Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

»Gereformeerde beginselen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

»Gereformeerde beginselen.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Het feit, dat in onze Confessie niet alle beginselen voor de wetenschap staan uitgedrukt, kan kwalijk worden weersproken. En ons vorig artikel toonde, waarom juist in dit feit het groote gevaar schuilt voor een Hoogeschool, die haar hoogleeraren aan de Confessie alleen zou willen binden. Juist daardoor zou de deur worden opengezet voor allerlei afwijkende meeningen, die men met een beroep op de Confessie niet zou kunnen weren.

Intusschen willen wij met dit pleidooi ten gunste van Art. 2 der statuten niet volstaan. De zaak dient, naar het ons voorkomt, principieeler te worden opgevat.

Dr. Bouwman zou toch — en niet ten onrechte — kunnen antwoorden: Toegestemd, dat de Confessie onzer Kerken onvoldoende is; maar wat zou de Kerk beletten den arbeid, die nu drie eeuwen lang liggen bleef, weer op te vatten en de Confessie uit te breiden ? Met het oog op allerlei t ketterijen, die sinds de Synode van Dordt het hoofd opstaken, moet het vroeg of iaat daartoe toch komen. Indien de Kerk dan in hare belijdenis al de Gereformeerde beginselen, waarvan de wetenschap heeft uit te gaan, nader uitwerkte en formuleerde, dan was het bezwaar, thans tegen de Confessie ingebracht, van zelf vervallen. Dat bezwaar is dus niet absoluut, maar relatief. Het geldt alleen de Confessie, zooals ze daar ligt; niet de Confessie, zooals ze behoort te zijn.

Juist daarom wenschen wij het vraagstuk principieel te stellen: kan een Confessie alle beginselen, die voor de wetenschap in Gereformeerden zin noodig zijn, geven, ja of neen.'

Op die vraag antwoorden wij rnet Dr. Bavinck in 1896 beshst: neen. De aard eener Confessie gedoogt dit niet. Of wil men nog sterker: de geïnstitueerde kerk heeft noch de bevoegdheid noch de daarvoor noodige talenten van God ontvangen, om voor heel de wetenschap de juiste beginselen vast te stellen. Zij kan en mag dus evenmin door de Confessie als op andere wijze hier als wetgeefster optreden. Doet zij het toch, dan wischt zij de grenzen uit, door God aan haar levenssfeer gesteld; dan maakt ze inbreuk op de souvereiniteit, die aan de wetenschap in eigen kring toekomt: en dan loopt ze gevaar, gelijk de historie geleerd heeft, juist door haar aangematigd gezag een reactie in het leven te roepen, die voor de Kerk zelf het nadeeligst blijken zou.

Eerst zoo komt het geschil zuiver te staan. En al heeft Dr. Bouwman dit principieele vraagstuk in zijn referaat met geen woord aangeroerd, dit ontslaat ons niet van den plicht om, nu dit vraagstuk eenmaal aanhangig is gemaakt, tot in den wortel der zaak door te dringen en daar de oplossing naar Gods ordinantie te vinden.

De aard eener Confessie gedoogt het niet, zoo luidt onze eerste stelling; en wij zijn geen oogenblik-in twijfel, of wie zich ernstig afvraagt, wat een kerkelijke confessie bedoelt, zal de juistheid dezer stelling moeten beamen.

Een Confessie is, gelijk het woord zelf dit aanduidt, belijdenis des geloofs. Niet van al wat men gelooft, ook niet van al wat God in zijn Woord ons geopenbaard heeft, maar van dat geloof, dat noodig is tot onze zaligheid. Wat de Apostel zegt: Met het hart gelooft men tot rechtvaardigheid, met den mond belijdt men tot zaligheid, is de grondregel, die voor elke confessie gelden moet. Vandaar dat de eerste Confessie, die in Christus Kerk is afgelegd, terstond het middelpunt van het geloofsleven raakt: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. Op die belijdenis heeft Christus beloofd zijn Kerk te zullen opbouwen; en zoolang ze aan die belijdenis vasthoudt, zullen de poorten der hel haar niet overweldigen.

De Kerk moet daarom den moed hebben, waar zij haar geloof belijdt, een iegelijk, die welbewust tegen die belijdenis ingaat, buiten het Koninkrijk der hemelen te sluiten. Aan dat geloof hangt naar haar inzicht de zaligheid der ziel, en wie daarom met dat geloof breekt en het verwerpt, kan door haar niet langer als gelöovige worden erkend. Het anathema, waarmede de Athanasiaansche geloofsbelijdenis eindigt, moge in zijn vorm wellicht te scherp zijn uitgedrukt, in het wezen der zaak moet elke Kerk, die zich bewust is in hare confessie de waar­ heid Gods te belijden, het durven naspreken. Het oordeel over de personen, die buiten de Kerk staan, verblijft aan God. Hij alleen weet, hoever Zijn genade aan dwalenden vergeven kan. Maar de Kerk heeft vast te houden aan de gedachte, dat zij op grond van Gods Woord in haar Confessie dat geloof heeft beleden, dat tot de zaligheid der zielen noodig is.

Vandaar dat éénheid in de Confessie onafwijsbare eisch is voor alle kerkelijke gemeenschap. Wie als lid der Kerk tot hare gemeenschap wil toetreden, moet beginnen met haar belijdenis te beamen. Bij wien die instemming ontbreekt, dien kan de Kerk niet als lid aannemen of behouden. En ditzelfde geldt evenzeer voor de gemeenschap der Kerken onderling. Het kerkverband rust ten principale niet op eenheid van organisatie of eenheid van Kerkenorde, maar op eenheid in de belijdenis. Waar die eenheid ontbreekt, is geen gemeenschap mogelijk. Eenheid in de belijdenis is de conditio sine qua non voor heel het kerkelijk leven.

