Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

calvijn’s exegese.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

calvijn’s exegese.

10 minuten leestijd

Het is een verblijdend teeken, dat aan de groote beteekenis van Calvijn in onze dagen zooveel meer recht wedervaart.

Calvijn is een van die koninklijke geesten, die God uit genade aan zijn Kerk schonk en die juist daaraan hun voor alle eeuwen blijvende beteekenis ontkenen, dat zij niet op een enkel terrein hebben geschitterd met hun gaven, maar met geniaal scheppingsvermogen op elk gebied nieuwe banen hebben geopend. Bij hen valt de beperktheid van het talent weg; hun adelaarsblik omvat alles. En zij reproduceeren niet slechts in fijner en subtieler vorm wat hun voorgangers boden, maar uit de diepte van hun geestelijk leven komen nieuwe gedachten op, die als kostbare zaadkorrels op den akker gestrooid, straks heel een werelden levensbeschouwing als oogst in zich blijken te bevatten.

Zulk een koninklijke geest was Calvijn.

Waar ge hem nagaat, op het gebied van Dogmatiek of Ethiek, in zijn kerkrecht of staatkundige beginselen, in de liturgie of homiletiek, op het terrein der exegese of der arm verzorging, overal ontdekt ge den Meester, die met vaste hand de lijnen trekt van uit het hem heilige beginsel en niet rust voordat die lijnen doorgetrokken zijn tot het einde toe.

Het carricatuurbeeld van Calvijn, dat jarenlang opgeld deed, als was hij een dier beperkte geesten, narrow minds, gelijk de Engelschen zeggen, die voor niets anders oog had, dan voor het leerstuk der praedestinatie en de strengheid der kerkelijke tucht, heeft onder de kenners der historie dan ook reeds lang plaats gemaakt voor be wondering van de rijke veelzijdigheid, diejuist aan Calvijn's genie eigen was. Trouwens, een enkele blik in de rijke schatten van Calvijn's Opera Omnia, die thans in de uitgaven van Baum, Cunitz en Reusz voor het eerst volledig zijn bijeenverzameld, is voldoende om voor goed deze dwaze legende te logenstraffen. Het is zelfs, alsof deze uitgave Calvijn uit zijn lang vergeten rustplaats weer heeft doen opstaan en ook in kringen, waarin Calvijn's naam nauwelijks meer genoemd werd, eerbied heeft gewekt voor de reuzendenkkracht van zijn genie.

Wel het meest legt daarvan getuigenis af de poging, die thans beproefd zal worden, om de exegetische werken van Calvijn ook in het Duitsch te vertalen. Terwijl in Duitschland zelf de eens zoo machtige Calvinistische strooming geheel verzandde; de Gereformeerde kerken in de Union ondergingen en de Gereformeerde belijdenis nauwelijks door één man van beteekenis meer hooggehouden wordt, zal Prof. K. Muller te Erlangen dezen reuzen-arbeid op zich nemen, en wedijveren geleerden van naam als Prof. Kahler te Haüe en Goebel te Bonn in lof voor Calvijn's onovertroffen verdiensten als exegeet.

Waar nog niet zoo lang geleden in ons land Prof. Pierson in zijn studiën over Calvijn zich schier smalend over Calvijn's exegese uitliet, kan het zijn nut hebben het oordeel van den hoogleeraar te Bonn hier aan onze lezers voor te leggen.

„Het zijn drie voortreffelijke eigenschappen, zegt hij, die door haar vereeniging aan Calvijn's uitlegging van het Nieuwe Testament haar eigenaardig karakter en haar duurzame waarde verkenen. Zijn uitlegging is duidelijk, ze is natuurlijk en ze is geestelijk.

