Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Zekerheid des Geloofs.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Zekerheid des Geloofs.

7 minuten leestijd

Prof. Bavinck heeft ons opnieuw verrast met een schoone, even diep doordachte als helder uitgewerkte studie over de Zekerheid des Geloofs, die bij den uitgever J. H. Kok het licht zag.

Het groote probleem, waarop de zekerheid rust van ons geloof, niet alleen en niet in de eerste plaats van het vgeloof, dat ons de zonden om Christus' wille vergeven zijn, maar van heel den rijken inhoud van het geloof in God, in den Middelaar, in al wat ons Gods Woord openbaart, wordt hier aan de orde gesteld en beantwoord op een wijze, die tot dankbaarheid jegens God stemt, die zulk een kloek verdediger der waarheid aan zijn Kerk geschonken heeft.

Prof. Bavinck begint met eerst helder uiteen te zetten, waarom de zekerheid, die de wetenschap biedt, een geheel andere is dan de zekerheid, waarop het geloof rust. Daarmede wordt van meet af de dwaze gedachte afgesneden, alsof de wetenschap alleen zekerheid bieden kon en het geloof niet. Aangrijpend schoon is de tegenstelling, die tusschen deze beide gemaakt wordt, wat haar invloed op het innerlijke leven van den mensch aangaat:

Terwijl echter de wetenschappelijke zekerheid op redelijke en dus op algemeener gronden rust dan de zekerheid des geloofs, wint deze laatste het toch verre van de eerste in subjectieve kracht, dat wil zeggen, in gehechtheid der ziel aan het voorwerp, dat zij door het geloof heeft omhelsd. Geloofsovertuigingen zijn de diepste, de innigste, de teederste en tevens de taaiste van alle. Geen schrikkelijker oorlogen, dan die om den godsdienst werden gevoerd. Geen heftiger haat, dan die door de religie werd gewekt. Maar ook geen toewijding, geen overgave, geen zelfverloochening, geen trouw, geen lijdzaamheid, geen deugden in het algemeen zoo wonderbaar rijk en verheven groot, als die, welke opbloeiden uit het leven der gemeenschap met God. Het geloof, om slechts iets te noemen, telt zijne martelaren bij duizenden en milioenen; de wetenschap heeft er slechts enkele. De beroemde astronoom Johan Kepler beoefende te Graz tegen zijne overtuiging in de astrologie, om in zijn onderhoud te voorzien, 'en maakte dit goed met de opmerking, dat de behoeftige moeder (de astronomie) van de dwaze dochter (de astrologie) leven moest. GaUlei zwoer tot driemalen toe, eens in 1616 en tweemalen in 1633, zijne wetenschappelijke overtuiging aangaande de waarheid van het Kopernikaansche^ stelsel voor de inquisitie van Rome af; de vrees voor de foltering was grooter bij hem dan de liefde voor de wetenschap. Wie wil ook sterven voor de ten slotte vrij onverschillige en misschien later nog te corrigeeren stelling, dat de aarde draait ? Wie heeft voor eene zuiver theoretische waarheid zijn geld en zijn goed, zijn naam en zijn leven veil? De wetenschappelijke zekerheid is tegen schavot en brandstapel niet bestand.

Maar met de geloofszekerheid is het gansch anders gesteld. Zij is de intensief sterkste, de onuitroeibaarste, omdat zij wortelt in het hart des menschen zelf en samenhangt met al de vezelen van zijn bestaan. Daarom beheerscht de godsdienst den mensch te allen tijde, ook bij het onpartijdigst onderzoek; hij ligt ten grondslag aan alle verschillen, die de menschheid verdeelt. Maar daarom acht de oprecht geloovige ook niets te kostbaar voor het behoud zijns geloofs. Daarvoor laat hij zich folteren en brandmerken, kruisigen en verbranden. Het is hem dierbaarder dan huis en akker, dan vrouw en kinderen, dan zijn eigen leven, dan de gansche wereld. Want dat geloof verliezend, verliest hij zichzelven, zijne ziel, zijne zaligheid. Maar ook, dat behoudend, behoudt hij zichzelven, ook al gaat hij onder in den dood. Geloofszekerheid is daarom de volkomenste rust, de hoogste vrijheid des geestes. Zij twijfelt niet. Zij is heroiek van nature, onbevreesd, al waren er zooveel duivels als pannen op de daken. Zij vreest God alleen en anders niemand ter wereld. Zij is veel zekerder van zichzelve dan van de zon, die aan den hemel schijnt. Zij kan aan alles twijfelen, alleen maar aan zichzelve niet. En met minstens evenveel recht als Cartesius zijn cogito, ergo sum, ik denk, daarom ben ik, poneerde, kan de geloovige zeggen: credo, ergo sum, ergo Deus est, ik geloof, daarom ben ik en daarom is God.

