Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Prof. Gunning zond een nieuwe brochure in het licht getiteld: ONZE ZONDE, antwoord aan Dr. J. Th. de Visser, bij Ten Hoet, Nijmegen.

Daarin leest men:

Ik zeide dat het verkeeren onder deze orga nisatie mij tot zonde is geworden, omdat zij »de heerschappij van Jezus Christus als Hoofd der Gemeente belemmert." Want Jezus Christus moet niet alleen door den Heiligen Geest in de leden der gemeente heerschen, maar ook in de broederlijke tucht, door de Amptsdragers der Gemeente in 's Heeren Naam uitgeoefend. Deze tucht onderstelt dat Jezus, de Christus naar de H. Schriften, en Hij alleen, door Woord en Geest in de Gemeente gezag hebbe; dus dat hetgeen Hem als den Christus naar de H. Schriften loochent, niet gelijke bevoegdheid hebbe met hetgeen Hem be lijdt. Maar in onze Kerk bezitten, naar de bestaande en vigeerende reglementen, deze loochening en deze belijdenis gelijke bevoegdheid.

Deze toestand is door wijlen Prof. Ch de la Saussaye ongerijmd genoemd, ja «de ongerijmd heid zelve". Zeer terecht en hij is daarenboven eetn bepaalde zonde der Kerk.

Ongerijmd is die toestand. Elk levend wezen belijdt te zijn wat het is, door op te treden zoo als het optreedt. Een eik belijdt door stam, takken en bladeren, een eik te wezen; — zijn eigenlijke aard komt daarin tot zichtbaarheid, spreekt zich uit, belijdt zich. Een mensch belijdt te zijn wat hij is door de geheelheid van zijn bestaan. Wel kan hij telkens ongelijk zijn aan zichzelf, maar op den duur toch belijdt hij, door te zijn en te leven ge lijk hij doet, zijn eigen aard. De Kerk is ook een levende eenheid, een levend wezen. Zïj leeft door Christus haar Hoofd. Dit leven is haar wezen, dat dus in de b e 1 ij d e n i s van Jezus als den Christus naar de H. Schriften in de openbaarheid treedt, zich belijdt. Zoo, met die belijdenis van Jezus als den Christus, traden de oudste christenen op, en lieten zich er voor martelen. Desgelijks de Hervormers ; ook onze Hervormde Kerk. Nu heeft een levend wezen, een mensch, eene Kerk, slechts één wezen, één w i 1. Hij kan wel velerhande begeerten hebben, ondergeschikt aan dien wil en er tegen strijdende; maar op den duur zegeviert in den mensch toch zijn eigenlijke wil, die zijn aard uit drukt, en wordt met leven en woord door hem beleden.

Voorts:

Men beroept zich, ter ontkoming aan de pijnlijke waarheid dat de Kerk, als Kerk, naar de be staande organisatie sniet Christus maar ieders meening omtrent Christus" belijdt, ook nog dikwijls op Art. 11 van ons Alg. Regl. dat de ))hand having van de leer" (der Kerk) voorschrijft. Treuriger geesteloosheid dan dat Artikel is niet denkbaar. Vooreerst is de »leer" der Kerk iets anders dan hare «belijdenis", en ten andere en vooral, die handhaving, zooals zij midden in het samenstel onzer reglementen bedoeld is, verwerpen wij met alle macht. Want hier waar geen beroep op Gods Woord in de Kerk mogelijk is, kan «handhaving" niet* anders dan zielloos conserveeren, onaangeroerd laten of iets soortgelijks be teekenen. En wij willen geen stilstand, maar »de kracht des Heeren tot inwendige en uitwendige hervorming." Voorwaar, als wij onze oude Belij denis «nog altijd wettelijk geldig" noemen, dan is het niet op grond van dat misleidend en onwaar dig Artikel, maar omdat, hoe zorgvuldig ook onze Reglementen de belijdenis «niet Christus maar ieders meening omtrent Christus" door tal van voorzorgen verzekerden, toch nergens de loochening van het leven zelf der Kerk als Kerk, de opheffing harer oude Belijdenis, positief beproefd wordt.

Neen, de zonde der Kerk door — niet opzettelijk maar in noodwendige gevolgtrekking — den Christus en in Hem de persoonlijke openbaring Gods te loochenen, die zonde der Kerk is, helaas! niet te loochenen. Wij hebben samen gezondigd, en zoo velen we dit inzien, gelijk ook mijn oogen daarvoor geopend zijn, moeten wij dit met verslagen hart belijden.

En dan:

