Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Weest dan gijlieden volmaakt.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Weest dan gijlieden volmaakt.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, die in de heme len is, volmaakt is. Matth. 5 : 48.

Jezus zegt niet: „ Wordt dan gijlieden volmaakt, noch ook: Streeft er naar volmaakt te worden; spant u daarvoor in; en rust nooit eer ge eens de volmaaktheid bereikt hebt." Neen, Jezus zegt het ons heel anders. Hij zegt tot ons allen, zonder onderscheid, dat we nu reeds, in dit leven, volmaakt zullen wezen.

En ook, Jezus zegt niet: Wees gij volmaakt, voorzoover dit u als mensch, in zonde ontvangen en geboren, mogelijk is. Hij zegt niet: Wees gijlieden, een iegelijk in zijn kring, en op uwe wijze, volmaakt, voorzoover dit van u als mensch kan gevorderd worden. Neen, Jezus zegt het volstrekt en beslist: „Weest gijlieden volmaakt, gelijk ttw Vader in de hemelen volmaakt is".

Welke is nu de indruk, de uitwerking van dit woord van Jezus op het hart der meesten?

Voor een deel, dat men er niet anders in hoort, dan een vermaan, om nooit, hoe ver we het in heiligheid en vroomheid en Godzaligheid ook brachten, over onszelven voldaan en met onszelven tevreden te wezen. Dat we altoos hooger op moeten. Dat we nooit mogen stilstaan. Dat we rusteloos moeten blijven streven naar nog hoogere teederheid van conscientie.

Maar ook voor een ander deel, dat men dit heilig woord van Jezus aanhoort, een oogenblik stil is, en dan voortleeft gelijk men dusver leefde, denkende bij zichzelven: Natuurlijk, volmaakt moesten we wezen, maar dit , éiz« niet. Dit is ondenkbaar. Dii zou zijn met zijn handen naar de lucht grijpen. Zoo is niemand, en zoo doet niemand. Tot aan onzen dood toe blijft hier de zonde ons kwellen. En, na die korte redeneering met zijn eigen conscientie te hebben gehouden, leeft men dan voort, alsof Jezus niets gezegd had, en heeft in zijn onvolmaaktheid rustigen vree.

En eindelijk zijn er nog een derde soort, die in oude boeken lazen van „volmaaktheid inde deelen, maar niet in de trappen", wat zeggen wil, dat we wel naar alle geboden Gods begeeren te leven, maar in de volbrenging van «//J gebod jammerlijk te kort schieten. Niet dus precies op de Sabbath zijn, maar ijdel blijven. Niet zich ergeren aan het vloeken, maar onze drilt botvieren. Niet tegen diefstal toornen, maar tuk op geld zijn. Neen, alle geboden Gods eeren, en alle zonde bestrijden, maar tegelijk erkennen, dat we in in dit leven niet dan „een klein stuksken dezer gehoorzaamheid" hebben, en tot aan ons sterven toe dagelijks in velen struikelen.

Er zijn er nog wel anderen, die op dit won der woord van Jezus heel niet letten, of, als ze er aan toekomen, er over heen lezen; maar met dezulken rekenen we hier niet.

We handelen nu alleen van hen, die met Gods Woord in het gemeen, en met dit woord van Jezus in het bijzonder, ernst maken.

En dan is het in hoofdzaak dit drieërlei standpunt, dat men tegenover dit woord van Jezus inneemt. Men leest er in of een vermaan om het ideaal niet te laten glippen; of een toch onmogelijk te volbrengen eisch die ons nederig wil houden; of wel, men verstaat het als ware bedoeld, dat onze strijd niet tegen een enkele zonde mag, maar tegen alle zonde moet gaan, zij het al met de erkentenis, dat de volmaaktheid toch eerst hiernamaals komt.