Na alzoo de hooge waarde van deze zekerheid des geloofs te hebben aangetoond, gaat Prof. Bavinck vervolgens na, op welken weg in den loop der eeuwen deze zekerheid is gezocht geworden. De Kerk van Rome, de Hervormers, de bevindelijke richting, de Hernhutters en Methodisten, ze treden allen op en worden met enkele krachtige trekken geteekend, elk zoekende op eigen wijze naar hetgeen voor den mensch het hoogste is.

Ten slotte geeft Prof. Bavinck een overzicht van de worsteling in onze dagen. En de Apologetische richting, die door verstandelijke redeneering de waarheid van het geloof wil bewijzen, èn de ethische richting, die op de ervaring van het geloofsleven de zekerheid van het geloof wil opbouwen, worden gewogen en te licht bevonden. De eenige rotsgrond voor de zekerheid van het geloof is het onwankelbare Woord van God. Wie op dat Woord Gods bouwt, komt ook tot zekerheid aangaande zijn eigen staat voor de eeuwigheid. Zekerheid des geloofs en geloofsverzekering zijn in den wortel één.

Maar aan deze zekerheid der waarheid heeft de Christen niet genoeg, hij heeft daarbij ook behoefte aan zekerheid des heils. Dan eerst komt hij tot rust en roemt hij in de vrijheid der kinderen Gods, als zijn geloof niet alleen zeker is van het voorwerp waarop het steunt, maar ook zeker is van zichzelve. Deze beide soorten van zekerheid zijn echter, schoon onderscheiden, niet van elkander gescheiden; zij hangen onderling ten nauwste samen, de eene bestaat niet zonder de andere. Het is in dezen met het geloof als met het weten gesteld. Aan het weten is het eigen, niet alleen van zijn object, maar daarmede tegelijk ook van zichzelf ten volle verzekerd te zijn. Als wij iets weten, goed en zeker weten, dan weten wij daarmede tegelijk, vanzelf en onmiddellijk, dat wij het weten. Het echte, ware weten sluit allen twijfel aangaande zichzelve uit. Het komt tot die zekerheid aangaande zichzelve, niet door rede­ neering, door zelfbespiegeling, door een logische conclusie; maar het licht, dat de kennis over het gekende object doet opgaan, valt onmiddellijk op haar zelve terug en verdrijft alle duisternis. Zoo is het ook met het geloof. Het geloof, dat waarlijk dien naam verdient, brengt zijn eigen zekerheid mede. Indien wij de beloften Gods, in het Evangelie geopenbaard, bijv. de vergeving der zonden, van harte gelooven, dan gelooven wij tevens, dat wij die weldaad der vergeving persoonlijk voor onszelven uit genade deelachtig zijn; het eerste is zonder het laatste niet mogelijk. Zekerheid aangaande de waarheid de Evangelies is er immers alleen te verkrijgen in den weg van het persoonlijk, zahgmakend geloof. En evenals het weten, komt het geloof tot die zekerheid aangaande zichzelf, niet door logische redeneering, door steeds zichzelf te bespieden en na te denken over zijne eigene natuur; de „Kritik der reinen Vernunft"' is zelden aan de bevestiging onzer zekerheid bevorderlijk. Maar onmiddellijk en rechtstreeks vloeit de zekerheid uit het geloof zelve ons toe; de zekerheid is eene wezenlijke eigenschap des geloofs, zij is er onafscheidelijk van en behoort tot onze natuur.

Wij wederhouden ons nauwelijks van meer af te schrijven uit dit betoog, waarvan elke bladzijde waard is gelezen en herlezen te worden.

Het is een heerlijke commentaar op het woord van onzen Catechismus, dat het waarachtige geloof niet bestaat in een twijfelen over zijn eigen staat, maar een se^er weten is, waardoor ik alles voor waarachtig houde, dat ons God in Zijn Woord heeft geopenbaard, en een vast vertrouwen, hetwelk de Heilige Geest door het Evangelie in mijn hart werkt, dat niet alleen anderen maar ook mij vergeving der zonden, eeuwige gerechtigheid en zaligheid van God geschonken is, uit louter genade, alleen om der verdiensten van Christus wille.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 januari 1902

De Heraut | 4 Pagina's

De Zekerheid des Geloofs.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 januari 1902

De Heraut | 4 Pagina's