Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de gemeene Gratie.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

LAATSTE REEKS.

LV.

DE OPVOEDING.

IV.

En gij vaders, verwekt uwe kinderen niet tot toorn maar voedt ze op in de leering en vermaning des Heeren. Epheze 6 : 4.

Strekt alzoo, generaal genomen, het werk der opvoeding, om het overgewonnen kapitaal van menschelijke ontwikkeling uit het thans levend geslacht op het geslacht dat daarna komt, over te dragen, dan, dit van zelf volgt hieruit, rust de plicht van de opvoeding in de eerste plaats op de ouders of is het niet juist door de betrekking des bloeds, waarin zij tot hun kinderen en hun kinderen tot hen staan, dat het ééne geslacht in het andere geslacht geschakeld ligt.' Door de natuur der dingen, zijn de kinderen in de jaren hunner jeugd stoffelijk en geestelijk van de ouders afhankelijk. Van hen moet dus het initiatief, van hen de leiding, ook de voorziening in de kosten uitgaan, en bovenal, zij, en zij alleen hebben te bepalen, in welke overtuigin • gen hun kinderen in hun prilste jeugd zullen worden opgevoed. Toch stellen we hierbij liefst niet het ow^oxrecht, maar den ouderplicht op den voorgrond. Oorspronkelijk recht kan hier alleen God doen gelden. Het is zijn zorge, die voor het kind een vader en moeder beschikt heeft, en, het kind ten goede, de ouders met gezag heeft bekleed. Doch al is het volkomen juist, dat ouders gezagsrecht over hun kinderen hebben, en dat ze een beschikkingsrecht over hun kinderen tegenover derden bezitten, toch komt dat recht eerst op uit den plicht, die van Gods wege voor hun rekening ligt. Het is Gods ordinantie, dat het kind hulpbehoevend ter wereld komt, en eerst door opvoeding volle persoon kan worden; en voor de uitvoering van die ordinantie bezigt God de ouders als instrument. Ze staan daarbij in Zijn dienst. Ze hebben daarbij een door God hun opgelegde taak te volbrengen. Ze staan voor alle opvoeding aan God verantwoordelijk. En hoe volkomen waar het ook zij, dat bij dit werk der opvoeding hun doel zich óók richt en richten moet op de persoonlijke belangen van het kind, en zoo ook op de belangen van Kerk, Staat en Maatschappij, toch mag dit alles nooit anders dan uitvloeisel en gevolg zijn van de taak waartoe God hen riep. Zelfs verzwakt men de veerkracht der opvoeding, als men schier uitsluitend van ouderlijk gezag en o\x^& rrecht %& waagt, en daardoor onwilkeurig het besef van ouderlij kenp/ü/itlaat terugtreden. Juist aan het diep inscherpen van dit ouderlijk plichtsgevoel heeft onze ontredderde maatschappij zoo dringende behoefte.

Gevaar spruit hierbij vooral voort uit de verdeeling van den arbeid bij de opvoeding. Er zijn tijden geweest, dat de ouders zoo goed als in de geheele opvoeding voorzagen. Nog onder Israël merkt ge niets van een school, of van opvoedingsgestichten, zelfs niet van kerkelijke vorming. Vaderen moeder deden het werk der opvoeding zoo goed als alleen af. Zelfs voor het bedrij f was er nog geen deeling tot stand gekomen. Elk vader voorzag zelf in de nooddruft van zijn gezin, en de kleedij werd in huis geweven en gemaakt. Een toestand, gelijk die in sommige streken van Azië en Afrika nog bestaat. Een tijd lang waren zelfs de voortrekkers in Transvaal nog genoodzaakt, geheel in eigen behoeften aan voeding, woning en kleeding te voorzien. Ze maakten alles zelf. Die eenheid nu schonk oudtijds aan de opvoeding ongemeene kracht. Het plichtsbesef werd er door verdiept. En het resultaat was, dat het kind bij zijn opgroeien zoo goed als altijd een tweede, iets verrijkte editie van zijn vader geleek. Thans is het zoo niet meer. Naast het gezin is de school opgekomen, het ambacht heeft zijn eigen leermethode, en ook de kerk neemt bij de opvoeding een zelfstandige plaats in. Dit nu doet er veel ouders toe neigen, om de opvoeding van hun kinderen, voor verreweg het grootste deel, aan derden uit handen te geven. Sterk is dit vooral bij de zeer gegoede klasse, die eerst in de kinderkamer de kindermeid, dan de gouvernante met de opvoeding belast, straks het halfrijpe kind naar de kost­ school zendt, en als", het van de kostschool komt, de opvoeding als voltooid beschouwt.

