Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„In den hemel zelben.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„In den hemel zelben.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom, dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar inden hemel zelven, om nu te verschij nen voor het aangezichte Gods voor ons. Hebr. 9 : 24.

Tien dagen verliepen, naar ons is overgeleverd, tusschen Jezus' opvaren ten hemel, en de uitstorting van den Heiligen Geest.

Dit verloop van zekeren tijd bevredigt ons besef.

Het brengt ruste in de voorstelling. Er is zoo doende geen tegennatuurlijke overhaasting. We hooren eerst, dat Jezus opvoer ten hemel. We hooren dat Jezus „de hemelen doorgegaan is", en dat hij in dien hemel zich zijn plaats heeft zien toewijzen aan Gods rechterhand. Nu komt een hemelsche pauze, als een eerste genieten door Jezus van zijn heerlijkheid, als een eerste inleven in de heerlijkheid daarboven. En eerst als dat hemelsche SelaA ten einde loopt, wordt een wer king van Christus uit den hemel op aarde openbaar. De vervulling der belofte breekt aan, en de verhoogde Heiland zendt aan zijn Gemeente op aarde den Trooster, den Geest der waarheid, dien hij ontvangen had van den Vader.

Doch verder gaan we dan ook niet. Uit die pauze af te leiden, dat Jezus die tien dagen behoefde, om, na de aarde te hebben verlaten, den hemel te bereiken, brengt ons in niets tot meerdere klaarheid. Alle meten van afstanden en alle berekening van snelheid van vaart, is hier volkomen doelloos.

Reeds die vaste sterren die we het best kennen, liggen zoo onmetelijk ver van ons af, dat het licht, om van vergelijkenderwijs dichtbij gelegen sterren als de Centaur en de Zwaan, ons te be reiken, 4 a 7 jaar noodig heeft; en zulks niettegen staande het licht, om van de zon tot ons te komen, slechts acht minuten en dertien seconden bezigt, en in dat korte oogenblik 148 millioen kilometer doorschiet.

Wie zich dus den hemel denkt als hoog boven de verste vaste sterren gelegen, komt tot zoo alle begrip te bovengaande afstanden, dat een tijdperk van tien dagen voor het doorloopen ervan zelfs voor den bliksem ongerijmd zou wezen; en immers Jezus voer ten hemel in onze menschelijke natuur.

We hebben hier onze volkomen onwetendheid te belijden. We weten van de natuur van Jezus verheerlijkt lichaam niets af. Ons ontbreekt elk gegeven om den afstand tusschen den hemel en de aarde onder getallen te brengen. De verhou dingen in het hemelsche leven zijn ons volslagen onbekend. En daar nu al ons meten en berekenen ontleend is aan onze aardsche verhoudingen, kan zelfs de stoutste gissing hier nooit eenig karakter van ernst dragen.

Augustinus verhaalt ons van een secte, die in zijn tijd leerde, dat Jezus, zoodra hij uit het gezicht van de apostelen was, zijn lichaam ontbonden had, en dat de elementen ervan toen in de lucht waren opgenomen, en op de aarde neergezonken. En Gregorius van Nazianze verhaalt weer van een andere secte, die waande, dat Jezus zijn lichaam in de zon had gelaten, en die zich daarvoor beriep op een Psalmwoord, dat naar oude overzetting luidde: Hij heeft in de zon een tent gesteld. En tot deze of soort gelijke wanbegrippen moet men wel komen, zoodra men bij Jezus' hemelvaart aardsche verhoudingen aanlegt, en niet oordeelt naar den regel der Schrift.

In de Schrift toch wordt ons een geheel ander gezichtspunt geopend, als er staat, dat Jezus niet is ingegaan in het heiligdom met handen gemaakt, hetwelk een tegenbeeld is van het ware, maar in den hemel zelven.

Ook hier terdege een vaste .betrekking tusschen het hemelsche en het aardsche, maar een betrekking, een verband, een samenhang van geheel andere orde.

