Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ambtelijke roeping.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ambtelijke roeping.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 2 November 1900.

Wat we een vorig maal onder Ds. Eringa's opstel schreven, dient nader aangedrongen.

Zoo dikwijls gedachtenwisseling met hen, w die in het Ned. Herv. Kerkgenootschap z leven, doelloos zou zijn, omdat elk gemeen­ h schappelijk uitgangspunt ontbreekt, mijden we die.

Dan toch leidt ze uitsluitend tot scherpe repliek, en kan geen doel treffen.

Maar zoo is het hier niet.

Ds. Eringa is, blijkens zijn opstel, het geheel met ons eens, dat de organisatie van 1816 met het wezen der Gereformeerde Kerken in strijd, en door een onwettige macht haar opgelegd is.

Hij is het met ons eens, dat het niet helpt, of men deze organisatie al op enkele punten wijzigt, maar dat die organisatie zelve weg moet.

Hij is het met ons eens, dat het Kun. Besluit van 1852 het vroeger aangerichte kwaad niet wegnam, maar juist bestendigd heeft.

Hij ziet even klaarlijk als de Heraut in, dat het Collegiale Kerkrecht, dat de Over­ h heid ons opdrong, principieel van het Gereformeerde Kerkrecht verschilt, en er op geenerlei wijze mede kan verzoend worden.

Dat inzicht dankt Ds. Eringa daaraan, dat hij studie van het Gereformeerde Kerkrecht heeft gemaakt, en het dus verstaat in aard en strekking.

Hier is dus wel wel ter'dege een gemeenschappelijk uitgangspunt voor gedachtenwisseling, en uit dit uitgangspunt laat zich logisch redeneeren.

Immers, gegeven zulk een toestand, kan men beginnen met het standpunt in te nemen, dat deze organisatie weg moet, doordien men haar zelfmoord laat plegen. D. w. z., dat beproefd moet worden, langs de bepalingen van het Statuut dezer organisatie te komen tot een Synodale meerderheid, die bij wettig besluit deze organisatie op zij zet, en, hetzij de kerkenordening van Dordrecht, hetzij een daarmede in beginsel overeenkomende invoert.

Doch daar moet men dan ook kans op zien.

Nu echter is Ds. Eringa, door nauwkeurige waarneming der feiten, almeer tol de pijnlijke overtuiging gekomen, dat hierop niet het allergeringste uitzicht bestaat, want dat de overgroote meerderheid zelfs onder de dusgenaamde orthodoxen hiervoor niets gevoelt, en er volstrekt niet aan wil.

Zij, die in de Ned. Herv. kerk de organisatie ten doode hebben opgeschreven, zijn onder de ambtsdragers met de vingers te tellen. Niet dan met moeite kan één enkele hunner ter Synode opgaan.

Die twee nu saamgenomen:1°. De organisatie moet weg, en 2". Zij die er zeggenschap over hebben, willen ze niet wegdoen, leiden tot één van deze beide conclusion: f dat men, gelijk wij deden, met de organisatie plechtiglijk breekt. OJ dat men lijdelijk in den onwettigen toestand berust.

Doch dan duikt vanzelf de vraag op, of dit laatste geoorloofd is, en met het oog daarop schreven we onze opmerking over de ambtelijke roeping.

We mogen toch onderstellen, dat Ds. Eringa ook hierin met ons eenstemmig zal denken, dat een collegiale genootschapsorganisatie volstrekt onbekwaam is, om wie ook, met een kerkelijk ambt te bekleeden.

Zij, die onder deze Organisatie het ambt bekleeden, doen dit dus niet krachtens deze Organisatie, wat ondenkbaar is, maar krachtens de opdracht van de kerkeraden, genomen niet als onderafdeelingen van de Organisatie, maar genomen als vergaderingen van ambtsdragers.

Men moet dan aannemen, dat de ambtsdragers, die in 1816 de kerkeraden vormden eer de organisatie er kwam, wettig zaten, en dat zij en hun opvolgers, niet krachtens de organisatie, maar afgezien daarvan, de kerkeraden in stand hielden.

Zoo hebben ook wij het verstaan, ook al gaf 1886 hierin een breuke.

Doch aangenomen dat dit zoo is, dan zal toch ook Ds. Eringa ons toegeven, dat de kerkeraden nooit anders hun ambt bekleeden konden en kunnen, dan in naam van den Koning der kerk, en dat dus Ds. Eringa zelf, en zijn geestverwanten, wel hun ambtelijke beroeping van de kerkeraden hebben, maar hun kerkelijke roeping van het Hoofd der gemeente, zoodat zij het conform Zijn wil te bedienen hebben, en den Heere daarvan rekenschap schuldig zijn.

En hoe gaat dit nu saam.

Alle kerkrecht dient toch eeniglijk om de kerkelijke ambten conform den wil van Christus te laten werken.

Zulk kerkrecht ontbreekt in zijn kerk; en in plaats daarvan geldt een organisatie, die het tot zijn recht komen van het kerkelijk ambt op alle manier belet, althans zoo men niet aphoristisch en individueel, maar in samenhang en solidair rekent.

Kans om dit te beteren, is er ook z. i. niet. Maar dan geschiede hier ook van tweeën één: Of dat men krachtens zijn ambtelijke roeping tot het Gereformeerde kerkrecht erugkeert, er kome van, wat er van kome. Of wel, dat men zijn ambtelijke roeping an de organisatie opoffert, maar dan ook erkenne, dat aldus het heilig karakter van ijn eigen ambt wordt aangetast.

Kan Ds. Eringa dezen strik ontwarren?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 november 1900

De Heraut | 4 Pagina's

Ambtelijke roeping.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 november 1900

De Heraut | 4 Pagina's