Overwinnaar in dezen geestelijken strijd toegezegd, dat hij van Christus ontvangen zal de Morgenster.

Begin met dit in letterlijken zin te verstaan. Hij die overwint zal ontvangen een smetteloos eeregewaad (3 : 5). Hij die overwint zal ontvangen een witten keursteen (2 : 17). En zoo nu zal hij die overwint, ook ontvangen „de Morgenster”.

Vooral onder Oosterschen hemel gezien maakt de Morgenster geheel den indruk van een fonkelende diamant. Reikte men nu aan den overwinnaar hooge eereteekenen uit, hetzij een gouden halsketen hetzij een schitterenden edelsteen, dan laat zich geen hooger eereteeken denken dan zulk een dat de Morgenster weergaf. Onder Christen-volken werd het eereteeken het Kruis, maar onder Oostersche volken is het nog een ster. Zoo heeft Engelands koningin Victoria nog in i86i de orde van de Ster van Indië ingesteld; de koning van België in 1888 voor den Congostaat de orde van de Afrikaansche Ster, en in 1875 de sultan van Zanzibar de orde van de Stralende Ster. Kruis en Ster saam vindt ge in de Oostenrijksche orde van het Sterrenkruis in 1688 als symbool van de overwinning op den Islam ingesteld.

Teekent de Christus nu den geredde die ter glorie ingaat in het beeld van den Overwinnaar op aarde, dan is niets natuurlijker, dan dat ook dit beeld in de versiering met de Ster hier optreedt. Vlak vooraf ging, dat de Overwinnaar macht over de Heidenen ontving, en als teeken van die hooge heerschappij wordt nu, altoos in heilige beeldspraak, het teeken van de Morgenster hem op de heldenborst gehecht.

Dat dit beeldspraak bedoelt, en dat de Overwinnaar niet de Morgenster zelf ontvangt, blijkt reeds daaruit, dat er niet staat: Ik zal hem een, maar de Morgenster geven. Immers de verlosten die als Overwinnaar ten hemel ingaan, zijn duizenden en nogmaals tienduizenden, en toch is er maar ééne Morgenster.

Niet dus de Morgenster zelve is bedoeld, maar een zinnebeeldig eereteeken aan de Morgenster in glans gelijk.

Gelijk de Morgenster alle 'onze sterren in

gloed en glans en schittering te boven gaat, zoo zal het eereblijk, dat hij ontvangt die in dezen geestelijken geloofstrijd volhardt ten einde toe, èn overwint, in glorie alle eereteeken van zegepraal, dat op aarde wordt uitgereikt, zeer verre overtreffen.

De Morgenster is hier dus niet de Christus, gelijk het in Openb. «2 : i6 heet. „Ik ben de blinkende Morgenster"; want het isopPathmos de Christus zelf, die dat eereteeken van de Morgenster uitreikt. En evenmin is de Morgenster hier de glans van het Evangelie, gelijk het in 2 Petr. i : rg heet, dat den wedergeborene de Morgenster opgaat in het hart. Immers wie ten hemel ingaat, kan niet dan pas het Evangelie ontvangen. Wat hier staat, dat Christus aan den Overwinnaar de Morgenster zal geven, duidt op een teeken van eere en glorie den Overwinnaar toegekend, geheel op één lijn staande met het witte triomfkleed dat hem om de schouders wordt gehangen, en met den witten keursteen in den zegelring.

De zinnebeeldigheid die hierin tot uitdrukking komt, is, zij het al mystiek, toch volkomen duidelijk, zoo ge er slechts op let, dat dit eereteeken teeken is van de macht over het heidensche wezen, waarmee het in één adem genoemd wordt.

Het heidensche wezen teekent de Heilige Schrift ons steeds en onveranderlijk in het beeld van nacht en duisternis. Wie den Middelaar wordt ingelijfd „wordt overgezet uit het rijk der duisternis in het Koninkrijk van den Zoon”.

„Het volk dat in duisternis zat, zong reeds V Jesaja, zal een groot licht zien". Bij de komst van het Evangelie, zegt Paulus, heeft God bevolen, dat het licht uit de duisternis zou schijnen. Reeds Simeon riep uit, dat de Christus zijn zou „een licht tot verlichting de Heidene? i". De demonen zijn „de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw". „Ui de duisternis heeft God ons geroepen, zegt Petrus, tot zijn wonderbaar licht". „Wij zelve, we waren eertijds duisternis, kinderen des nachts maar nu, nu de Morgenster opging in onze harten, zijn we kinderen des daags, kinderen des lichts geworden.”

Het is het licht dat over de duisternis triomfeert, gelijk het kind van God, dat overwint, zegepraalt over den Heidensenen gruwel.