Er zijn voortreffelijke, diepgravende Bijbelverklaarders, maar wier eigen taal zoo moeilijk te verklaren en wier gedachtengang zoo kronkelend is, dat de uitlegger zelf weer een nieuwe uitlegging noodig heeft. Zoo iets is niets voor de gemeente. Geheel anders is het met Calvijn. In de opdracht van zijn eerste commentaar (over den brief aan de Romeinen) aan zijn vriend Grynaeus zegt hij zelf direct bij den aanvang : „De voornaamste deugd van een uitlegger is in kortheid en duidelijkheid gelegen." Het is de eenige plicht van den uitlegger, „den zin van den schrijver duidelijk te maken." Daarom moet hij voor alk dingen er naar streven, „vooreerst om klaar en vloeiend te schrijven, ten tweede „om de lezers niet op te houden met al te wijdloopige commentaren." Dat doel heeft Calvijn nagejaagd en zoo heeft hij zijn werk volbracht. Zijn taal is kernachtig, maar vloeiend en duidelijk, en zijn uitlegging is beknopt, maar helder en doorzichtig. Bij verscheiden moeilijke teksten en gedeelten der Schrift moge de critische lezer in twijfel verkeeren, of de exegese werkelijk den zin en bedoeling van den tekst juist getroffen heeft; maar daarover kan ten minste nooit twijfel bestaan, wat de uitlegger meent en wil. Dat staat er klaar en duidelijk genoeg. Daarbij heeft Calvijn, volgens zijn aankondiging, zorgvuldig vermeden het geleerde apparaat, waarmede hij gewerkt heeft, en den moeitevolkn denkarbeid, dien hij er aan ten koste heeft gelegd, voor zijn lezers lang en breed ten toon te stellen. De deskundige merkt wel, dat overal een veelomvattende en grondige studie met behulp van alle middelen, die de wetenschap dier dagen aanbood, is ten grondslag gelegd, maar de leek wordt daarmede niet bezwaard. Hem wordt slechts het eenvoudige resultaat met de gronden, waarop het rust, getoond en ter beoordeeling voorgelegd. Zoo behoort een bijbeluitkgging voor de vrienden van den Bijbel in de gemeente te zijn, en zoo heeft Calvijn haar gegeven.

Bij deze voortreffelijke eigenschap van vorm komt de tweede, die betrekking heeft op den inhoud, nl. de natuurlijkheid van Calvijn's exegese. Hier vindt men geen kunstig draaien, omkeeren en verwringen van den heiligen tekst, maar volkomen natuurlijkheid, nuchterheid en onbevooroordeeldheid bij het verklaren en weergeven van den eenvoudigen, oorspronkelijken zin der woorden in de Heilige Schriften. In dat opzicht hebben de commentaren van Calvijn een historische beteekenis, omdat zij een nieuw tijdvak hebben geopend; zij geven ons de reformatie doorgevoerd op het gebied der exegese. Het beginsel, dat alleen de eenvoudige beteekenis van de woorden der bijbelschrijvers als de geldige en wettige moet erkend worden, hebben reeds Luther en Melanchton klaar uitgesproken en met nadruk gehandhaafd tegenover de valsche kunst der scholastiek, om door allegoriseeren allerlei beteekenis in de woorden te leggen.

Maar Calvijn is de eerste geweest, die de daarmede gestelde taak, om deze eenvoudige, historische beteekenis der woorden nu ook zelfstandig, doorloopend en in ouderlingen samenhang na te vorschen, werkelijk heeft aangepakt en dit beginsel zuiver heeft doorgevoerd voor heel het Nieuwe Testament. Daardoor heeft hij de exegese reeds destijds tot een hoogte gebracht, die door geen nieuwe of nieuwste .uitkgkunde overtroffen worden kan. Dikwijls wordt thans van de grammatisch-historische methode der exegese gesproken, als ware zij een stoute ontdekking van de nieuwere Theo logie. In werkelijkheid is deze methode noch iets nieuws, noch iets bijzonders, maar de natuurlijke methode van het gezond verstand, dat, gelijk wel vanzelf spreekt, eischt, dat men de taal van een geschrift uit de regelen der grammatica, en de bedoeling der woorden uit de gedachten en het oogmerk van den historischen schrijver zal trachten te verstaan. Calvijn heeft dan ook van deze methode niet veel drukte gemaakt en er niet veel op geroemd, maar hij heeft ze door de klaarheid en scherpte van zijn gezond verstand weer voor het eerst zuiver toegepast en met reformatorische kracht doorgevoerd. Daarbij kwamen hem behalve zijn grondige taalkennis te hulp zijn uitstekende exegetische takt en een bijzondere gave om zich in den eigenaardigen geest en gedach tengang der nieuw-testamentische schrijvers in te denken. Daaraan is het te danken dat de Latijnsche commentaren van Calvijn, toen zij, lang vergeten, in het begin der vorige eeuw weer aan het licht werden gebracht, als een verrassing op de toenmalige theologische wereld hebben gewerkt. Men was trotsch geweest op de nieuwe uitkomsten van de moderne exegese, die de Schrift historisch wilde verstaan. Nu bleek op eens, dat veel wat voor nieuw gehouden werd, volstrekt niet nieuw was, maar reeds voor drie eeuwen door Calvijn was ingezien en uitgesproken. Meer nog, dat deze oude Calvijn nog nieuwe dingen bracht, waarmede ook de moderne uitlegging te rekenen had, waarvan zij nog veel keren kon en waarmede zij zich kon verrijken. Zoo is het nog heden. Trots alk vorderingen, die de wetenschappen, welke zich met de bijbelstudie bezig houden, sinds gemaakt hebben, staat de Bijbeluitlegging van Calvijn nog altijd in het hoogste aanzien bij de geleerde bijbelvorschers van alle Christelijke belijdenis en richting, en mag zij ook heden nog aan alle bijbelvrienden. Theologen en niet-TheoIogen, worden aangeboden als een voorbeeld van natuurlijke, nuchtere en historische exegese.

