Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Roman-literatuur.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Roman-literatuur.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Uit het dusver besprokene zal het reeds duidelijk zijn geworden, hoe het zich denken laat, dat een in proza geschreven verdicht verhaal onder de Dichtkunst gerangschikt wordt. We gaan thans een schrede verder, en zullen uiteenzetten, hoe het bepaaldelijk het Heldendicht is, dat de Roman als onderdeel onder zich opneemt.

Het Heldendicht heet met een Grieksch woord Epos. Zoo spreekt men van de epische dichtsoort. Letterlijk nu beteekent Epos niet anders dan het woord, en eerst moet dus wel gevat, wat aanleiding gaf om het Heldendicht als Epos te betitelen.

Die benaming kwam op uit een tegenstelling. Het is de tegenstelling tusschen daden en woorden. In het werkelijk leven spelen zich een reeks van daden af, en wijl die daden straks verleden, en zonder meer, straks vergeten zijn, waagt nu de mensch de poging, om die daden te vereeuwigen, die daden voort te laten leven, die daden aan de vergetelheid te ontrukken, die daden ook op volgende geslachten te laten nawerken, door ze om te gieten, over te gieten, en een vaste gestalte te laten aannemen in het woord.

De daden zijn als de druppelen van den stroom des tijds, die aanvloeien, voorbij ons vloeien en wegvloeien, tot men ze niet meer ziet; maar het woord h\i]ft. Het woord prent zich in het geheugen. Het woord wordt van geslacht tot geslacht voortgeplant. Wat in zvoord belichaamd is, heeft daarom een duurzame gestalte verkregen. Van daar de behoefte, de drang om aan daden van aanbelang, groote daden, daden, die men niet wilde dat zouden ondergaan, bestendigheid, blijvende gestalte en duurjaamheid te schenken, door ze vast te leggen in het woord, en in dat woord te doen voortleven.

Die drang bestond natuurlijk niet ten opzichte van onbeduidende daden, met oetrekking tot nietszeggende gebeurtenissen in het dagelijksch leven. Daarvan gold het veelal: Hoe eer vergeten, hoe beter! Maar die drang gold wel ten aanzien /an daden en gebeurtenissen van hooge beteekenis, van bijzonder aangrijpenden aard, van verstrekkend algemeen belang, 2n van groote consequentie. Tot dat soort daden nu rekende men aanvankelijk vooral, ja, schier uitsluitend de daden der hei-Jen, der exceptioneel machtige geesten, van lie hooge, edele verschijningen, wier doen 3n bedrijf voor heel het volk van beteeke-.lis waren geweest. En wijl het alzoo, in het gemeen genomen, de heldendaden waren, wier bestendiging en duurzaamheid voor heel het volk van belang was, zoo waren het die helden^«a5s« vooral, die men in Itet woord belichaamde, en zoo verklaarde het zich gereedelijk, dat Epos, d. w. z. het woord, de gemeene naam werd voor het Heldendicht.

Hetgeen thans in Zuid-Afrika voorvalt, zegt ons het best, welke toestanden een volk in zijn heldentijdperk doorliep. Ook in Zuid-Afrika is het een worsteling om het bestaan van een volk, dat bezig is zich te vormen, en zijn primitieve krachten te ontwikkelen. Een volk, waaronder nog geen hoogere cultuur is opgekomen, dat daarom nog niet strijdt op geestelijk terrein en met de pen, maar zijn toekomst wacht van machtige personen, die met geniale kracht zich aan het hoofd plaatsen, in de bresse voor heel het volk gaan staan, en, waar het moet, met de kracht van het zwaard, door stroomen bloeds wadend, de onafhankelijkheid van hun volk als buit gewinnen.

In zulk een periode nu gaat het individueele onder, en gevoelt wie tot zulk een volk behoort, zich in de eerste plaats burger van zijn land, zoon van zijn vaderland, en denkt en gevoelt met heel de massa van zijn volk. Het wordt ééne groote, ééne alles meesleepende nationale beweging. Het is één reuzenworsteling waarin alle krachten van het volk opgaan. Heel de natie wordt ten slotte één compact geheel, met één volksziel, gesterkt door één volksgeest, gedreven door één profetischen aandrang.

