Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkelijke vertegenwoordiging.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkelijke vertegenwoordiging.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Volgens het Gereformeerde Kerkrecht is dus elke plaatselijke kerk, als een zelfstandige openbaring van het lichaam van Christus, een volkomen kerk. Deze kerk wordt alleen geregeerd door de ambtsdragers, die Christus voor die kerk heeft aangesteld. Ambtsdragers, die over meerdere kerken gezamenlijk regeeren, men noeme ze bisschoppen, superintendenten, synodale commissieleden of hoe men wil, kent het Gereformeerde kerkrecht niet. Er is in de Kerk geen hooger regeerambt dan dat van ouderling. En dat ambt is altijd gebonden aan een bepaalde plaatselijke kerk en strekt zijn gezag niet verder dan tot deze kerk uit.

Maar deze autonomie of zelfregeering der plaatselijke kerk belet toch niet, gelijk wij zagen, dat de kerken onderhng een bond kunnen - vormen om eikaars gemeenschappelijke belangen te behartigen en regelen te stellen voor het onderling verkeer. Mits, en hierop viel alle nadruk, door dezen bond maar nooit de gedachte worde opgewekt, alsof de plaatselijke kerken daardoor worden opgesmolten in een algemeene landskerk met hoogere bestu urs-colleges, die dan boven den kerkeraad staan, en aan dezen de wet kunnen voorschrijven. Het onderling verband, waarin de kerken leven, heft de zelfstandigheid der plaatselijke kerk niet op, en de kerkeraad blijft altijd de eenige wettige bestuursmacht in Christus kerk, die geen hoogere macht boven zich heeft dan de macht van Christus alleen.

Dit beginsel, dat het geheele Gereformeerde Kerkrecht beheerscht, is niet te danken aan Calvijn, alsof hij tegenover de opvatting der kerk van Rome en Luther dit stelsel zou hebben uitgedacht. Integendeel, gelijk de Luthersche hoogleeraar in de rechten aan de universiteit te Leipzig, Dr. Karl Rieker nog onlangs in zijn „Grundsatze reformirter Kirchenverfassung" erkende, is Calvijn's kerkbegrip niet te danken aan zijn juridische opleiding of republikeinsche sympathieën, maar aan het grondbeginsel van het Calvinisme, dat Gods Woord alleen de norma mag aangeven voor ons kerkelijk handelen. Calvijn wil in de Kerk geen ander recht erkennen, dan Christus en de Apostelen in het Nieuwe Testament hebben vastgesteld. „Gereformeerd" Kerkrecht beteekent niet anders, dan dat de latere menschelijke vervormingen en bijmengsels zijn weggedaan en men terugkeert naar den zuiveren vorm der kerk, dien de Schrift ons biedt.

Ook door ons wordt met hand en tand vastgehouden aan de autonomie der plaatselijke kerk, niet omdat wij zweren bij Calvijn's woord, maar omdat de Schrift het ons niet anders leert.

De Schrift kent wel de volkskerk met een centraal gezag, onder het Oude Testament, toen heel de natie door de besnijdenis in de Kerk was opgenomen; toen er slechts één tempel was met één Hooggepriester; toen het Sanhedrin met denHoogepriester als voorzitter de hoogste kerkeijke rechtbank vormde. Maar de Schrift eert ons ook, dat met de nieuwe bedeeling eze nationale kerk is te niet gedaan; dat

er van een geestelijk middelpunt te Jerusalem, Rome of elders geen sprake meer is; en dat het centrale gezag der K? rknuniet meer op aarde is, maar in den hemel, waar Christus zit aan de rechterhand Gods.

Als de Apostelen dan , ook uitgaan om Christus' kerk op aarde te stichten, dan richten zij geen nationale kerken op voor Klein-Azië, Griekenland of Italië, maar dan ontstaan onder hun leiding plaatselijke kerken te Efeze, te Antiochië, te Thessalonica, te Corinthe, te "Rome. De brieven van den Apostel Paulus zijn alle aan deze plaatselijke kerken gericht. En als Christus zelf op Patmos door Johannes brieven laat schrijven aan de zeven kerken in Klein-Azië, dan geschiedt dit aan elk dezer kerken afzonderlijk door middel van den engel of ambtsdrager, die aan het hoofd dezer kerken & taat. Schrijf aan den engel der gemeente van Efeze.

Slechts eene uitzondering bestaat hierop, nl. de brief van den Apostel Paulus aan de Galatiërs, omdat deze brief gericht is aan de geloovigen niet in een bepaalde stad, maar in een geheele provincie, Galatië genaamd. En toch kan ook deze brief wel als het beste bewijs gelden, dat de Apostel Paulus geen „landskerk" kent, want hij richt zijn schrijven niet aan de Kerk van Gala'^ië, maar, gelijk hij nadrukkelijk zegt, aan „de gemeente» van Galatië" (Gal. 1:2).

