Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Friesche Kerkbode heeft Ds. J. D. van der Munnik dit principieele schrijven als ingezonden stuk geplaatst:

Hooggeachte Redactie!

In het jongste nummer van De Bazuin schreef Prof. Wielenga onder het opschrift |«De Kerken of de Vereeniging», een stukske, dat de aandacht verdient en o. i. niet onweersproken mag blijven.

De bedoeling van dat stukske is, het nog altijd hangende geschil inzake de Opleiding, met juist heid te preciseeren.

Daartoe wijst de geachte Schrijver eerst aan, waarom het niet gaat.

Het gaat, zegt hij, aniet om de vraag, of de Theol. vorming der a. s. leeraren zal staan bij Dr. Kuyper of Dr. Bavinck.» Natuurlijk niet.

Ook gaat het, zoo vervolgt hij, c< «zV/ tusschen de Theol. School en de Vrije Universiteit of hare Theol. Faculteit in beider huldigen vorm van bestaan.» We verstaan hieruit, dat dus ook Prof. W. in den vorm van bestaan der Theol. School wel zoodanige wijziging mogelijk acht, dat samenvloeiing met de Vrije Universiteit daardoor althans niet wordt uitgesloten.

Zelfs de gevreesde «Maccoviaansche richting» is zegt hij verder, — en we vernemen ook dat met genoegen — slechts eene bijkomende kwestie, die de hoofdkwestie niet raakt.

Welke dan die hoofdkwestie eigenlijk is?

Prof. W. schrijft: «Het staat en gaat tusschen de Kerketi zelve én de Vereeniging voor H. O. op Geref. grondslag. Elk voor zich vraagt het beslissende zeggenschap over de Theol. Professoren, die met de Opleiding zijn belast. De Vereeniging meent voor hare School en Professoren dat zeggenschap te moeten handhaven. De Kerken eischen hetzelfde voor zich op met niet minder kracht en klem.»

Zoo — zegt Prof. W. — staat de kwestie. In den grond, zoo betoogt hij verder, dezelfde kwestie, die in vroeger eeuw bestond tusschen de Geref. Kerken en de Hoogescholen der Overheid, in welk geschil toen de Overheid triumfeerde, tot groote schade der Kerken.

Aan het slot wordt de betuiging nog eens herhaald : «Zoo staat de kwestie, op en top, helder en klaar.»

Wanneer nu een man als Prof. Wielenga dat zegt, en vooral wanneer hij het zoo stellig zegt, zou men het wel haast moeten gelooven.

En wat is heel die Opleidingskwestie dan toch eenvoudig!

In de Kerken zelve geen geschil. Zij weten wat zij willen en eischen het beslissende zeggenschap over de Theol. Professoren voor zich op, met kracht en klem. Slechts bestaat er in den lande een zekere «particuliere» Vereeniging, die dat beslissende zeg genschap over de Theol. Professoren aan de Kerken betwist.

Beiderzijds is alzoo, naar deze voorstelling, positie genomen, zoodat het nu alleen maar gaat om de vraag, of men voor of tegen de Kerken partij kiezen zal.

Tegen deze voorstelling van het hangende ge schil meenen wij met alle bescheidenheid, doch ook met allen ernst te moeten opkomen.

Immers zóó staat de kwestie niet.

Nimmer nog is, zoover wij weten, hetzij van de zijde der Vereeniging voor H. O., hetzij van de zijde der Kerken, een officiëele uitepraak gevallen, die recht geven zou tot de tegenstelling tusschen m e d vdeze twee, zooals Prof. W. die maakt.

Neen, de kwestie staat niet tusschen de Vereeniging aan den eenen en de Kerken aan den anderen kant, maar het geschil bestaat z« den boezem der Kerken zelve. En zoolang deze geen uitspraak hebben gedaan, heeft niemand het recht, zijn persoonlijk gevoelen als dat der Kerken aan te dienen en daarmede hen, die van ander gevoelen zyn, tegenover de Kerken te stellen.

Naar Prof. W. oordeelt, — en dat uit te spre ken is zijn recht — mogen de Kerken geen afstand doen van het beslissende zeggenschap over de Theol. Professoren, die met de Opleiding zijn belast.

In dat oordeel staan ongetwijfeld in onze Kerken velen aan zijne zijde. Onder die velen is dan echter het motief voor dat oordeel weder vrij wat verschillend. Voor den een is het een zaak van beginsel. Voor den ander is het alleen een eisch der omstandgheden, waarin wij voor het tegenwoordige verkeeren.