Is nu eindelijk zulk een worsteling doorstaan, en gekroond met de overwinning van vrijheid en zelfstandig heid, dan ligt daar dat groote, machtige, overweldigende feit, waarin heel het volk zijn eere zoekt, waarin-het met de heugenis telkens terugleeft, waarvan het de episoden voortvertelt, waarvan het zingden jubelt, en waarvan alle grootheid zich voor hen concentreert in het bestaan en bedrijf van die enkele groote mannen, die de groote dingen gedaan, en de groote daden bestaan hebben. Reeds nu kan men zich dan ook voorstellen, hoe, bij een volgend geslacht, in Zuid-Afrika de namen van Kruger en Steijn, van Botha en De Wet hoog zullen klinken als de saamvatting, de belichaming en het inbegrip van wat grootsch, fier en edel was.

Zoo nu hebben het eens de Perzen, zoo de Grieken ervaren, en de Ilias van Homerus toont ons nog in overschoone taal, wat het beeld was, dat het volk na lange dagen van zulk een reuzenworsteling opving. Wie zegt ons, wat Heldendicht eens uit het zangerig Zuid-Afrika de wondere daden zal bezingen, 'die nu reeds maandenlang niet alleen Zuid-Afrika, maar heel Europa, ja heel de wereld in spanning houden.

Toch brengt de heugenis van zulk een reuzenworsteling, zonder meer, nog het Heldendicht niet.

Dit komt eerst, als God er een man voor schenkt, die, kind van zijn volk, en met heiligen gloed voor wat dat volk bezielt, vervuld, roeping en drang in zich gevoelt, om zulk een reuzenworsteling met kunstzin in zich op te nemen, en met kunstvaardigheid uit de eigen ziel in zijn dichterlijk woord weer te geven.

Wat het volk er van vertelt, zijn losse episoden, het zijn détails, het zijn op zich zelf staande feiten, het zijn elkander opvolgende gebeurtenissen, ten slotte in anecdoten verloopend. Maar wat het volk wel voelt, maar niet tot uitdrukking kan brengen, is de eenheid van het geheel. Het ziet de boomen maar het woud niet. De worstelaars en de enkele kampen, maar het overziet niet de reuzenworsteling als één stuk, als één machtige gebeurtenis, als een samenhangend, wel ineengesloten, zich naar hooger orde afspelend geheel.

En dit nu juist is het, wat de kunstzin van den dichter ziet eer hij het wil, grijpt eer hij de hand kon uitsteken. Zijn kunstoog kan het niet anders zien. En nu, met dat kunstoog ziet hij iets zooveel heerlijkers dan dat volk ziet. Voor hem het majestueuse en verhevene, waar het volk nog alleen het groote en bewonderenswaardige ontdekt had.

Zijn kunstoog dringt door tot in de oorzaken, de beweegredenen, de motieven van die worsteling. En die motieven ziet hij niet zwevend, maar belichaamd in de helden van den strijd, en hij ontleedt ze uit hun gedachten, uit hun raadgevingen, uit hun bevelen, uit het kloeke woord, waarmee ze de duizenden bezielden.

En al liep nu die strijd over maanden en jaren, al was hij opgekomen uit tal van verwikkelingen die voorafgingen, en gevolgd door nawerkingen die een geheel tijdperk beheerschten, zijn kunstzin houdt niet alleen in de veelheid der verschijnselen, maar ook in de veelheid en den duur der oogenblikken de eenheid van het geheel vast, en ongemerkt begint het alles zich zóó voor hem te schikken, dat er één oogenblik, één gebeurtenis, één motief is, dat al het overige overschaduwt, en waarom al het overige zich als om een middenpunt schikt.

