Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Geretorxaeevde heginselen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Geretorxaeevde heginselen.”

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Op den eersten Theologischen Schooldag, die in Juli te Kampen gehouden werd, hebben de heeren Bouwman en Wielenga referaten gehouden, wier strekking min of meer was, om critiek te oefenen op het standpunt door de Vrije Universiteit dusverre ingenomen tegenover de Kerken en haar belijdenis.

Dr. Bouwman deed dit meer principieel door Art. 2 der Statuten aan te vallen.

Professor Wielenga door historisch na te gaan, hoe de verhouding der Geref. kerken tijdens de Republiek was tegenover de Universiteiten en daaruit enkele lessen af te leiden voor het heden.

Nu beide referaten in 't Tijdschrift voor Gereformeerde Theologie zijn afgedrukt (Prof. Wielenga stelde het zijne nog afzon: derlijk verkrijgbaar) kan ook onzerzijds een oordeel over de juistheid dier beschouwingen worden geveld.

Wij laten daarbij de vraag, of het juist gezien was, deze eerste samenkomst ten bate dei' Theol. School geheel te laten verloopen in een bestrijding van wat men in de Vrije Universiteit afkeurde, aan het oordeel def broederen over.

Ons ware het doeltreffender voorgekomen, wanneer men, wetende dat H.H. Directeuren wijziging der Statuten aan de orde hadden gesteld, om tot een normale verhouding tegenover de Gereformeerde kerken te komen, op de jaarvergadering te Arnhem zijne bezwaren had ingebracht.

Dààr was de aangewezen plaats geweest om deze bedenkingen te overwegen en had een broederlijke discussie goede vruchten kunnen afwerpen.

Nu daarentegen de eerste Schooldag te Kampen voor dit doel gebruikt werd, ontgaat men den schijn niet van een zekere rivaliteit tusschen de Theol. School en de Vrije Universiteit, die niet anders dan verderfelijk voor de eenheid der Kerken werken moet.

Aan sommiger geprikkelden toon in de Pers is het reeds te merken, hoe de liefde en belangstelling, waarop de Theologische School als de „eigen inrichting" der Kerken aanspraak heeft, op deze wijze eer verzwakt dan versterkt worden.

Toch neemt deze bedenking niet weg, dat de critiek, door de beide genoemde broeders uitgebracht, door ons op prijs wordt gesteld.

De Vrije Universiteit is voor ons niet het „heilige huisje", waaraan niemand raken mag. Van een kruidje-roer-mij-niet's politiek waren wij steeds diep afkeerig. Elke poging der broeders om het fundament onzer Hoogeschool hechter en den band aan de kerken nauwer te maken, wordt door ons van harte gesteund. En wel verre vandaar, dat critiek door ons zou worden geschuwd, was het juist de Heraut, die reeds in 1893 en nu nog onlangs er met klem op wees, dat door de veranderde omstandigheden op kerkelijk gebied, ook wijziging van de positie der Universiteit dringend noodzakelijk was.

Het is ons dan ook geen geringe oorzaak van vreugde, dat op de jongste jaarvergadering met eenparige stemmen besloten werd, aan H.H. Directeuren op te dragen een Commissie te benoemen, die voorstellen tot reglementswijziging zal hebben in te dienen, opdat de verhouding tusschen de kerken en de Universiteit genormaliseerd worde.

Hoe meer spoed achter deze zaak gezet wordt, hoe liever het ons zijn zal. Vóór de eerstkomende Generale Synode moet deze zaak in orde wezen, opdat de kerken dan kunnen oordeelen hoe onverdiend de blaam is, alsof de Universiteit het recht zou willen wraken, dat de kerk heeft, om toezicht te houden op de zuiverheid der belijdenis, ook in de school der wetenschap.

Ongetwijfeld zal daarbij ook aan de orde moeten komen de vraag, of en in hoeverre Art. 2 der Statuten aanvulling behoeft.

Art. 2 is het fundamenteele artikel, waarin de grondslag der Vereeniging wordt uitgedrukt, en waarop bij de beoordeeling van het Gereformeerd karakter der stichting dus alles aankomt.