Doch ook bij de mingegoede klasse der bevolking stuit men op soortgelijk euvel. Als het even kan, stuurt men het kind reeds op zijn 5de jaar naar een bewaarschool en tot het twaalfde jaar, of langer, wordt het aan den „meester" overgegeven. 'sMorgens vroeg gaat het kind de deur uit, een deel van zijn tijd speelt het op straat, en als het weer thuis komt, wordt er reeds gedacht over naar bed gaan. Reeds de tijd, dat men met zijn kinderen saam is, kort daardoor op bedenkelijke wijze op. Zoo doet men zelf al minder, geeft almeer van de opvoeding aan anderen over, en vooral de vaderlijke opvoeding krimpt al meer in. Vroeger werkte vader op eigen land of in eigen winkel, en had zijn kinderen bij zich. In onze dagen heeft de verdeeling van den arbeid tengevolge, dat onze werklieden reeds voor dag en dauw hun woning verlaten, om buitenshuis te arbeiden. En als ze 'savonds thuis komen, is het kind veelal reeds naar bed. Juist daarom nu is het te meer noodzakelijk, dat de ouders althans een beschikkingsrecht behouden over de personen, aan wie de verdere opvoeding van hun kind zal worden toevertrouwd; en niets was zoo grievend, als dat de Staat zich ten onzent een tijdlang het recht wilde toekennen, om de school voor alle kinderen in te richten, en de ouders dwingen wilde, hun kinderen naar scholen te zenden, wier geest en richting streed met den geest van hun gezin en in openbaren strijd was met hun eigen overtuiging. Nu het eenmaal er toe lag, dat het kind het grooter deel van zijn opvoeding in de school zou ontvangen, steeg de gebiedende noodzakelijkheid, om de school in vollen zin een opvoedingsinstituut te doen zijn. Een opvoedingsinstituut, dat zich vanzelf nauw aan het gezinsleven behoorde aan te sluiten, en dat niet alleen lezen, schrijven en rekenen leerde, maar tevens gericht was op de vorming van het karakter, op de ontwikkeling van zedelijke kracht, en, wat den dienst van God betrof, in dezelfde richting werkte als het huisgezin. Eén' volksschool voor allen te willen, was denkbaar bij een onontwikkeld volk, dat in al zijn gezinnen uit éénzelfde overtuiging leefde ; maar het was de ongerijmdheid zelve bij een volk als het onze, dat in zijn gezinnen allerlei zeer onderscheiden typen vertoont. De strijd van het Christelijk onderwijs tegen die ééne volksschool, is dan ook een strijd om het behoud van onze nationale ontwikkeling geweest. Zonder voortgezette opvoeding zinkt het nationale leven in, en niet de kleurlooze school, maar alleen de school van een bepaalde richting kan opvoeden in verband met de opvoeding in het gezin.