Men late zich hierbij niet in de war brengen doordat onze vertalers in het Nieuwe Testament overal het woord „gemeente" gebruikt hebben voor de plaatselijke Kerk. Het HoUandsche woord Kerk komt in onze vertaling slechts op twee plaatsen voor in saamgestelde woorden, waarbij het met de Christelijke kerk niets te maken heeft. Het is beide malen in de rede van den s^adsschrijver van Efeze, bij gelegenheid van het oproer door Demetrius verwekt. Eerst noem'' hij Efeze de „kerkbewaarster van de groote godin Diana" en daarna verklaart hij, dat Paulus en de zijnen geen „kerkroovers zijn noch lasteraars der godin." (Hand. 19 : 35 en 37).

Onze Statenvertalers hadden dus blijkbaar bezwaar tegen het woord Kerk, dat door de Roomsche opvatting een verkeerden klank gekregen had. Zij gebruikten het wel voor de heidensche, maar niet voor de Christelijke kerk. Het woord, dat de Schrift voor Kerk gebruikt, n.l. ekklêsia, wordt door hen altijd vertaald door gemeente. Niet alleen wanneer daarmede bedoeld worden de plaatselijke Kerken, zooals bijv. in I Cor. 4 : 17: elijkerwijs ik in alle gemeenten leer; maar evengoed, wanneer daarmede wordt aangeduid de zichtbare Kerk als geheel genomen, zooals in Matth. i6 : 18: p deze Petra zal ik mijn gemeente bouwen. De latere onderscheiding tusschen de Kerk als het geheel en de gemeente als de plaatselijke afdeeling, vindt in de Schrift geen den minsten grond.

Plandhaaft de Schrift dus zoo sterk de zelfstandigheid der plaatselijke Kerk, dat zij van een „'andskerk" zelfs niet weet, niet minder duidelijk wordt ons in de Schrift geleerd, dat elk dezer Kerken geheel autonoom is en alleen door zijn eigen ambtsdragers geregeerd wordt. Al hadden de Apostelen destijds een buitengewoon ambt, dat niet tot één Kerk beperkt was, maar voor alle Kerken gold, men vindt nergens, dat zij de rechten der plaatselijke Kerk hebben geschonden of opzij gezet In hun brieven aan de verschi lende Kerken treden zij op om Gods Woord te verkondigen, om raad te geven in moeilijke gevallen, om af te keuren wat verkeerd was; maar ingrijpen in de rechten der ambtsdragers doen zij nooit.

Het sterkste voorbeeld daarvan vindt men wel in hetgeen de Apostel Paulus aan de Kerk van Corinthe schrijft.

Er was daar een man, die in bloedschande leefde. Hij had zijn stiefmoeder, de tweede vrouw van zijn vader, waarschijnlijk na diens overlijden, gehuwd. Maar hoewel de Apostel hiertegen toornt en het een gruwel noemt, zelis bij de heidenen onbekend, denkt hij er toch niet aan dien man op eigen gezag van de Kerk af te snijden, maar verklaart, dat dit eerst geschieden kan „als gijlieden en mijn geest samenvergaderd zuilen zijn" (i Cor. 5 : 4), d. w z. wanneer de opzieners der gemeente te Corinthe hierin met den Apostel Paulus samenstemmen.

Wat men hie-tegen wei eens heeft aangevoerd, dat het zoogenaamde Apostelconvent te Jerusalem aan de verschillende Kerken toch den last heeft opgelegd, dat „men zich onthouden zou van hetgeen de afgoden geofferd is, van het bloed, van het verstikte en van'hoererij" (Hand. 15:28, 29) werpt den hier gestelden regel niet omver, maar dient juist om dien te bevestigen.

Wat toch leert ons Handelingen i S 1 Dat de Apostelen bijeen zijn gekomen en toen met gemeen goedvinden een beslis.sing hebben genomen, die daarna per encycliek aan alle Kerken is meegedeeld, met het bevel zich daaraan te onderwerpen.?

Juist het omgekeerde.

Er was — dat was de aanleiding — in de Kerk van Antiochië geschil ontstaan over de vraag, inhoeverre de pas bekeerde Christenen uit de Heidenen verpHcht moesten worden de Joodsche ceremoniën te onderhouden. Twee partijen stonden tegenover elkaar. Aan de eene zijde de Joodsche partij, die geheele onderwerping aan de wet van Mozes wilde, aan de andere zijde de partij van Paulus, die dit een verloochening achtte van de Christelijke vrijheid. De Joodsche partij achtte zonder besnijdenis geen zaligheid mogelijk. Paulus achtte, dat noch besnijdenis noch voorhuid iets tot de zaligheid afdeed, maar alleen het geloof in Christus. Het was de groote vraag, die niet alleen de Kerk te Antiochië, maar overal de kerken in beroering bracht en waarbij de geheele toekomst der Christelijke Kerk op het spel stond.