Hier het heiligdom met handen gemaakt, naar wicht en maat, naar el en paslood, maar in den hemel het wezenlijke, het eigenlijke, het oorspronkelijke, waarvan de aardsche dingen slechts de afschaduwing en het tegenbeeld zijn

Dit nu wijst op een gansch andere bestaansorde, op de oorspronkelijk hemelsche toestanden; een bestaansorde, die door geheel andere wetten beheerscht wordt, die op geheel andere gegevens berust, en waarover dus niemand oordeelen kan, die enkel de aardsche verhoudingen als maatstaf aanlegt.

Zelfs bij de verste vaste ster gaat nog de aardsche verhouding door; maar noch het perk. noch de maat, noch de regel die voor dit zichtbare heelal geldt, gaat door voor het hemelsche leven. Het is hier niets dan de afschaduwing in groven vorm van wat wezenlijk en heel anders in den hemel bestaat. En daarom is Jezus' hemelvaart zóó te verstaan, dat hij uit deze aardsche verhoudingen, uit deze wereld van schaduwen en tegenbeelden zich heeft losgemaakt, en nu ingegaan is in den hemel zelven.

Als Jezus op den weg naar Damascus aan Saul, of op Pathmos aan Johannes verschijnt, ontvangen dan ook noch de man van Tarsen, noch de discipel dien Jezus liefhad, den indruk van een aardsche verschijning. Er is wel iets dat aan Jezus aardsche verschijning herinnert, maar het is alles heel anders, verblindend, majestueus, verheven, buiten het perk van het aardsche uitgaande.

Wat ze zien is een hemelsch gezicht, wat ze hooren zijn hemelsche klanken, wel zóó, dat er klaarlijk en duidelijk een band blijft met wat ze vroeger waarnamen, maar overgezet in heel andere verhoudingen, en verre uitgaande boven wat aardsche maatstaf bepalen kan.

Evenzoo is het met de engelen Gods, wier leven en existentie evenmin binnen het perk van dit aardsche kan getrokken worden.

En evenzoo leidt het tot niets, of we ons van den Troon Gods en van de rechterhand des Vaders al een voorstelling pogen te vormen.

Het geldt bij dit alles een hoogere realiteit die noch met ons begrip te vatten, noch in onze verbeelding is voor te stellen. En loa/deze realiteit is, heeft geen oog gezien en geen oor gehoord en is in geen 's menschen hart opgeklommen.

Alleen het geloof grijpt het, en niet nu, maar als ge zelf in die hooge realiteit zult zijn ingegaan, zal ook uw geloof verwisseld worden in aanschouwen.

Wel moeten we bij ons denken aan Jezus vasthouden aan zijn menschelijke natuur, en dus ook aan zijn waaïmeembare verschijning. Maar toch mag ook hier onze voorstelling nooit aan de precisiteit van wat hier het menschelijk lichaam is, blijven hangen. Reeds wat Joannes op Pathmos zag, ging hier zoover boven uit, dat de verschijning van Jezus, gelijk hij voor het aangezicht des Vaders in volle heerlijkheid schittert, voor ons eenvoudig niet vat­ baar is in klare voorstelling. Vandaar dat ook Paulus zegt, dat hij Jezus nu niet meer naar het vleesch kent. Onze band aan Jezus is door het geloof. Een band als van het lid des lichaams aan het Hoofd des lichaams. En de ware gemeenschap met Jezus is niet door onze voorstelling, maar door den H. Geest, die in hem als Hoofd, en in ons als zijn leden woont.

In jonger jaren vat men dit niet. Onze kinderkens denken zich Jezus gelijk ze hem afgebeeld zien in hun prentenbijbel. Vandaar, dat aanvankelijk alle gemeenschap aan die voorstelling is gebonden, en daardoor zoo licht te persoonlijk wordt en in het sentimenteele overglijdt.