De dag komt als de nacht voorbijgegaan is, en het is de Morgenster, die dezen overgang uit de duisternis tot het licht, verzinbeeldt, aankondigt en verwerkelijkt.

Het Heidensche wezen heeft ook die heerlijke Morgenster in beteekenis vervalscht. De Morgenster is, gelijk men weet, één en dezelfde ster als de Avondster, en daaraan klampte zich het Heidensche wezen, en zag in haar dan Venus, of ook de Satanische macht, door Jesaja voorgesteld in Nebucadnezar (Jes. 14:12). Venus en Lucifer!

Maar in Gods rijke, wondere Schepping, ge nomen en verstaan in haar oorspronkelijke beduidenis, is en blijft de Morgenster de zinnebeeldige sprake van het licht dat over de duisternis triomfeert; letterlijk in de natuur als de nacht voor den dag wijkt, en overdrachtelijk in het Evangelie en in den Christus zelven, als de duisternis van het Heidendom wordt teruggedrongen, en de klaarheid van het Goddelijk licht der waarheid in het menschenhart straalt.

En naardien nu de verloste, die ten hemel ingaat, in dien strijd tusschen het Licht en de Duisternis heeft medegeworsteld, en uit dat medeworstelen als overwinnaar is te voorschijn getreden, daarom ontvangt wie ten hemel inging én macht over het Heidensche wezen, én als zinnebeeld hiervan het teeken van de Morgenster.

Maar dit teeken is voor hem niet ijdel; er ligt belofte in van werkelijkheid. Wie het witte triomfkleed ontvangt, bezit in dat kleed waarborg van niet meer te besmetten heiligheid. Wie den witten keursteen in den zegelring ontvangt, bezit daarin waarborg van heel zijn wezen doordringende zelfkennis. En zoo ook wie het teeken van de Morgenster ontvangt, bezit hierin waarborg van inklevende macht over het rijk der duisternis.

„Macht over de Heidenen" is de macht tot verweer tegen het Heidensche wezen van buiten; de Morgenster die hij op de borst draagt, is teeken van heerschappij over het Heidensche wezen dat eens zijn eigen hart binnendrong.

De talisman, waarvan men op aarde, vooral in het Oosten, valschelijk gedroomd heeft, wordt hier heilige wezenlijkheid.

Dit teeken van de Morgenster is een waarborg die de ziel inwendig onkwetsbaar maakt voor alle verleiding die uit het Heidensche wezen in het eigen hart sloop.

De Morgenster is niet maar een macht buiten hem, — hij ontvangt, en hij bezit dan de Morgenster. Die Morgenster weert door haar gloed en glans allen terugkeer van nacht en duisternis af. Het blijft onder het stralen van de Morgenster op zijn borst, eeuwige morgen in zijn hart.

De duisternis heeft geen macht meer over hem, de nacht kan hem niet meer genaken.

De Morgenster, die hem nimmer verlaat, weert allen terugkeer van zieledonkerheid af.

En zoo is dan de tegenstelling scherp geteekend.

Hier op aarde de strijdende kerk, die worstelt onder het teeken van het Kruis; daarboven de triomfeerende kerk die zegepraalt onder het teeken van de Morgenster, beide én geestelijk én uitwendig verstaan.

Hier op aarde in een etmaal het zoete licht der zon weer in de donkerheid van den nacht ondergaande, —straks in het rijk der heerlijkheid nooit schemering of nacht meer, want het Lam zal onze kaars zijn, en de glans van den eeuwigen morgen ons eindeloos overstralen. Of zegt niet Openb. 22:5: n aldaar zal geen nacht meer zijn?

En evenzoo geestelijk. Hier op aarde gelooven en leven en worste len onder het teeken van het Kruis, en telkens weer de donkerheid der smart, de nacht van het lijden over ons komend. Nu vallen, dan weer opstaan. Door donkerheden heenwandelen, en dan weer verkwikt worden door het licht van Gods vriendelijk aanschijn.

Maar straks, als de strijd volstreden en de overwinning behaald is, heeft dat uit. Dan zal het nooit meer nacht voor den overwinnaar zijn, maar ook nooit meer de donkerheid van den nacht in zijn hart binnensluipen. Dan zal zijner de morgenster, en daarmee de zekerheid van het nooit ondergaande licht aan zijn ziele leven gewaarborgd zijn. Onze God eeuwiglijk de Vader der lichten, en wij als kinderen des lichts zijn Troon omringend.

Christus onze Morgenster, en elk onzer het teeken van de Morgenster dragend in het voor eeuwig van zondemacht verloste hart.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1900

De Heraut | 4 Pagina's

„En ik zal hem de morgenster geben.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juli 1900

De Heraut | 4 Pagina's