Maar in diezelfde Kerke 1 zijn ook anderen, die anders oordeelen; die het zeggenschap over de Theol. Professoren niet, of althans niet uitsluitend willen opeischen voor de Kerken, maar ook aan de Vereeniging of hare vertegenwoordigers een recht van medezeggenschap willen toegekend zien. En die zoo oordeelen doen dat niet terwille van die Vereeniging, maar naar den eisch der beginselen, zooals zij die verstaan, en mitsdien tevens in het belang der Kerken, zooal*' zij dat begrijpen.

Het geldt hier een verschil van inzicht en overtuiging inzake de verhouding van Kerk en School; niet tusschen de Kerken en de Vereeniging voor H. O., maar in den boezem der Kerken zelve, tusschen mannen van naam en gezag, tusschen hooggeachte Broederen aan beide zijden, en een der partijen is tot hierlpe door eenig kerkelijk oordeel gebonden.

Trouwens geen besluit, van wie ook, zou hier iets vermogen. Het geldt hier een geschil, dat alleen door ernstige en aanhoudende gedachten wisseling in den geest van broederlijke waardee ring onder den zegen Gods tot oplossing is te brengen.

Toen onlangs Dr. Kuyper in De Heraut\xAzvSk een vernieuwde bespreking uitlokte, meende Prof. h W. van het opvolgen van dezen raad te moeten afmanen.

Natuurlijk had hij daartoe het recht. Na alle opgedane ervaring te dezer zake is zijn tegenraad, om maar geen verdere pogingen meer te doen, ook wel eenigszins te verklaren. Maar dat neemt niet weg, dat zijn tegenstand velen in onze [Kerken heeft bedroefd.

Want hoe men ook oordeele in de quaestie zelve — in onthouding ligt toch geen baat. Een geschil, als het hier geldt, is eenvoudig niet van het agendum af te voeren, zelfs niet door een besluit van een Generale Synode. Het is en blijft aan de orde in de worsteling der geesten, ondanks alle obstructionisme, totdat het zijne oplossing gevonden heeft, hoe dan ook. Onthouding kan die oplossing slechts vertragen en al moeilijker maken.

Waartoe heeft de weigering van Prof. W. dan ook nu reeds geleid ?

De door velen begeerde samenspreking onzer deskundige mannen in besloten krins; blijft achterwege. Maar in plaats daarvan hebben we nu een wekelijks terugkeerend ^z^WzV/^ geschrijf verkregen, dat geen resultaat hebben kan.

En welke zijn de gevolgen in de Gemeente?

Meent men waarlijk op deze wijze bevorderlijk te zijn aan de belangen der Theol. School?

Ik durf gerustelijk te zeggen: er wordt op deze wijze tiiets gewonnen, slechts veel verloren.

Van harte hopen wij dan ook, dat deze publieke actie aldra eindigen moge. Zij voert slechts koren naar den molen van dezulken, die den vrede van Jeruzalem belagen en brengt ons in de kwestie zelve al verder achteruit.

Maar wil men publieke bespreking — men geve dan althans geen onjuiste voorstellingen, als wij meenden nu te moeten weerspreken.

De door Prof W. gemaakte tegenstelling tusschen de Kerken en de Vereeniging voor H. O. als ging het slechts om de keuze tusschen deze twee, mogen wij niet accepteeren. Aan Prof. W. het recht om aan te wijzen en te bepleiten, wat hij recht en roeping der Kerken acht. Maar even deugdelijk recht i7i onze Kerken ook aan hen, die om des beginsels wille het door Prof. W. gewezen spoor meenen niet te moeten volgen en het belang der Kerken op andere wijze en in anderen weg beter te kunnen dienen.

J. D. VAN DER MUNNIK.

Leeuwarden, 18 Februari I80I.

Men zal moeielijk kunnen ontkennen, dat de casuspositie hier juist geteekend is.

Dr. Honig zond aan de Bazuin schrijven in; dit ernstig schrijven in:

Den Weleerw. Hooggel. Heer Prof. D. K. Wielenga.

Hooggeachte Professor.