Heeft alzoo de vader den plicht en het recht, om zijn kind voor de schoolopvoeding alleen toe te vertrouwen aan zulk een school, die, bij het werk der opvoeding, voortbouwt op den door hem gelegden grondslag, nooit kan hieruit worden afgeleid, dat het onderwijs op de school niet een eigen wet zou hebben te volgen en in alles van het goedvinden der ouders afhankelijk zou zijn. Aan den vader verblijve het recht om de school voor zijn kind te kiezen, en c. q. zijn kind weer van die eens gekozen school af te nemen; maar in de sdiool draagt niet hij, maar de onderwijzer de verantwoordelijkheid. Hij zelf is in den regel niet instaat, om zelf aan zijn kind het noodige onderwijs te geven; dat gaat boven zijn begrip ; daar heeft hij meestal verstand van, en daarom moet een ander verantwoordelijk persoon hier de leiding overnemen. De onderwijzer heeft zelf te beoordeelen, hoe hij zijn onderricht geven zal, en hij moet dat geven, niet naar gril of inval, maar in gehoorzaamheid aan de opvoedkundige wetten. Controle blijft noodig, klacht is geoorloofd, wegneming van het kind van school is ten slotte 's vaders recht. Maar nooit mag een vader zich inbeelden, dat hij den meester de wet heeft te stellen. Hetzelfde geldt bij het ambacht. De vader moet weten waar hij zijn kind in de leer doet. Hij heeft er het oog op te houden, of de omgeving, waarin zijn kind verkeert, geen afbreuk doet aan zijn hooger leven, en blijkt dit, dan kan hij klagen, en ten slotte zijn kind wegnemen. Maar in het ambacht zelf en hetgeen daarvoor te leeren valt, heeft hij zich niet te mengen. De man, bij wien zijn kind in de leer is, is in eigen ambacht en op eigen winkel souverein. En ditzelfde geldt ten slotte ook van de kerk. Natuurlijk is een vader geheel vrij, om zelf zijn kind zóó in de Christelijke rehgie in te leiden, dat het noch een Zondagsschool, noch een Catechisatie noodig heeft. Zelfs is het 't schoonst, zoo een vader de godsdienstige opvoeding geheel zelf voltooit, en zijn kind aldus ter belijdenis laat gaan. Maar voelt hij dch hiertoe niet in staat, dan staat wel aan hem de keuze van de Zondagsschool of van de Catechisatie; maar noch op die Zondagsschool, noch op die Catechisatie mag hij de leiding uit handen willen nemen aan wie daar het onderwijs geven.

Noch de onderwijzer op de school, noch de baas op het ambacht, ., noch de predikant op de Catechisatie zijn zijn knechten, die onder zijn bevelen of onder zijn gezag staan. Zij zijn veeleer zelfstandige personen, met eigen verantwoordelijkheid, en wier goede hulpe hem geboden wordt, mits altoos in aansluiting aan zijn gezinsleven; althans, zoo dat gezinsleven eenigermate is wat het zijn moet. Er zijn toch heel wat gezinnen, waarin het leven zoo laag staat, dat het een voorrecht voor de kinderen is, zoo ze op School en Catechisatie een hoogeren geest vinden kunnen. Is daarentegen het leven in het gezin een waarlijk Christelijk gezinsleven, dan moet ook de School en de Catechisatie Christelijk zijn, D. w. z., omdat in het gezinsleven het werk der gemeene Gratie dooreengestrengeld is met het werk der particuliere genade, moet ook op de School, die het werk der huiselijke opvoeding overneemt en voortzet, dezelfde hoogere eenheid gevonden worden. Niet maatschappelijk onderwijs, en onvermengd daarnaast zeker Bijbelonderricht, maar heel de School moet strekken om de Goddelijke kracht, zoowel van de gemeene Gratie als van de particuliere genade, in hoogere eenheid, opvoedend op het kind te laten werken. We mogen ons dan ook gelukkig rekenen, dat we in ons land dit ideaal almeer nabij komen, mits nu de ouders zich maar niet inbeelden, dat meester het nu voor hen afdoet. Immers wat de school nooit kan geven, ook de beste Christelijke school niet, is die afzonderlijke opvoeding die elk kind naar zijn aanleg, aard en karakter behoeft. De school werkt classicaal, en kan slechts zeer ter loops met het individueele in het kind rekenen. Dat kunnen alleen vader en moeder thuis. Waar dan nog bijkomt, dat alleen de huislijke opvoeding dit intieme karakter draagt, en de gelegenheid tot eenzaam spreken met het kind oplevert, waardoor de diepere roerselen van het hart in trilling geraken.