Zoo nu vormt zich voor zijn geest één beeld, één machtige aanschouwing van de zich afwikkelende gebeurtenissen, met artistiek geordend perspectief, met een achtergrond waarheen zich het mindere terugtrekt, en met een voorgrond waarop de groote heldengestalten te voorschijn treden. Hij blijft bij het opdoemen in zijn geest van dat beeld lijdelijk. Niet hij was er bij. Niet hij streed er in meê. Dus dringt zijn subjectiviteit zich geheel terug. Al wat hij doet is bewonderen wat hij als beeld in zijn geest aanstaart. En nu wordt de geest vaardig over hem, en de tong los, en in statige zangen geeft hij dat gezichtsbeeld weer, giet het over in hooger maat, bij zoo machtige worsteling passend, en zoo vereeuwigt hij wat eens gebeurd is, en redt voor zijn volk uit het verleden, wat al te snel in dat verleden verliep en verzonk.

Aldus ontstaat het Heldendicht, als de poging om een wereld van daden en gebeurtenissen, die de belangstelling van heel een volk levendig houden, aan de vergetelheid te ontrukken, en in hoogen kunstvorm, als overweldigende eenheid, te doen voortleven en blijvend het volk te doen toespreken.

Toch doet hij nog meer.

Bij al zulke reuzenworstelingen is er wat men ziet, en wat men niet ziet. Men ziet de enkele personen, de enkele worstelingen, de nederlagen, de overwinningen. Maar achter deze reeks bedrijven schuilt een geheimzinnige macht. Zelfs het ongeloovige Europa heeft, bij de worsteling in Zuid-Afrika, keer op keer gevoeld, dat hier hooger machten in het spel waren. Die helden zijn groot, maar toch niet z lo groot, of er is nog een macht boven hen, die het alles schikt en bestelt.

Dat is de mystiek van zulk een heldenworsteling, gelijk ons volk die gevoeld en daaraan geloofd heeft in zijn worsteling met Spanje.

Deswege nu voelt de Heldendichter, dat zijn stuk ondoorzichtig, onverklaarbaar en onverklaard zou zijn, indien hij niet tevens dien sluier oplichtte, die de werking van deze geheimzinnige macht aan het gewone oog onttrekt.

Zijn kunstenaarsoog gluurt door dit gordijn heen. Hij ontdekt, hij ontwaart die wondere inwerking van goddelijke machten, die deze helden bekwaamd, gericht en ter overwinning geleid hebben. En daarom spreekt zijn Heldendicht keer op keer, op het slagveld waar de helden hun bloed vergieten, van den raad der goden, waar het bedrijf dier helden beraamd en beschikt wordt.

Vandaar bij Homerus telkens dat bezingen van de inmenging der goden en godinnen, en bij Christenheldendichters telkens dat heenwijzen op wat God in hen doet, en op Goddelijke machtsbeschikkingen, die openbaar werden.

En is nu op zulk een wijze het Heldendicht voltooid, en gelukt het den zanger, met zeldzaam taaltalent, zijn zang in vloeiende en schoone vormen te gieten, dan voelt opeens heel het volk zich door zijn zang verrukt en verrijkt.

Dan laat het varen zijn enkele episoden, en verlustigt zich vol heilige bewondering in de aanschouwing van dat ééne machtige beeld, dat de Heldendichter voor het oog des volks getooverd heeft.

Dan heeft het zijn heerlijk verleden terug, dan bezit het dat verleden nu, als een heilig pand, dat niet meer wegvloeit, en dan geniet het in de weelde van nationale grootheid, die door dit Heldendicht over heel de natie wordt uitgestort.

Niets is dan ook in onze nationale letterkunde zulk een bang gemis, als dat onze reuzenworsteling met Sp^je nog nooit haar Heldendichter gevonden heeft.

De liefde, waarmede het volk aan zijn Wilhelmus kleeft, toont met wat heimwee het naar zulk een Epos dorst.

Dat Griekenland zulk een Epos van Homcrus ontving, is de bron van zijn nationale kracht geweest.

En moge het aan Zuid-Afrika geschon-

ken worden, dat het straks zulk een Heldendichter in zijn midden ziet opstaan, dan zal 't meest daardoor die duurzame kracht aan Zuid-Afrika's toekomst worden verzekerd, die een volk eerst dan bezit, als het zijn heroïsch verleden steeds, alsof, het tegenwoordig ware, voor zich ziet.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 januari 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Roman-literatuur.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 januari 1901

De Heraut | 4 Pagina's