Helaas! er komt bij dat de houding van ons «orthodoxen» in de Kerk, zooals zij georganiseerd is, karakterloos is en zedelijk lager staat dan die der «modernen.» Onze houding is een ontrouw jegens den Heer, een verkrachting van het waar heidsgevoel, onzedelijk in hoogeren zin. De houding der «modernen» in onze Kerk is — eenmaal hun overtuiging aangenomen — onberispelijk. De godsdienst is hun een verschijnsel, zonder persoonlijke openbaring Gods uit 's menschen natuur voort komende en naar historische voorwaarden steeds hooger ontwikkeld. Zoo is de godsdienst vanzelf subjectief. Bij deze overtuiging is het correct, ook andere overtuigingen in de Kerk nevens de eigene te dulden ja te wenschen. De «modernens zouden ons, niet alleen ter betooning van hun elevatie boven onzen bekrompen ketterhaat, maar ook ter kleuring van het, anders eentonig, tafereel des Geheels, met gaarne missen in de Kerk. Daarmee zijn zij zichzelve niet ontroijw. Maar anders is het bij ons. Wij belijden een persoonlijke openbaring Gods, die dus (ondanks het subjectieve en gebrtkkige van onzen vorm) goddelijke waarheid, d e waarheid is. Die waarheid mag dus niet bloot als «een richting« gelden d. i. als uiting der waarheid nevens andere van gelijke waarde. En toch laten wij haar zulk een «richting» zijn. Onze «richting» rivaliseert kalm wettelijk met de andere. Een ernstig «moderne» kan ons zeggen: «indien Christus, zooals gij hem verstaat, u inderdaad de é é n i g e weg tot behoud is, waarom laat gij ons dan zoo beleefd verloren gaan? O Pegasus, hoe stapt gij zoo gedwee naast het andere jokdier m 't gareel ? Jakob, hoe verkoopt gij uw eerstgeboorte terug voor een linzengerecht van kerkelijke rust? '

Dit is mij duidelijk geworden. Ik heb leeren inzien hoe het in den grond goddeloos en liefdeloos is, het geloof in Jezus als den Christus naar de H. Schriften tot een «richting» nevens andere te laten maken, gelijk onze kerkorganisatie doet. Goddeloos, omdat de persoonlijke openbaring Gods in ons vleesch, de wegneming van onzen vloek, een zoo ontzachlijk, wereldvernieuwend feit is dat het heiligschennis moet heeten het te erkennen en er dan toch niet op elk gebied, bovenal op het kerkelijke, de hoogste Getuigenplaats aan te geven, zoodat niets er naast kan staan. Liefdeloos, omdat de gewe • tens verward worden, als zij die het woord van Christus erkennen: «indien gij niet gelooft dat ik Die ben, gij zult in uwe zonden sterven!' toch kerkelijk zich gelaten alsof er zoo veel niet aan hing.

Ik moest, geëerde Medebroeder! dit laten voorafgaan omdat — zeide ik — al wat ik verder in 't midden te brengen heb, daaraan hangt. Dit zal blijken als ik nu uw bedenkingen ga beantwoorden. Zij zijn drie in getal Ten eerste vroegt gij : Is het nu, op dit tijdstip een gelegen oogenblik om met een dergelijk voorstel aan te komen ? Eischt de beandwoording van zulk een vraag niet meer rijpheid van geestelijk en kerkelijk leven, dan bij de tegenwoordige armoede aan geestelijke helderheid en vastheid kan ondersteld worden ?

Ik antwoord: indien waar is, wat boven gezegd is over het onzedel ij ke van onzen toestand, dan is het, ja, wenschelijk dat een rijper inzicht daarin algemeen worde ; maar het wegnemen van dit euvel mag daarvan niet afhankelijk worden gesteld. Gij stemt, vertrouw ik, terstond toe dat, als inderdaad de Kerk den Naam des Heeren Jezus belijden moet en het niet doet, dit eene zonde is van de allerergste soort, die voir alle andere dingen moet worden beleden en nagelaten. I s de Kerk inderdaad eene eenheid, eene zedelijke persoonlijkheid, voor welke hetzelfde geldt als voor den enkelen mensch, dan staat zij bij ons aan de hoogste, aan de eigenlijke zonde schuldig. De Heilige Geest zal de wereld overtuigen van zonde, omdat zij niet in Christus gelooven, wat hetzelfde is als Hem niet belijden. Onze Vaderen, met brandstapel en uitroeiing bedreigd schreven bij de toezending van onze oude Belijdenis aan Philips II, dat zij aldus als hij hier lezen kon, de waarheid beleden, «verschrikt van het dreigement Christi» dat Hij zou verloochenen voor den Vader en zijne engelen hen die zijn Naam verloochenden. Wij hebben hier niet met een kerkrechtelijke, maar eenvoudig met een zedelijke vraag te doen. Voor den eersten en hoogsten plicht der Kerk moet alles wijken. Hier geldt niet: «het zou wel wenschelijk zijn, maar er zijn bezwaren; de tijd is er niet rijp voor, » enz. Is een huis misbouwd, moet er een belangrijke verbetering in aangebracht worden, billijk wacht men dan den geschikten tijd af en overlegt bedaard, hoe best te handelen; maar staat het huis in brand, dreigt zijn ondergang, zoo laat men alles ter zijde en bluscht op staanden voet. Wat heeft de Kerk op aarde anders te doen, dan den Naam haars Heeren te belijden ? Welk belang kan boven dit gaan?

Natuurlijk volgt dan verder weder de betuiging, dat geen revolutie in de kerk is bedoeld, noch overhaasting, noch uitbanning van modernen enz.; en dat dit alles de kracht van het zedelijk protest ongemeen verzwakt, is duidelijk.

Toch zal dit woord werken: Het blijven onder de organisatie is mij tot zonde geworden. Het beroep op Art. 11 is treurige geesteloosheid.

Hier nu is de tweesprong.

Antinomianisme voeden, of in de kracht des Heeren de zonde afsnijden.

Indien dan uw oog u ergert, ruk het uit; zoo uw hand u ergert, houw die af.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juni 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 juni 1901

De Heraut | 4 Pagina's