Voorts houde men scherp in het oog, dat er een principieel onderscheid bestaat tusschen de algemeene en de speciale opvoeding, die men gemeenlijk als opvoeding en opleiding onderscheidt. Men wordt opgevoed tot mensch, men wordt opgeleid tot tuinman, ingenieur, advocaat, notaris enz.; en al valt nu niet te ontkennen, dat ook de opleiding tot een ambacht of een betrekking, breed opgevat, een deel der volledige opvoeding is, toch springt het verschil tusschen beide in het oog. Voor de eigenlijke opvoeding heeft heel het opgevoed geslacht een in beginsel gelijke behoefte; door de opleiding daarentegen gaan we uiteen, en volgt ieder zijn eigen weg. De opvoeding in engeren zin moet dus het kind aanbrengen, wat het behoeft om als mensch onder menschen te verkeeren; de opleiding strekt om hem die bepaalde kundigheden en vaardigheden eigen te maken, die hij noodig heeft voor zijn beroep.

Toch zij men ook hier tegen eeji zeer gewone misvatting op zijn hoede. Niet zoo zelden toch beeldt men zich in, dat de gemeene opvoeding, die de lagere school dan heet te voltooien, voor allen dezelfde moet zijn. En hierin nu vergist men zich ten eenenmale. Dit gaat wel door bij een nog niet ontwikkeld volk, waarin alle gezinnen nog min of meer van gelijk gehalte zijn, en waaronder uit dien hoofde nog geen verschil van standen valt op te merken. Maar het houdt op waar te zijn, zoodra een volk tot hoogere ontwikkeling geraakt, en onderscheiden lagen van de bevolking zich beginnen te onderscheiden. We doelen hierbij niet op verschil in geldelijk vermogen. Iemand kan in een achterhoek nog geheel tot de plattelandsbevolking behooren, en toch een zeer vermogend man zijn, terwijl een pas beginnend advocaat soms van giften leven moet, ook al staat hij in ontwikkeling verre boven zijn rijken landgenoot te plattenlande. Neen, het onderscheid waarop we het oog hebben, betreft den graad van lagere of hoogere levensontwikkeling, die in de onderscheiden lagen der maatschappij bij elk hooger ontwikkeld volk valt waar te nemen. Dat onderscheid moge thans vaak te scherp uitkomen, en ook moge het waarschijnlijk worden geacht, dat het groote onderscheid dat vooralsnog ten deze bestaat, van lieverlede iets zal afnemen, toch neemt dit niet weg, dat zelfs in Amerika, waar het verschil veel minder uitkomt dan bij ons, het onderscheid tusschen drie graden van ontwikkeling overal te merken is. Zoo vindt men overal bij ontwikkelde volken een laagste, een middel-en een hoogste klasse der maatschappij, die wel als burgers samenleven en één taal spreken, maar die, ook afgezien van hun beroep of levensbetrekking, merkbaar verschillen en uiteenloopen in graad van algemeene ontwikkeling. De ééne klasse is daarom voor God niet beter dan de andere, en ook staat vast, dat karaktervorming, zedelijke veerkracht en heldere levenswijsheid, bij de laagste klasse, zoo bij mannen als bij vrouwen, soms meer dan bij de hoogere klassen gevonden wordt. Maar dit neemt niet weg, dat geheel de bestaanswijze dezer drie klassen uiteenloopt, dat ze een andere levenswijs, andere manieren, andere usantiën hebben, en in kennis van zaken en toestanden, in vorming en opvatting zeer aanmerkelijk verschillen. De levenskring is bij de ééne klasse ruimer dan bij de andere en zoo ook de gezichtseinder breeder of meer beperkt.