Bij dit alles komt nog, dat Calvijn geenszins een profaan, maar een door en door geestelijk uitlegger is. Geestelijk hier niet genomen n den slechten zin, waarin Luther soms van een „geestelijke verklaring" spreekt: Toen hij een monnik was, was ik een eester in het geestelijk verklaren, ik alleoriseerde alles, " maar geestelijk in dien in, dat hij een open oor, een ontvankelijk emoed en een diep inzicht be it in de stem van Gods Geest, zoo als die door het historisch getuigenis der bijbelschrijvers spreekt tot de gemeente Gods, tot de geloovigen van alk plaatsen en alle tijden. Hieruit volgt vanzelf, dat hij ook bij zijn lezers overal oor en hart tracht te ontsluiten voor de stem van Gods Geest in de woorden der Schrift: Wie ooren heeft om te hooren, die hoore wat de Geest tot de gemeente zegt." Wij geven er thans de voorkeur aan, de historisch-wetenschappelijke exegese van de Heilige Schrift af te zonderen van de stichtelijke ontvouwing en toepassing van haar inhoud Ook dat heeft zijn goede zijde, opdat de blik van den historischen uitlegger des te scherper gericht blijve op de taak, die hij in de eerste plaats te vervullen heeft. Maar het Christelijk volmaakte is dat toch niet. De geloovige Christen wil zijn Bijbel niet slechts als een verzamelband van historische oorkonden lezen en verstaan, maar als het profetische en apostolische getuigenis van Christus, dat onder de leiding en werking des Heiligen Geestes voor ons is te boek gesteld. „Al wat te voren geschreven is, dat is geschreven tot onze leering, opdat wij door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften hope zouden hebben" (Rom. 15:4, vergl. de commentaar van Calvijn op deze plaats.) Daarom behoort de ontvouwing en aanbieding van de „vertroosting der Schrift" mede in de Christelijke bijbeluitlegging voor de geloovige gemeente. De uitlegger, die dit nalaat, verricht slechts voorbereidend werk, hij legt het fundament, maar het gebouw geeft hij niet. Calvijn heeft echter bij al zijn beknoptheid toch heel werk geleverd. Ook hier toont zich zijn meerderheid daarin, dat hij slechts zelden verloopt in langere uitweidingen van stich telijken, dogmatischen of pokmischen aard. Gewoonlijk blijft hij streng bij zijn stuk. Maar wat de tekst zelf rechtstreeks bevat aan opbouwende kracht voor het innerlijke leven van den enkele en van de gemeente, dat zwijgt hij niet dood, maar houdt dat, in nauw verband met zijn verklaring van het Schriftwoord, aan zichzelf en aan zijne lezers voor tot kering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is."

Een vleiender getuigenis kan zeker niet worden gegeven. En al zouden wij hier en daar een aanteekening willen plaatsen; al gelooven wij, dat de historisch-gramma tische methode der nieuwere exegese, die principieel loochent, dat achter de bedoeling der bijbelschrijvers nog een diepere betee kenis verborgen ligt, die door den Heiligen Geest daarin gelegd is, volstrekt niet dezelfde is, die Calvijn in zijn exegese volgde, gelijk wel het duidelijkst blijkt uit zijn typologische verklaring van het Oude Testament; — dat neemt niet weg, dat wij met dankbaarheid van dit getuigenis kennis nemen en hopen, dat het voorgenomen werk gelukkig volbracht worde en Duitschlands kerken ten zegen moge zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 november 1901

De Heraut | 4 Pagina's

calvijn’s exegese.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 november 1901

De Heraut | 4 Pagina's