Voorzoover eenig statuut dezen waarborg geven kan, moet in dit artikel de garantie liggen voor de kerk, dat het onderwijs aan de Hoogeschool uitgaat van dezelfde beginselen, die zij als de ware belijdt. Met dit artikel staat ofvalt de Vrij e Universiteit.

Vandaar, dat de stichters der Vereeniging dit artikel onveranderlijk hebben gemaakt. Elk ander artikel der statuten kan gewijzigd worden, alleen dit niet. Men wilde niet, dat een toevallige meerderheid in de toekomst het principieële standpunt der Hoogeschool zou kunnen veranderen en de gelden, bijeengebracht tenbehoeve eener Gereformeerde Universiteit, zou kunnen gebruiken om de Gereformeerde beginselen te bestrijden.

Elke wijziging van Artikel 2 zou dus ontbinding der Vereeniging, verlies van al hare goederen en opheffing der Universiteit tengevolge hebben.

Genoeg om duidelijk te maken, waarom de Vereeniging alleen in het uiterste geval en bij absoluut gebleken noodzakelijkheid tot wijziging van Art. 2 zou mogen overgaan.

Wij zijn overtuigd, dat zelfs zij, die tegen de formuleering van Art. 2 eenige bedenking hebben, toch ter wille van deze bedenking niet zulk een offer van de Vereeniging zouden willen eischen.

Intusschen neemt dit niet weg, dat de garantie, die in Art. 2 geboden wordt, wanneer dit noodig bleek, door een aanvullend artikel of op andere wijze zou kunnen versterkt worden.

Artikel 2, met hoeveel zorg ook geformuleerd om het Gereformeerde standpunt juist uit te drukken, blijft menschenwerk en dus voor verbetering vatbaar. En even ernstig als door ons elk streven zou moeten worden weerstaan, om door wijziging van dit artikel het beginsel op losser schroeven te zetten, evenzeer kan door ons met welwillendheid de poging worden begroet, om den band aan het beginsel, daarin gelegd, nog vaster te snoeren.

Vandaar dat wij de bezwaarde broeders uitnoodigden om niet alleen afbrekende critiek te leveren, maar een betere formuleering ons aan de hand te doen. Al meenden wij, dat de band vast genoeg geknoopt was, er bestond geen enkele reden om niet terwille van overbezorgde vrienden er nog een knoop op te leggen. En wij hebben het zeer betreurd, dat met dit verzoek, hoezeer privaat met ernst herhaald, aan doovemansdeur geklopt bleek.

Zoo blijft ons niet anders over dan nogmaals de bezwaren, die tegen Art. 2 worden ingebracht, onder de oogen te zien, en het referaat van Dr. Bouwman biedt daartoe een welkome aanleiding.

Dr. Bouwman heeft in zijn referaat één bezwaar niet genoemd, dat toch blijkens d G de jongste geschiedenis een hoofdrol speelt, nl. de bedenking ontleend aan het woord mitsdien. De commissie door de Synode van Dordt 1893 benoemd kwam vooral tegen dit woord op. En hoewel op de Synode van Middelburg 1896 Prof. Bavinck in zijn bekend rapport dit bezwaar weerlegde en de redactie van Art. 2 met klem verdedigde, bleek hij later van meening te zijn veranderd. In zijn brochure: „Theologische School en Vrije Universiteit" p 12 werd dit het eerst uitgesproken. En in de jongste stellingen van de Kamper Hoogleeraren wordt dit bezwaar, thans uit aller naam, aldus geformuleerd:

Voor een ieder is het uit dit artikel duidelijk, dat er onderscheid wordt gemaakt tusschen de Gereformeerde beginselen en de Gereformeerde belijdenisschriften. Wel wordt er een zeker verband tusschen beide gelegd; maar van welken aard dat verband is, wordt met geen woord gezegd. Het onderwijs in het algemeen staat op den grondslag der Gereformeerde be ginselen, maar niemand kan zeggen, welke deze zijn