Hieruit nu volgt, dat de opvoeding in generalen zin voor elk dezer drie klassen in de maatschappij een andere moet zijn, ook geheel afgezien van de opleiding voor een bepaalde levensbetrekking. Men ziet dat het duidelijkst aan de vrouwelijke opvoeding, die niet dan bij uitzondering gericht is op het bekleeden van een bepaalde betrekking, en waarvan een ieder toch voelt dat ze eenandere zijn moet voor egndienst meisje, een andere voor een burgerdochter, en een andere voor een jonkvrouw uit hoogeren stand. Lager onderwijs, uitgebreid lager onderwijs en middelbaar onderwijs of kostschool, zijn - dan ook gemeenlijk de drie inbtituten, die voor deze zeer onderscheidene opvoeding gebezigd worden. En nu kan men dat wel zóó voorstellen, dat men zegt: De lagere school voor-alle klassen, de uitgebreid lagere school voor de tweede en derde klasse, en dan voor de derde klasse nog de middelbare er bij, maar zoo is het toch niet. Wel moet men zich voor de opvoeding van zijn kinderen de eerste jaren vaak met een gewone lagere school behelpen, omdat er in de plaats zijner inwoning slechts één Christelijke lagere school bestaat, maar zoodra het mogelijk is, ziet men toch in de groote steden het onderscheid tusschen de opvoeding van deze drie klassen zich van meet af afteekenen. Hierop moge nu ook het gezelschap op school invloed hebben, in zoover vele ouders niet gaarne zien, dat hun kinderen met al te onbeschaafde en ruwe jongens en meisjes omgaan, toch zit de oorzaak dieper. Reeds als ze op de lagere school komen, staan de kinderen uit de gezinnen van die drie klassen niet gelijk; en zal de opvoeding eenheid van gang behouden, dan zal het kind uit een dier drie klassen, niet pas later, maar reeds in de eerste schooljaren anders moeten worden aangevat, en zijn onderwijs anders moeten geleid worden. Ook uit dit oogpunt bezien, is daarom de-eenheid der Volksschool een illusie te achten, en zelfs bij de openbare scholen te Amsterdam en in andere groote steden, is die illusie in de rangschikking der lagere scholen voor onderscheidene klassen, door de Overheid zelve geconstateerd.

Dat verschil gaat ook door voor de opvoeding in de Christelijke rehgie. Hoe schoon het ook klinke, ais men zegt, dat in de kerk van Christus allen gelijk zijn, toch is het, voor wat het onderwijs aangaat, niet zoo.. Allen gelijk in de vergadering der geloovigen, allen gelijk in den Heiligen Doop, en allen gelijk bij het aanzitten van het Heilig Avondmaal, uitnemend! Wie zou het anders wenschen, en wie ergert zich niet nog aan de booze usantie, toen de diamanten, de gouden en de zilveren oorringen en kappen aan afzonderlijke tafels verschenen, om den Dood des Heeren te gedenken. Maar met het onderwijs in de Christelijke religie is dit heel iets anders, en de kerken zullen het zich te laat beklagen, zoo ze niet beter dan dusver het onderscheid tusschen de zeer uiteenloopende behoeften van kind en kind bij dat onderwijs tot zijn recht doen komen. De Christelijke religie wordt nog steeds bestreden. Het is daarom noodig, dat het opgroeiend geslacht ook tegen die bestrijding van de Christelijke religie gewapend worde. Nu is intusschen de bestrijding lang niet onder alle klassen der maatschappij gelijk en eender. Ieder weet, hoe onder de hoogste klasse het ongeloof het machtigst voortwoekert, en hoe onder de lagere volksklassen in het gemeen genomen nog de meeste gehechtheid aan de Christelijke reli­ gie wordt gevonden. Wie daarom opgroeit in de ongeloovige omgeving der hoogere klasse moet tegen de verzoekingen en verleidingen, die in die klasse hem wachten, veel beter toegerust worden, zal hij straks niet met een mond vol tanden staan. Treurig is het te zien, hoe thans in die hooge klasse niet zelden mannen van naam en positie voor de zaak van Christus optreden, wier kennis van_de Christelijke religie nog op het peil van een gewone Catechisatie staat, en die daarom geheel buiten staat zijn, om de heerlijkheid der Christelijke religie in hun kring te doen schitteren. Niets zoozeer als dit houden van de Catechisatie op dit lage en gelijke peil voor allen, is dan ook oorzaak geworden, dat vooral de zonen uit geloovige gezinnen op later jaren zich zoo vaak geheel van het geloof van hun ouders hebben afgekeerd. Hun lectuur, hun studiën brachten hen dan in contact met een geheel andere levensbeschouwing; ze hoorden grieven en bedenkingen tegen de Christelijke religie aanvoeren, waarvan ze nooit gehoord hadden; en als het dan op verweer aankwam, stonden ze hulpeloos en machteloos. Neen, zal het goed zijn, dan moet ook het onderwijs in de Christelijke religie gelijken tred houden met de algemeene ontwikkeling, waartoe een ieder in zijn stand opklimt. Leert men in hoogere kringen in het gemeen dieper zien en meer tot den grond der dingen doordringen, dan is het gebiedend noodzakelijk, dat het onderwijs in de Christelijke Religie minstens even diep ga, en tot dezelfde diepte der fundamenten doordringe. Gelukkig begint er ten onzent thans een keer in dezen misstand te komen. Ook het Gymnasiaal onderwijs' treedt thans in kleineren kring in bond met de Christelijke religie op, en van lieverlede zal op deze Gymnasia het onderwijs in de Christelijke religie wel worden wat het wezen moet. Maar vergeten worden mag toch niet, dat voor de meesten, én het Gymnasiaal, én het Hoogere Burgerschool-onderricht, én de polytechnische én de universitaire opleiding, geheel buiten de Christelijke religie omgaat, en dat zij, die deze scholen bezoeken, in andere kundigheden steeds toenemen, terwijl ze, wat de religie betreft, meest staan blijven op het peil van de gewone catechisatie, vaak zonder lust en zonder vrucht gevolgd.