Het is te begrijpen, dat de opzieners in Antiochië deze vraag niet konden of wilden beslissen voor hun Kerk alleen. Het raakte hier een gemeenschappelijk belang van alle Kerken. Daarom zonden zij een deputatie, bestaande uit Paulus, Barnabas en eenige anderen naar de „moederkerk" van alle Christelijke kerken, Jerusalem, vanwaar de prediking was uitgegaan en waar de Apostelen 'Woonden, om daar een beslissing te zoeken. Het was dus de plaatselijke Kerk zelve, die om een beslissing verzocht.

Toen deze deputatie te Jerusalem aankwam met dit gravamen en het aan de Apostelen bekend maakte, hebben deze niet zelfstandig beslist, maar al de ouderlingen van de Kerk te Jerusalem saamgeroepen en gemeenschappelijk met de afgevaardigden van de Kerk van Antiochië een besluit genomen. De Apostelen Petrus en Jacobus brachten op deze vergadering wel praeadvies uit, maar de vergadering zelve besliste. IT het schrijven aan de kerken werd dan ook uitdrukkelijk vermeld, dat „de apostelen, ouderlingen en broeders eendrachtelij k samen zijnde hadden goedgevonden" dit besluit te nemen, en wel op grond, dat er klachten uit de kerken waren ingekomen, dat „enkelen, die van Jerusalem waren uitgegaan, dingen hadden geleerd, die de Apostelen hun niet hadden bevolen" (Hand. 15 : 23—25).

Dit zoogenaamde Apostelconvent blijkt dus, nauwkeuriger bezien, niets anders te zijn geweest dan een vergadering onder leiding der Apostelen, waar de twee voornaamste Kerken dier dagen, Jerusalem en Antiochië, gezamenlijk hebben beraadslaagd over een door de Kerken ingediend gravamen, dat het gemeen belang der kerken raakte en dat alleen door gemeenschappelijk overleg kon beslist worden.

Dat in dit convent aan de Kerk van Jerusalem een eereplaats werd toegekend, lag in den aard der zaak. Vooreerst was deze Kerk de moederkerk, vanwaar uit alle andere Kerken waren gesticht, zoodat tusschen deze Kerken en de Kerk te Jerusalem een bijzondere verhouding bestond, ongeveer zooals thans tusschen de pas gestichte Kerken op Java en de Zendingskerken in Nederland. En ten tweede waren te Jerusalem de Apostelen des Heeren, die zeker in de eerste plaats geroepen waren om over een zoo belangrijk dogmatisch geschil hun oordeel te zeggen.

Maar afgedacht van deze bijzondere omstandigheden, die vóór ons geen maatstaf kunnen zijn, omdat het buitengewone ambt der Apostelen niet meer bestaat en geen enkele Kerk onder ons als „Moederkerk" bijzondere rechten kan doen gelden, ligt in hetgeen toen te Jerusalem geschied is een vingerwijzing, die door het Gereformeerde kerkrecht nooit uit het oog verloren is.

Hoe sterk toch aan de eene zijde door de Gereformeerden op grond van Gods Woord de zelfstandigheid en de autonomie der plaatselijke Kerken is gehandhaafd geworden, aan de andere zijde hebben zij tegenover het Independentisme steeds volgehouden, dat de Kerken niet los naast elkaar hadden voort te leven, maar dat zij saam hadden te komen in wettige vergadering, om te beraadslagen en te beslissen over hetgeen de gemeenschappelijke belangen der Kerken raakte en daarom door een.Kerk alleen niet beslist worden kon.

De naam, die aan het Gereformeerde stelsel van kerkrecht gegeven wordt, nl. het synodaal-presbyteriale stelsel, is dus kort saamgevat de aanduiding van wat het Nieuwe Testament ons omtrent de inrichting der Apostolische Kerk leert

Presbyteriaal, omdat de plaatselijke Kerk alleen geregeerd wordt door de Presbyters, d. w. z. de ouderhngen, die over haar zijn aangesteld.

En Synodaal, omdat deze aldus geregeerde Kerken in synodale vergaderingen saamkomen, om met gelijk recht te beraadslagen over hetgeen het gemeenschappelijk belang der Kerken raakt. •

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Kerkelijke vertegenwoordiging.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's