Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de Friesche Kerkbode licht Dr. A. Kuyper Jr. in een reeks artikelen de dusgenaamde Theologie van Ritschl toe.

In den aanhef van het tweede artikel resu meert hij het eerste artikel in dezer voege:

We zagen dus dit als den algemeenen gedachten gang van Ritschl's Theologie, dat de menschheid eene gansch verkeerde voorstelling van het doen en bedoelen Gods had, dat het eene doorloopende dwaling was alsof God de zonde zou straffen en betaling voor de gemaakte schuld vroeg. De liefde Gods was ten eenenmale miskend, en allerlei wan begrippen van schuld en betaling, van borgtocht en verzoening enz. waren eigenlijk door misleiding binnengeslopen.

Ja, eigenlijk was de heele orde der zaken om gekeerd. Want waar tot nu toe altoos geleerd was, dat Jezus Christus als Borg was gekomen om God met den mensch te verzoenen, daar had men altoos iets gepredikt dat in beginsel onwaar was. God was van eeuwigheid af verzoend. Hij was nooit ver toornd geweest. Hij had geene verzoening van noode. Hoe kon men dan ooit de prediking brengen dat Christus op aarde was gekomen om God den Heere met den zondigen mensch te verzoenen.

Geheel deze prediking was een averechtsche ge weest. De gang der zaken was juist andersom als men dien zich tot nu toe had voorgesteld. Niet God moest met den mensch verzoend worden, maar de mensch had zich met God te verzoenen. De mensch was bmg voor God geworden, ontvluchtte de gemeenschap Gods al vreezende en bevende voor den schrikkelijken toorn.

En nu was, zoo leerde Ritschl, Jezus Christus op aarde gekomen om den mensch van die bange vreeze af te helpen, om hem een betere gedachte van zijn God te geven, en hem te leeren, dat God een God van liefde was, die naar Zijn recht niet vroeg, en naar schuld niet omzag. Heel de leer der borgtochtelijke plaatsbekleeding was niets dan menschelijk verzinsel. De genade Gods vroeg naar geen recht. De genade verdrong integendeel het recht, en de barmhartigheid roemde tegen het oordeel. En zoo zou de mensch, dacht Ritschl, zich dan weer met God verzoenen, al? hij maar eerst eens beter aangaande God werd ingelicht, van de onjuiste ideeën werd afgeholpen en in de waarheid ingeleid.

Voorts stelt hij in het licht, hoe deze Theologie van Ritschl samenhangt met de beginselen van het subjectivisme van Kant:

Nu wordt ook onmiddellijk gevoeld wat de aanvaarding van deze beginselen voor de Theologie te zeggen heeft. Het zwaartepunt der godgeleerdheid ligt juist in de ö/£«^< zrz> i!f der bovenzinnelijke dingen, en volgens deze theorie ligt het zwaarte punt van alle kennis en wetenschap, dus ook van de godgeleerdheid, juist in de ervaring en onder viitding van de wereld der tastbare verschijnselen.

Schleiermacher is dan ook de man geweest die consequent dit standpunt aanvaard .heeft en voor de Christelijke re igie den vollen nadruk legde, minder op de openbaring Gods dan •vitlo'p de geloofservaring der gemeente. De geliefkoosde uitdiukking van hem is «het volstrekt afhankelijkheidsgevoel.« Het gevoel van een afhankelijk fchepsel te zijn, het gevoel van een God boven zich te hebben, was hem de bron der religie.

Zeer zeker lag er groote verdienste in het optreden van Schleiermacher. Waar hij opkwam tegen het intellectualisme, dat maar droog en saai over de dingen van Gods Koninkrijk redeneerde, zonder met het hart er in te leven, verdient hij onzen dank. Waar hij pleitte voor het innerlijk leven der religie in het hart der vromen, sluiten we ons bij hem aan.