In alle opzichten houden we daarom de stelling vol, dat niet pas de speciale opleiding voor een vak of beroep, maar wel terdege ook reeds de algemeene opvoeding uiteenloopt, naar de onderscheiden graden van algemeene ontwikkeling, die bij de onderscheiden standen het leven beheerschen. Dat meerdere, dat ge in de middelklasse en in de hoogste klasse der maatschappij aantreft, is een verrijking van het nationale leven. Het nationale leven zou zinken, zoo allen afdaalden tot de geringe ontwikkeUng der laagste klasse. En daarom is het de taak der opvoeding, die gewonnen winste in eiken stand niet te loor te laten gaan, maar, zoo mogelijk met nieuwe winste verrijkt, op het geslacht dat nieuw opgroeit, over te brengen. Trots zou hier zeker alles bederven, en ouders die hun kinderen opvoeden in het laatdunkend neerzien op de kinderen van een lagere klasse, vergiftigen het kinderhart met het gif van den hoogmoed. Maar geheel anders wordt het, zoo onze kinderen van der jeugd af, in deze gradueele ontwikkeling van de verschillende lagen der maatschappij, het wonderwerk van Gods gemeene Gratie leeren aanbidden, en zich nu geroepen gevoelen, om in dat wondere werk Gods, elk voor hun aandeel, mede te werken. Dan komt in het hart dank voor trots, gevoel van roeping in stee van zelfverheffing, en kan de ontwikkeling van het nationale leven gelukkiglijk voortgaan. „Christelijk" zal dan niet langer tegenover „ontwikkeling" staan, maar ook in Christelijke kringen zal men gaan beseffen, dat het medearbeiden aan die hoogere ontwikkeling van de natie een roeping is, die daarom van Godswege tot ons komt, omdat die ontwikkeling alleen zoo ze haar wortel in de Christelijke religie bezit, tot waarachtige beschaving leiden kan. Niet alleen: Hoe help ik mijn kind door de wereld .> " maar ook die andere vraag: Hoe help Jk de wereld door mijn kind.' zal dan bij de opvoeding stuur en richting geven. Het familie-egoi'sme zal bij de opvoeding op den achtergrond treden; het zal worden een dienen van zijn God, ook in de opvoeding van zijn kind.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 maart 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Van de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 maart 1901

De Heraut | 4 Pagina's