En wat het Theologisch onderwijs betreft • dit wordt wel gesteld op den grondslag der Geref. belijdenisschriften. Maar dit geschiedt, nadat vooraf gezegd is, dat alle onderwijs staat op den grondslag der Geref. beginselen. De Geref. belijdenisschriften zijn voor het Theolo gisch onderwijs dus verbindend, omdat en z» zoo ver in die belijdenisschriften Gereformeerde beginselen vervat, omschreven, geformuleerd, begrepen zijn. Hoe men zich hierbij uitdrukken moet, hoe men m. a. w. de verhouding van de Geref. belijdenisschriften tot de Geref. beginse len verstaan moet, is door niemand te zeggen. Maar dit is zeker, dat Art. 2 — om niet ster ker te spreken — de opvatting toelaat, dat de Gereformeerde beginselen de toetssteen zijn van de Gereformeerde belijdenisschriften.

Op den grondslag van Art. 2 der Statuten is het mogelijk, om in den naam van de Geref. beginselen de Gereformeerde belijdenisschriften te bestrijden.

Om dit bezwaar onder de oogen te zien, beginnen wij met eerst Art. 2 voluit af te drukken en er dan een korte verklaring aan toe te voegen, wat de bedoeling van de stichters der Vrije Universiteit met dit artikel is geweest.

Art. 2 luidt aldus:

De Vereeniging staat voor alle onderwijs, dat in hare scholen gegeven wordt, geheel en uit sluitend op den grondslag der Gereformeerde beginselen en erkent mitsdien als grondslag voor het onderwijs in de Godgeleerdheid de drie For mulieren van eenigheid, gelijk die in den jare 1619 door de Nationale Synode van Dordrecht voor de Nederlandsche Gereformeerde kerken zijn vastgesteld; een zoodanig gezag daaraan hechtende, als genoemde Synode, blijkens hare eigen handelwijze en acten, aan de belijdenisschriften der Nederlandsche Gereformeerde kerken heeft toegekend.

De bedoeling van dit artikel is duidelijk.

De stichters der Vrije Universiteit wenschten niet een algemeen Christelijke Hoogeschool op te richten, waar vogels van diverse pluimage, elk naar eigen inzicht, de weten schap konden beoefenen, maar zeer beslist zulk een Universiteit, waar de Gereformeerde beginselen aan het onderwijs ten grondslag werden gelegd.

Vandaar dat niet als grondslag werd genomen het Woord Gods of de H. Schrift zonder meer. In „Band aan het Woord" is indertijd rekenschap gegeven waarom dit niet kon. Het Woord Gods is wel de eenige richtsnoer voor leer en leven, en in dit Woord Gods liggen wel alle grondbeginselen voor de ware wetenschap opgesloten, maar onder hen, die dit Woord Gods als norma erkennen, bestaat een gansch verschillende opvatting van wat in dit Woord geleerd wordt en wat uit dit Woord Gods voortvloeit.

Op het breede erf der Christelijke kerk staan naast en deels tegenover elkander een Roomsche, een Grieksche, een Luthersche en een Gereformeerde levens-en wereldbeschouwing, die van geheel onderscheidene beginselen uitgaan, en toch elk op haar beurt zich op de Schrift beroepen.

Er moet hier dus een keuze worden gedaan.

En de Vrije Universiteit kiest beslist en zonder een oogenblik te aarzelen, vóór de Gereformeerde levensbeschouwing, niet alleen en niet in de eerste plaats, omdat deze het meest overeenkomt met ons nationale volkskarakter, zoo als dit onder Gods leiding is gevormd, maar omdat zij gelooft, dat deze beginselen het zuiverst weergeven, wat in het Woord Gods ons geleerd wordt. Een tegenstelling met het Woord Gods is hier dus niet. Eer integendeel. Een der grondbeginselen van de Gereformeerden is, zooals ieder erkent, de absolute autoriteit der Heilige Schrift. Wie dus zegt, op den grondslag der Gereformeerde beginselen te staan, spreekt daarmede te gelijk uit, dat het Woord Gods voor hem de eenige autoriteit is.