Maar als hij zijn ziitgangspunt voor de religie stelt in dat vrome gevoel, en dat afhankelijksge voel het overheeischend element in de religie laat zijn, dan teekenen wij daar ons protest tegen aan en stellen het voorwerpelijk beginsel der openbaring^ tegenover het onderwerpelijk beginsel der ervaring.

In dien gedachtenkring nu, dien Kant als wijsgeer voor alle kennis in het algemeen formeerde, en dien Schleiermacher speciaal voor de Theologische wetenschap in het bijzonder ontwikkelde, hebben we de Theologie van Ritschl thuis te brengen.

Ritschl trad op met de stoute bewering dat heel de ontwikkeling der Kerkelijke Theologie ééne doling en dwaling is geweest. Van meet af is ze z.i. bedorven door inmenging met allerlei Grieksche ideeën, waardoor ze het zuizer evangelisch karak ter verloor en in dogmatisch Christendom verliep.

Tegen die dogmatische ontwikkeling van het Christendom bond Ritschl den strijd aan, en nam alzoo onmiddellijk den tijdgeest voor zich in, die sinds Kant aan ervaring en ondervinding de eere plaats toekende als alleen het positieve gevende, terwijl dogmatische beschouwingen boven de erva ring en waarneming uitgaande, van nul en geenerlei waarde waren. Ritschl zou de zuivere prediking van het Koninkrijk Gods brengen, dat alleen zedelijk en practisch beschouwd kan worden.

Het Christendom is dan het geestelijk leven in de gemeente, en de religie niets anders dan uiting van dat leven. Wel gaat er bij deze beschouwing een frissche wind over het land, en bespeurt men iets van de mystieke warmte die goed doet, maar er zijn beslanddeelen in, die de geestelijke atmosfeer onzuiver maken en dies den frisschen wind vergiftigen. Een nader onderzoek zal dat trachten aan te toonen. De idee van Gods liefde staat bij Ritschl op den voorgrond. God is liefde. De Raad dus is een Liefdesraad.

De Voorzienigheid Gods is de Vaderliefde tot de schepping, gelijk de schepping zelve produkt is van Gods liefde. In het menschelijk leven is liefde de hoogste zedelijke daad, en het Godsrijk dat eenmaal komt, zal een Rijk van liefde wezen.

In dergelijke beschouwingen treedt dan natuurlijk het ethisch karakter dezer Theologie sterk op den voorgrond. De idee van het goede staat boven de kennis der waarheid. Als men het goede maar doet, komt het op de waarheid minder aan. Alsof men ooit zou weten wat goed is, wanneer de waarheid van het goede niet eerst was gekend. Zonder kennis der waarheid, is er geen kennis van het waarachtig goede mogelijk.

De methode van Ritschl is tot op zekere hoogte moeilijk aan te geven. Ritschl wil als uitgangspunt genomen hebben de historische verschijning van den Christus, waardoor de levende gemeente in de wereld tot aanzijn is gekomen. Die gemeente is et., over haar bestaan behoeft niet gediscussieerd te worden. In haar hebben we te doen met een verschijnsel, dat niet boven de waarneming onzer zinnen uitgaat, zoodat voor ijdele bespiegelingen en dogmatische beschouwingen geen vreeze behoeft te bestaan. De taak der Theologie is dan, volgens dit stelsel, het leven in de gemeente te beschou wen, zooveel mogelijk te verklaren en de werkingen van den historischen Christus in die bestaande gemeente te systematiseeren.

Alle philosophie wordt zoodoende buiten gesloten, met natuurlijke Godskennis wordt geen rekening gehouden. De philosophie leidde maar tot dogma'? •Is van de Drieëenheid. waar niemand iets aan had, met allerlei wijsgeerige onderscheidingen van één in Wezen en drie in Personen.

De natuurlijke Godskennis leidde tot gansch averechtsche beschouwingen van schuld en straf van borgtochï en verzoening, waardoor de leer des Evangelies niet in schriftuurlijken maar in natuurlijken zin werd verstaan. Noch met de Philosophie, noch met de natuurlijke Godskeneis wilde Ritschl iets te doen hebben. De beschouwing van de levende gemeente was hem rijkelijk voldoende, en wat daarbuiten lag was z. i, contrabande voor de Theologie.