En toch, al ligt in elk dezer drie tastbare waarheid, en al staat het vast, dat Gods Woord ons steeds oproept naar het ideaal, ons steeds vernedert in onze machteloosheid, en eerst in het toekomende leven een aanzijn zonder zonde profeteert, — wat niet mag worden toegegeven is de voorstelling, alsof het zeggen van Jezus: „Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader in de hemelen volmaakt is", door een dezer drie, of ook door alle drie saam, in zijn wezenlijke beteekenis zou zijn uitgeput.

Reeds daaruit, dat Jezus niet zegt: Wordt, maar weest volmaakt, volgt regelrecht, dat Jezus niet spreekt van iets dat we doen moeten, of 'kvorden moeten, maar van iets dat we moeten zijfi. Er is sprake van het standpunt vfUZTop-we stSLa moeten, van het beginsel waaruit we handelen moeten, van de gesteldheid der ziele waarin we verkeeren moeten, van den zin die in ons gevonden moet worden, en niet van een doelwit dat we hebben na te jagen.

Want het is wel ten volle waar, dat de volmaaktheid in alle levensuiting de eindpaal is die ons van verre wenkt; dat onze onderworpenheid aan Gods wil en de gehoorzaamheid aan zijn geboden, steeds in teederheid moet toenemen; en dat dit proces doorgaat tot aan onzen dood, tot we eens der zonde afsterven, en in volkomen heiligen staat overgaan. Maar van dat alles kan hier geen sprake zijn.

Immers, er staat bij: Gelijk uw vader in de hemelen volmaakt is — eo hoe zou men nu ooit kunnen beweren, dat God gehoorzaam is aan zijn geboden, en onderworpen is aan zijn wil. God geeft de geboden aan zijn menschenkinderen, opdat zij ze volbrengen zouden, maar zelf is hij er niet aan onderworpen. Ons wordt gezegd: Gij zult niet dooden, en God doodt dagelijks duizenden en tienduizenden onder ons menschelijk geslacht. Zelfzucht is in ons de bron van alle zonde. God doet alle ding om zijn zelfs wil.

Juist dat er bijstaat: Gelijk uw Vader in de hemelen volmaakt is, toont en bewijst alzoo, dat hier geen sprake kan zijn van gehoorzaam heid of onderworpenheid, die in onze woorden of daden moet uitkomen, maar dat het woord van Jezus moet duiden op de gezindheid, op de gesteldheid in den geest van Gods kind, die juist zoo moet zijn, als de gezindheid en de gesteldheid van den geest van zijn Vader in de hemelen is.

De verloste moet kind van God daarin zijn, dat hij toone eenzeliden geest, eenzelfden zin, eenzelfde bedoelen in zich om te dragen, als in God zei ven zijn.

Het kind moet op zijn Vader-gelijken.

Er moet éénzelfde heilige familietrek zijn, die in het kind toont wie zijn Vader is.

En die trek moet zijn de volmaaktheid.

En wel zulk een volmaaktheid, die niet an ders in Gods kind, dan in God zelven gevonden wordt.

Waarin dit volmaakte bestaat, blijkt dan ook uit wat voorafgaat.

Boen ook de tollenaars «zV/«feöö? vraagt Jezus tot tweemaal toe. Als men lief tegen u is, en gij zijt dan op uw beurt lief, wat loon hebt gij dan? Doen ook niet de tollenaars akoo? En zoo ook: Indien men u groet en gij groet terug, tvat doet gij boven-anderen ? Doen ook niet de tollenaars alzoo?

Hier teekent zich alzoo het principieele onderscheid.

Er zijn wat Jezus hier noemt de tollenaars, de gewone menschen, de lieden die den Geest niet hebben; er is Gods volk, er zijn „de heiligen", de lieden die den Heiligen Geest ontvingen.

Wie nu doet zoo als die tollenaars, gezind is, zoo als die lieden zonder den Heiligen Geest, die is een onvolmaakte.

Daarentegen wie anders doet dan de tollenaars; die doet wat zij niet kimtien doen, en zich plaatst op een standpunt dat van het hunne geheel verschillend is, die behoort tot de volmaakten.