Juist omdat de Confessie dit hooge karakter draagt, heeft de Kerk wel zorg te dragen, dat zij in haar belijdenis niet anders indraagt dan wat noodig is voor de zaligheid der ziel en voor de gemeenschap van het kerkelijk leven. Een Confessie mag niet verlaagd worden tot een dogmatisch leersysteem of een handboek van allerlei Gereformeerde beginselen. Voetius in zijn disputatie over „de fundamenteele geloofsartikelen" heeft dit glashelder uiteengezet. „Niet alles, zoo zegt hij, wat in de Schrift voorkomt, is even noodig voor het zaligmakende geloof en de kerkelijke gemeenschap." En terecht kan hij zich daarbij beroepen op het onderscheid, dat evengoed door Roomschen en Lutherschen als door Gereformeerden is gemaakt tusschen geloof en theologie, tusschen hetgeen in de school geleerd wordt en hetgeen voor de Kerk noodig is, tuschen het principieele dogma, dat geloof en leven moet beheerschen, en hetgeen daaruit als gevolgtrekking kan worden afgeleid. Alleen het eerste hoort in de Confessie thuis, het laatste niet.

Dat is dan ook de gulden regel, die door onze Gereformeerde Kerken steeds bij het vaststellen harer geloofsbelijdenis is gevolgd. Al onze Confessies zijn korte, zaakrijke, glasheldere uiteenzettingen van wat een Christenmensch noodig ts te gelooven en te doen. Van alle ingewikkelde quaesties, die op het gebied van wetenschap, politiek, kunst en het sociale leven voorkomen, hebben zij zich stelselmatig onthouden. En dit is zoo sterk, dat, toen op de Synode van Dordt de Canones zouden worden opgesteld, als eerste regel is aangenomen, dat men alle schoolsche quaesties vermijden zou en uitsluitend zou vragen, wat voor de kerken noodig was. „Geen wetenschappelijke uiteenzetting, maar belijdenis des geloofs" was het parool.

Men gevoelt, hoe hemelsbreed dit standpunt verschilt van de opvatting, die in de Confessie alle Gereformeerde beginselen voor elk terrein des levens wil geformuleerd zien, opdat deze Confessie als een soort criterium zou kunnen dienst doen om op elk gebied uit te maken wat gereformeerd is en wat niet. Want dit spreekt toch wel vanzelf, met de beginselen voor de wetenschap alleen is men er dan niet. De wetenschap, hoe belangrijk ook, is slechts een stuk van het rijke menschenleven. Even goed als er in de school een strijd is tusschen de beginselen, zoo is er ook een strijd, die evenzeer de beginselen raakt, op het gebied van het politieke leven, van de sociale quaestie, van de kunst, van de opvoeding enz. Zal de Confessie dus als criterium dienst doen, dan moet zij ook voor al deze terreinen de beginselen aangeven. Zoo zou, om slechts één voorbeeld te noemen, het program van beginselen der antirevolutionaire partij (immers deze beginselen zijn toch in den grond niet anders dan Gereformeerde beginselen.? ) geheel in de Confessie moeten worden opgenomen, en wellicht nog belangrijk moeten worden uitgebreid.

Op die wijze zou men een Confessie krijgen, niet van 37 korte artikelen, . maar een lijvig boekdeel, waaraan geen doorworstelen was.

En zulk een Confessie zou dan als grondslag voor alle kerkelijke gemeenschap moeten dienen. Alle kerken, ook de kleinsteen afgelegenste, zouden met deze Confessie haar volle instemming moeten betuigen.

Ja nog sterker, geen enkel gelöovige zou als lid tot de volle gemeenschap dér kerk kunnen worden toegelaten, of hij zou eerst deze belijdenis grondig moeten hebben bestudeerd en op alle punten het geheel met deze belijdenis moeten eens zijn, op poene van niet te worden toegelaten, of nog erger, na toegelaten te zijn, straks te worden gecensureerd.

Gevoelt men nu zelf niet, wanneer men zich een oogenblik deze gevolgen indenkt, tot wat dwaasheden dit stelsel leiden zou.-'

Zeker, indien de Kerk tevreden mocht zijn met een implicita fides, dat is met zulk een geloof, dat onvoorwaardelijk als waar aanneemt al wat de kerk belijdt, zonder zelfs te weten wat de inhoud dier belijdenis is, dan zou dit geen bezwaar opleveren. Maar hoe wil men aan deze moeilijkheid ontkomen, nu onze Gerefermeerde kerk van zulk een blind geloof niets weten wil en als eerste stuk van het waarachtige geloof juist het kennen voorop stelt.'

Ons] is dan ook niet ééne kerk bekend, die er zelfs maar over gedacht heeft, om zulk een uitgewerkte en alle beginselen omvattende Confessie voor de geloovigen vast te stellen. Zelfs de Roomsche kerk heeft dit niet gedaan, hoewel haar opvatting van het gezag der kerk en van de fides implicita nog het meest daartoe leiden kon.

Daarom, er is geen ontkomen aan deze conclusie: óf de opvatting, die heel de Christelijke kerk dusver van het karakter eener kerkelijke Confessie had, is geheel onjuist en eischt grondige herziening, óf wat Dr. Bouwman van de Confessie maken wil, is lijnrecht met het karakter en den aard eener kerkelijke Confessie in strijd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 oktober 1901

De Heraut | 4 Pagina's

»Gereformeerde beginselen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 oktober 1901

De Heraut | 4 Pagina's