Dat alles nu was wel gemakkelijk gezegd, en klonk ook heel vroom en verleidde veel eenvoudigen. Maar de uitvoering dezer gedachte was onmogelijk, zelfs voor een man als Ritschl. Het ging ook hier, zooals het steeds bij dergelijke redeneeringen is gegaan. Wie beweerde een theologisch stelsel te willen construeeren zonder de hulpdiensten der wijsbegeerte daarbij te gebruiken, toonde straks bij de uitvoering zijner plannen alleen te breken met die wijsbegeerte, die de zuivere Kerk ten allen tijde voor hare Theologie had aangewend, en voorts er een ander stelsel voor in de plaats te schuiven.

De Arminianen wilden Theologie zonder wijsbegeerte, zoo zeiden ze, en weldra beoefenden zij de Theologie met de Ramistische wijsbegeerte. De Cocceianen wilden een Theologie beoefend zien aan alle wijsbegeerte gespeend, zuiver Schriftuurlijk, zoo beweerden ze. En zie, als zij toekwamen aan de ontwikkeling van hun systeem, blijkt aldra wat eereplaats de wijsgeer Cartesius bij hen verworven heeft.

Zoo ook Ritschl. Hij trok te velde met alle kracht en macht tegen het dogmatisch Christendom. De arme Kerk was van de eerste eeuwen af mis leid door de Grieksche wijsbegeerte en vermoeid met al die verstandelijke dogma's, en op een dwaalspoor gebracht door de ideëen der natuurlijke Godskennis, Neen, de tijd was gekomen om nu met alles finaal te breken en een Christendom te kweeken dat uitsluitend evangelisch zou zijn, gevrijwaard van al de vreemde bijvoegselen, Evange lisch en niets dan evangelisch. Het levende geloof in de gemeente, en niets meer.

Maar ook Ritsch was als de zoon die tegen den vader zeide : ik zal het niet doen, maar die het toch deed. Ook Ritschl komt met een wijsgeerige behandeling en ontwikkeling der Theologie aandragen. Het is hem onmogelijk te voldoen aan de door hem zei ven gestelde eischen. Het stelsel dat hij geeft, is evenzeer in wijsgeerig gewaad gehuld. Alleen in een ander wijsgeerig gewaad dan de aloude kerkelijke Theologie gewoon was te dragen.

Het zijn de wijsgeerige ideeën van Kant, die aan het stelsel van Ritschl ten grondslag liggen. Niet de openbaring Gods is beginsel en uitgangspunt, maar de verschijning van Christus, de verschijning der gemeente, de z/^? 'j-ir^y> ««^ van het Christendom. Aan dat tast bare/i? ? ï der verschijning wordt de groote beteekenis gehecht, de ondervinding en ervaring kunnen nu haar rechten doen gelden. Het voor werpelijke der openbai-ing kan zwijgen. Het onder werpelijke der ondervinding kan aan het woord komen.

En de gevolgen bleven niet achterwege. Om thans slechts op één voorbeeld te wijzen. Aan de zonde wordt niet geloofd omdat God zegt dat er zonde is, maar omdat de zonde als zoodanig in eigen conscitntie gevoeld wordt. Erfschuld is er niet, en de erfzonde kan alleen erkend worden voor zooverre de ervaring doet zien dat de zonde algemeen is.

Er bestaat alleszins oorzaak, om op deze verschijnselen te wijzen.

Al zijn we toch in onze Gereformeerde ker­ ken zoo gelukkig, dat er van zulke ketterijen onder ons zelfs niet gehoord wordt, in het buiten-kerkelijk verkeer komen de leden onzer kerk wel met deze dwalingen in aanraking, en daarom is het zaak, dat ook onder ons de wortel dezer dwalingen bekend zij.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 mei 1901

De Heraut | 4 Pagina's