Toen in den jare 1893 de »Concept-Regeling voor opleiding van Dienaren des Woords in de Gereformeerde Kerken" door de Deputaten der Generale Synode aan de kerken werd toegezonden, rees daartegen bij vele kerken een ernstig bezwaar. Men meende, dat deze Regeling, (welke naar mijn bescheiden inzien noch de Theologische Faculteit noch de Theologische School ophief, maar beide in een gewenscht verband bracht en daardoor eenheid van opleiding verzekerde, ) in strijd was met een der bedingen bij het aangaan der Vereeni. ging gemaakt, en meerderen spraken uit, dat wanneer deze Concept-Regeling door de Generale Synode aanvaard werd, het hun onmogelijk zou zijn nog langer in het kerkverband te blijven. teeds heeft 't mij bedroefd, dat deze bezwaren bestonden en dien ten gevolge de Concept-Regeling er zijde moest gelegd. Ware deze Regeling algemeen et instemming ontvangen, dan was onmiddellijk enheid van opleiding verkregen en had onder en zegen Gods een in liefde en vrede samenwonen van de Gereformeerde kerken mogen worden veracht. Toch mag men daarom de broeders, die ich destijds 't meest uitspraken, en de kerken, die unne bezwaren deelden, n-et hard vallen. Zij adden alleszins recht hunne bezwaren te uiten.

Maar evenzoo zal niemand onder ons aan vele ndere kerken het recht willen betwisten, om zeer rnstige bezwaren in te brengen tegen uw raad, at de volgende Generale Synode alle verband usschen de Gereformeerde Kerken en de Theologiche Faculteit eenvoudig verbreke. En het aantal ier bezwaarde kerken is zeer groot. Zie, rees er n 1893 slechts bij een deel (zij het ook een groot eel) van de voormalige Christel. Geref. kerken edenking tegen de Concept-Regeling, tegen uweli aad komen (of zullen komen) alle voormalige oleerende kerken met ernst op. Uw raad doet elen vreezen, (al bedoelt u dit natuurlijk geen ogenblik), dat zoo het werk der Vereeniging weer ngedaan zal worden gemaakt, gelijk dan ook velen itspreken, dat wanneer uw raad werd opgevolgd, t hun onmogelijk zou wezen daarin te berusten. ls ooit is gebleken, hoe innig lief duizenden de rije Universiteit hebben, dan is het wel in de aatste maanden. Gedurig vormt zij het onderwerp an het gesprek en in de voormalige doleerende erken is de droefheid algemeen, dat een hoogleeaar onzer Theologische School geoordeeld heeft e moeten aanraden, dat de kerken alle verband et haar Theologische faculteit zouden verbreken. n zoo oordeelen ook vele voormalige Christelijke ereformeerden.

Innig dankbaar is een groot deel van het ereformeerde volk voor wat de Heere in de Vrije niversiteit aan kerk en volk heeft geschonken. aarmede behoeft volstrekt niet gepaard te gaan eringschatting van de Theologische School, en zij aat daarmede ook bij zeer velen niet gepaard. Maar wat steeds algemeener gevoeld wordt, is it, dat voor den waarachtigen bloei van ons volk ene Universiteit onmisbaar is. Waar het ongeloof oogt de Christelijke grondslagen van Staat en aatschappij, Huisgezin en School te ontwrichten, aar moet van eene Gereformeerde Hoogeschool n de eerste plaats het verweer daartegen uitgaan.

Hiermede stemt gij immers van harte toe, ooggeachte Professor ? Immers wordt ook uwe a e d d d v b v g D g z ziel verteerd door den dorst, dat de eere Gods in ons land en onze koloniën wonen, op alle levensgebied de Heilige Schriftuur 't richtsnoer wezen en de Wetenschap naar eene Gereformeerde Univer - siteit beoefend worden mocht? Maar is hiermede uw raad nu in overeenstemming? O zeker, ik weet wel, dat u een voorstander der Vrije Universiteit zijt en niemand zult ontraden aan deze schoone Stichting zijn gebed, zijne liefde en zijne contributie te geven. Niet te min zou de Vrije Universiteit ernstig worden miskend en duizenden leden der Gereformeerde kerken zouden diep worden gegriefd, wanneer uw raad doorgjing.

Edoch, U wijst mij op de gronden, waarop uw raad steunt.

Welnu, gaarne schrijf ik daarover ook nog enkele redenen. Maar opdat dit stuk niet te lang worde, stel ik dit uit tot de volgende nummers. Inmiddels heb ik met de meeste hoogachting en met vriendelijke groete de eer te zijn

Uw dw. dr. en br. in Chr., A. G. HONIG.

Ook al komt het ons niet één oogenblik denkbaar voor, dat de gegeven raad, die kortweg schending van goede trouw zou zijn, door welke Synode ook zou worden opgevolgd, zoo meenden we toch ook de lezing van dit schrijven aan onze lezers niet te mogen onthouden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 maart 1901

De Heraut | 4 Pagina's