Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„In eeuwigheid volmaakt.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„In eeuwigheid volmaakt.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want met éene offerande heeft hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden. Hebr. lo : 14.

Breng toch in uw geheiligde verbeelding de rusteloosheid van deze bedeeling niet over in het vaderhuis bij God.

„Deze vvereld gaat voorbij met al wat ze begeerlijks heeft, " en dan komt er een andere, een betere wereld, door geen andere kinderen der menschen bevolkt, dan die in Jezus ontslapen zijn.

Maar in die nieuwe wereld gaat de „wet des levens" van deze bedeeling niet over. In deze tegenwoordige wereld is rtistelooze verandering voorwaarde zelve van bestaan; doch in die nieuwe wereld heerscht de wet der onveranderlijkheid. Hier wordt alles, daar wordt niets en verwordt niets, maar heerscht de majesteit der eeuwige ruste, de volmaaktheid van het eeuwiglijk blijven en zijn.

Indenken kunnen we dit niet, omdat we voor ons voorstellen en denken gebonden zijn aan dit eindeloos-veranderlijke, en naardien deswege een altoos blijvende toestand en een ruste die nooit afgebroken wordt, op ons den indruk zou maken van iets dat benauwt en beklemt, ja van doodelijke verveling.

Van daar al die pogingen om het leven des hemels aantrekkelijk te maken door zich in te beelden en anderen diets te maken, dat onze vorming en ontwikkeling in den hemel eindeloos door zal gaan, en dat we in het nieuwe leven altoos door klimmen zullen van heerlijkheid tot heerlijkheid.

Dat eindeloos streven naar een ideale volmaaktheid, die dan natuurlijk nooit bereikt wordt, en dat eindeloos al gelukkiger worden, zonder ooit het volmaakte geluk te grijpen, vindt men dan een verrukkelijke gedachte.

Het Excelsior ten hemel ingedragen, de Evolutie ook aan de overzij van het grSf. Toch zou dit niet anders wezen, dan het leven in het Vaderhuis tot een verlengstuk van het leven op aarde maken.

Regelrecht in tegenspraak met wat de Schrift openbaart, dat „al wat ten deele is" in het sterven ondergaat, en dat het in het eeuwige leven zijn zal: Kennen gelijk we gekend zijn, d. i. volkomenlijk.

In weerspraak eveneens met deze heerlijke vrucht van het lijden en sterven des Heeren, dat hij met ééne offerande allen die tot God gaan, in eeuivigheid volmaakt heeft.

Het eeuwige ligt juist in dat niet meer veranderen. „Eeuwig leven" is leven dat niet meer wisselt.

Het eeuwige staat tegenover het tijdelijke. En wat is tijd anders dan de polsslag van het steeds veranderende. Uren, dagen, weken, maanden, jaren, altoos na den avond de morgen, na den dag de nacht. Maar dat juist bestaat in het Vaderhuis niet. „Daar zal het geen nacht meer zijn." Dus ook geen niorgen. En zon en maan zullen geen teekenen meer zijn, want God en het Lam zullen het eeuwige licht uitstralen, dat noch kentert noch verdonkerd wordt.

Hier is het niet-blijven, gelijk men is, hoogste levensregel. Wie niet met elk jaar levens verder komt, en hooger klimt, heeft dat jaar verspeeld. De zeeman jaagt op de golven voort, om de haven, waarheen hij koers zette, te bereiken; maar nauwlijks is zijn lading ontscheept, of weer ontvlucht hij die haven om wind en baren op te zoeken. En zoo doen we allen. We hunkeren naar afwisseling en verandering. Wat aldoor hetzelfde blijft, verstikt ons door zijn eentonigheid. Is niet heel ons leven een pelgrimsreize.-" Altoos voort en verder. Ons spoeden naar den mijlpaal, die zich in de verte aan ons oog ontdekt om, als hij even bereikt is, hem den rug toe te keeren, en tejagennaarden nieuwen mijlpaal, die dan komt. In den morgen dringen we naar den middag, om uit den middag ons naar den avond voort te spoeden, en dan in dien nacht over Ie gaan, die ons den nieuwen morgen moet brengen.

Doch dit alles is aan de eeuwigheid vreemd. Dan geen pelgrims meer, maar aangekomen in het Vaderhuis, om er eeuwiglijk te blijven, zonder dat ooit meer het verlangen naar iets anders in ons zou kunnen opkomen. „Pilaren, zooals Jezus zegt, in den tempel onzes Gods, om nooit - meer daar tiit te gaan." (Openb. 3 : 12)

En kan het ook wel anders.' Streven, trachten, verlangen naar meer is immers niet eindeloos te denken, of het doel dat men najoeg zou nooit, nooit bereikt worden, en het zou in den hemel blijven, gelijk het zoo lang hier op aarde was: nooit volmaakt; nooit, nooit die eeuwige ruste voor het hart, die voor het volk van God immers het hoogste goed is.