En evenmin als men zou kunnen voltaan met het Woord Gods alleen tot grondslag te kiezen, evenmin kan tot grondlag gekozen worden, zonder meer, de belijenis der Gereformeerde kerken,

Bij den eersten oogopslag moge dit bereemden, maar wie dieper nadenkt, zal de uistheid van dit zeggen moeten beamen.

Want wel is het volkomen waar, dat aardoor belet zou worden, dat een nietereformeerde aan de Hoogeschool als oogleeraar optrad, maar er lag geen de inste waarborg in, dat zulk een hoogeeraar ook in zijn vak, dat hij te onderijzen had, metterdaad de Gereformeerde eginselen zou handhaven, om de eenvouige en alles afdoende reden, dat deze beinselen in de Gereformeerde confessie niet lle te vinden zijn.

De confessie is „belijdenis des geloofs." ij spreekt uit wat de Gereformeerde kerk n de worstehng der eeuwen, onder de leiing des Heiligen Geestes, aan kennisse ods en van den weg der zaligheid uit de goudmijn van het Woord heeft opgegraven en tot dogma heeft gestempeld. Wat den Christen noodig is te gelooven tot zijne zaligheid, dat wordt in haar beleden. Maar wie wanen zou in de Confessie een kort compendium te vinden, waarin alle Gereformeerde beginselen waren saamgevat, zou niet alleen den aard der Confessie geheel miskennen, maar ook te kort doen aan de katholiciteit van het Gereformeerde beginsel.

Het Calvinisme is meer dan een kerkelijke richting; het is een beginsel, dat een heele levens-en wereldbeschouwing in zich bevat. Het Calvinisme heeft zijn eigen beginselen voor Kunst en Wetenschap, voor Staat en Maatschappij, voor handel en nijverheid, voor dè sociale verhoudingen en het huiselijke leven. De diepste denkers onder de Gereformeerden hebben deze beginselen aan het Woord Gods ontleend; ze zijn toegepast geworden in de historie der volkeren, die door het Calvinisme zijn gevormd geworden ; ze zijn een macht gebleken, die de wereldgeschiedenis een tijd lang heeft beheerscht.

Is het terrein der Gereformeerde beginselen dus zooveel grooter en omvat het zooveel meer dan in de Confessie te vinden is, dan spreekt het ook vanzelf, dat een Hoogeschool, die ten doel heeft de geheele wetenschap in Gereformeerden geest op te bouwen, met den grondslag der Confessie niet volstaan kan, maar waarborg hebben moet, dat haar Hoogleeraren op elk terrein der wetenschap deze Gereformeerde beginselen van harte zijn toegedaan.

Slechts voor één terrein kan gezegd worden, dat [de Gereformeerde beginselen, wel niet alle, maar dan toch de voornaamste, in de Confessie besloten liggen, nl. voor de wetenschap der Theologie. Vandaar dat voor de Hoogleeraren, die deze wetenschap te onderwijzen hebben, als eisch moest gesteld worden, dat zij zich aan de Confessie te houden hebben. Niet omdat de andere hoogleeraren vrij zouden staan tegenover de belijdenis der Kerk, maar omdat de beginselen voor hun onderwijs in de Confessie niet met name staan uitgedrukt.

Zoo zal de beteekenis van Art. 2 der Statuten thans duidelijk zijn geworden. Als grondslag voor het onderwijs in alle scholen, die de Vereeniging opricht, erkent zij „geheel en uitsluitend de Gereformeerde beginselen" ; en overmits deze Gereformeerde beginselen, voor zooverre de Theologie aangaat, in de Belijdenisschriften onzer Kerk staan uitgedrukt, aanvaardt zij deze als grondslag voor het onderwijs aan haar school gegeven in de wetenschap der Godgeleerdheid.

Het komt ons nog altijd voor, dat de grondslag eener Gereformeerde Universiteit niet principieeler en juister kan worden aan gegeven.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1901

De Heraut | 4 Pagina's

„Geretorxaeevde heginselen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 september 1901

De Heraut | 4 Pagina's