Doch al kan dit bij het kind niet anders, toch steekt er gevaar in, zoo men te lang in die voorstelling hangen blijft. Dan toch komt er zoo licht een oogenblik, dat men, door die kinderlijke voorstelling niet meer bevredigd, om het nu eens plat uit te drukken, zijn Jezus kwijt raakt, en verliest wat men eertijds had. Of ook, dat men aan die zinlijke voorstelling zich vastklemmend, de gemeenschap met zijn God verliest, van de aanbidding van den Vader in geest en waarheid aflaat, en in den mensch Jezus Christus zijn eigenlijken God gaat aanbidden.

In de laatste dwaling vervielen jten deele zelfs de Hernhutters, prooi van de eerste dwaling worden zoovelen, die op later-leeftijd zich de verbinding tusschen God en Christus in de ure des gebeds niet meer klaarlijk denken kunnen, en daardoor den troost en den innigheid inboetendie juist de aanbidding van het Eeuwige Wezen alleen, in de geloofsgemeenschap met Christus, geven kan.

En juist aan dit gevaar ontkomt men alleen, door recht te verstaan, dat de bestaansorde der hemelsche dingen zoo ganschelijk verschilt van de bestaansorde, waarin wij leven, dat gemeenschap met het hemelsche voor ons alleen door het geloof mogelijk is, d.i., niet in den weg der aanschouwing, maar door het inwonen in ons van den Heiligen Geest.

We hebben de klaarheid der herinnering uit Jezus aardsche verschijning, gelijk zij ons op het Evangelieblad geteekend staat. Als we staren op het kindeke in de kribbe, of op den Man van smarte, gelijk hij stierf aan het vloekhout. Dat was de verschijning van Jezus in onze bestaansorde. In den toestand der vernedering. Onzer één geworden, en als wij ver schijnende, om ons te zoeken, en voor ons het rantsoen onzer verlossing te betalen.

Maar zijn hemelvaart zegt ons juist, dat Jezus uit deze bestaansorde nu is uitgegaan, en is overgegaan in die heel andere bestaansorde, die het wezen uitmaakt van den hemel zelven. Uit de schaduw in de werkelijkheid. Uit de tegenbeelden hier op aarde in den hemel der realiteit.

Ook voor ons denken aan onzen eigen ingang in dien hemel, wijst alleen de zóó opgevatte hemelvaart van Jezus ons het rechte spoor.

Ook hier is verband. Het zal ons eigen, zelfde ik zijn, dat in het Vaderhuis ingaat. Er zal voortzetting wezen van het leven dat hier in ons was. De band blijft ook in het Vaderhuis met Gods heiligen. We zullen geen andere ziel ontvangen, maar met die eigen zelfde ziel, die hier bad en aanbad, ook in dat Vaderhuis onzen God aanbidden. En komt eens de opstanding der dooden, dan zullen we verheerlijkt worden in ons eigen lichaam.

Maar al blijft de identiteit, ook voor ons toch zal het zijn een uitgaan uit 'heel deze aardsche bestaansorde, een ontkomen aan de hier geldende wetten, een losgemaakt worden uit onze aardsche verhoudingen, en een overgezet worden in een heel ander aanzijn, dat zich naar een geheel andere bestaansorde regelt, en in niets naar wat ons oog hier aanschouwde, zal zijn af te meten. Men heeft op de rups en op de kapel gewezen, en ten deele beelden die dien overgang af; maar toch ook slechts zeer ten deele, want rups en kapel, hoe ook verschillend, behooren toch tot eenzelfde orde, en volgen eenzelfde wet.

En dit juist moet hier worden weggedacht.

Overgang is en blijft er, en de identiteit gaat geen oogenblik teloor, maar het zal een overgang , zijn als van de schaduwbeelden tot de werkelijkheid, een cpklimmen tot een heel andere, veel hoogere existentie. En wel zult ge dan van achteren verstaan kunnen, hoe het lagere hier met dat hoogere in den hemel saamhing, maar wat ge niet kunt, is, nu gij nog in het lagere zijt, anders dan door het geloof, in dat hoogere inleven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's

„In den hemel zelben.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's