Dit tweeërlei standpunt komt dus hierin uit, dat de tollenaars, de lieden der wereld, de menschen zonder den Heiligen Geest, niet heilig denken, leven enhsiaAAen uit i7tner lij ken wezens drang, maar omdftt het onder menschen voor eerbaar geldt, bij menschen prijs heeft, door menschen alzoo in practijk wordt gebracht, en ons uitzicht geeft op weerkeerigheid van gelijke bejegening.

Zoo dachten en denken zich nog de heidenen hun afgoden. Maar zoo was Jehovah niet. Zoo is niet uw Vader in de hemelen.

Hij is heilig. Hij is goed. Hij is ontfermend ttit innerlijken wezensdrang. Voor zoover men bij God van een richtsnoer gewagen kan, ligt dit richtsnoer van zijn denken en handelen bij God in zichzelven, en niet in wat het schepsel Hem terugdoet.

Hij doet zijn zon opgaan over boozen en goeden. Hij heeft ons verzoend toen wij nog zondaars waren. En niet onze dank, noch onze offerande, maar uitsluitend en eeniglijk zijn eigene Goddelijke ontferming bepaalt wat Hij over ons gehengt.

Er is in den Vader die in de hemelen is, een Fontein, waaruit vanzelf, en met noodzakelijken drang, de heiligheid en de liefde opwelt, en hierin is zijn volmaaktheid.

En nu zegt Jezus ons, dat ook in Gods kind zulk een fontein, niet moet zijn, maar is, en dat hij anders geen kind van God is, want dat, zoo iemand in hem gelooft, stroomen des levenden waters uit zijn buik, d. i. uit zijn innerlijk wezen, zullen vloeien.

Het is dus niet: Gij, kinderen Gods, weest volmaakt; maar heel anders : Weest volmaakt, en eerst zoo ge dit zijt, zult ge een kind van God wezen.

Een fontein, waaruit het goede, het heilige, het ontfermende vanzelf welt, is in God, en zoo ook een fontein, waaruit het goede, het heilige, het ontfermende vanzelf welt, is in Gods kind.

Natuurlijk, in God oorspronkelijk, en in u door God ingebracht, maar toch niet anders dan op de wijs zooals een vader het leven geeft aan zijn kind.

Dat is de uitstorting van den Heiligen Geest in u, de inwoning van den Heiligen Geest in u. God zelf inkeerende in uw hart; en zoo in dit uw zondig hart, al spat de zonde er nog omheen, inleggende dien innerlijken wezensdrang, die alsnu het beginsel en uitgangspunt wordt, waaruit uw denken, willen en begeeren opspringt.

Dat hebben de tollenaars, dat hebben de lieden der wereld niet. Die worden boos, als men ze prikkelt, en zijn lief als men lief tegen hen is. D. w. z. de aandrift, het richtsnoer, het motief voor hun denken, spreken en doen, komt bij hen van buiten, en gaat naar berekening.

Ze zijn lief, zoolang men lief tegen hen is. Lief over en weer. Maar het goed, het heilig, het liefdevol uit innerlijken wezensdrang zijn, dat kennen ze niet.

Ze putten de wateren der heiligheid en der Hefde uit hun hart nog altoos met het emmerken van den naaste, en ze missen voor wat edel, heilig, rein en goed is, nog altoos de fonteifi die vanzelf opborrelt en springt tot in het eeuwige leven.

De put met het emmerken, dat is het onvolmaakte.

De fontein, die vanzelf aldoor de wateren des levens doet springen, dat is het volmaakte.

Die volmaaktheid van de fontein is in God, is in den Vader die in de hemelen is. Die fontein ontspringt in het hart ook vanden zondaar, zoodra hij een kind van dien Vader wordt.

En daarom roept Jezus, niet aan Gods kinderen, want die bezitten de fontein, maar aan wie naar hem luisteren wil, het zoo ernstig toe: Doe niet als de tollenaar, maar wees volmaakt, .n volmaakt zooals uw Vader in de hemelen volmaakt is.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juli 1901

De Heraut | 4 Pagina's

„Weest dan gijlieden volmaakt.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 juli 1901

De Heraut | 4 Pagina's