Neen, een voortzetting van de hier begonnen ontwikkeling kan het leven in het Vaderhuis niet zijn. Er komt in het sterven het genade-wonder der volmaking tusschenbeide, , het op eens ten volle ontluiken van de bloemknop, het zonder trap of overgang geheel rijpen van de vrucht der offerande van Christus. Dat is het afsterven van de zonde, dat is het verlost worden van het hchaam dezes doods, dat is het overgaan uit den tijd in het eeuwige.

Daarom heeten wie in Christus Jezus zijn, hier reeds „heiligen", hier reeds „volmaakten.”

Of watzoudt ge willen, al de ongelijkheid van hier in het Vaderhuis overbrengen? Bedenk toch, hoevele millioenen in de wiegwegsterven, en zouden die dan hun ontwikkeling, verstandelijk en geestelijk, in het Vaderhuis nog pas beginnen moeten! En die andere millioenen en millioenen, wier ontwikkeling, dank zij hun levenspositie, hier op het laagste peil bleef, zoudt ge die in het Vaderhuis in al hun onvolmaaktheid binnenleiden, om daar eerst zich toe te eigenen, wat een Ideine kring van hooger bevoorrechten reeds hier beneden genoot.' Alzoo, ook in het Vaderhuis, de hier fijner ge vormden, de hier rijker ontwikkelden een soort hemelsche adel, en de groote schare die niemand tellen kan, als half onmondigen om hen heen.

Zou dat onze eenige troost zijn, de eenige troost ook voor die duizenden en millioenen, in hun leven en sterven?

Neen, en nogmaals neen, zegt Gods Woord u; maar dit is de bron van eindelooze troost en zielerust, dat onze heerlijke Hoogepriester met ééne offerande ze allen vohnaakt heeft, die door hem tot God gaan.

Het vurig en innig verlangen, om hier afgelost te worden, en het Vaderhuis in te gaan, nam ook in geloovige kringen steeds meer af Een zielskreet als van Paulus: „Wie zal mij verlossen van dit lichaam des doods. Ik heb verlangen om ontbonden te worden en bij Jezus te zijn", — ze spreekt de breede schare der geloovigen niet meer toe. Een stok-oude, een afgetobde lijderes op het ziekbed, een vervolgde door tegenspoed op tegenspoed nu niet meegerekend, boeit het uitzicht in het verschiet des hemels ons veel te weinig.

En toch, is het niet natuurlijk, dat het dorsten naar hemelvreugd minder brandt in de ziel, als men zich inbeeldt, dat het daar slechts voortzetting zal zijn van wat we hier verlaten.' Een hoogere klasse, maar van dezelfde leerschool. Of waarom dan die taak onzer ontwikkeling niet hier nog wat voortgezet.' Dan ontgaan we nog vooreerst dien bangen dood, en, we vorderen evengoed.

Maar breek met die valsche voorstelling. Versta wat afsterven van de zonde is, wat het is volmaakt gesteld te worden, wat het is, uit dat eindeloos jagen in de eeuwige ruste van het Zijn te worden overgezet, heel, heel uit den tijd uit en midden in de eeuivigheid gezet te worden, en dat geheel onverschillig, of ge sterft als kind, of als man, of als grijsaard, — en hoe treedt niet plotsehng dat heerlijke Vaderhitisvoor uw zielsoog in heel ander licht.

Dat Vaderhuis de toestand der Volmaaktheid, en volmaakt allen die ge er vinden zult; en als ge er binnengaat, een volmaakte onder de volmaakten ook gij.

De heiligen, die ons voorgingen, ooktiie God de He, ere van ons eigen hart wegriep, verschijnen bij datzelfde licht voor ons in zoo heel andere gestalte.

Ge verloort een kind, maar nu in het Vaderhuis is dat kind een door genadewonder op eens voor eeuwig volmaakte. Verre, oneindig verre boven den allerheiligste op aarde in volmaaktheid uitgaande. Wat hier een nog ongesiepen diamant was, daar een fonkelend keurgesteente, blinkende als een star in het uitspansel.

Of ook, als wie God uit uw huis naar het Vaderhuis opriep, hier reeds tot hooger ontwikkeling was gekomen, maar zóó dat aan het aardsche beeld, aan de aardsche gestalte de herinnering vara onzen val kleefde, dan valt bij het denken aan dien broeder, aan die zuster in het Vaderhuis, nu al dat aardsch-pijnlijke, dat droef-onheilige weg, en treedt voor u het heilige en het heerlijke beeld van een in Christus volmaakte, niet zonder vlek of rimpel alleen, maar ook in hemelsche volkomenheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 augustus 1900

De Heraut | 2 Pagina's

„In eeuwigheid volmaakt.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 augustus 1900

De Heraut | 2 Pagina's