Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hij zal over het huis Jakobs Koning zijn in der eeuwigheid, en zijns koninkrijks zal geen einde zijn. Luk. 1 : 33.

Er is tweeërlei koningschap. Er is een koningschap dat ter laatster instantie zich handhaaft door den sterken arm; maar er is ook een heel ander koningschap dat zich maintineert door sterkte van geest. Pharaö was koning door zijn uitwendige macht, Bilderdijk was een koning onder de zangers door zijn machtigen dichtergeest.

Gerekend naar onze aardsche toestanden noemt men nu veelal dat eerste koningschap, dat op het zwaard leunt, het eigenlijke, en het koningschap dat in geestesmacht schittert, oneigenlijk.

Toegekomen aan het koningschap van Jezus aarzelt men dan. Jezus koningschap, dit weet ieder, rust niet op het zwaard. Pilatus dacht het, maar Jezus heeft het hem in woorden, hel der als glas, gezegd; „Indien mijn koninkrijk van deze wereld ware, zoo zouden mijn dienaren voor mij gestreden hebben-" en Petrus was reeds in den Hof genoodzaakt zijn onzinnig zwaard in de scheede te doen terugkeeren.

Geen twijfel dus: Jezus koninkrijk iswzWvan hier, handhaaft zich niet door den sterken arm, het komt niet met uitwendig gelaat, in schittering van luister, het is binnen in het hart van die gelukkigen, die rijken onder de mepschen, die Jezus toebehooren. Geestelijk is het, en niet met de hand voor het grijpen. Jezus heeft het zelf betuigd: Ik ben koning in het rijk der waarheid.

Maar hoe vreemd het ook klinke, juist dat geestelijk karakter van Jezus koningschap, die innerlijke natuur ervan, die hoogheid van wezen die het bezit, werd en wordt nog gedurig misbruikt om het te loochenen en te vernietigen.

Immers mannen, die heel de Schrift op zij hebben gezet, gaan dan tegen Jezus kerk in juist onder het roepen, dat ze voor het koninkrijk der hemelen ijveren, maar van een kerk niets weten moeten, en dat ook zij Jezus, den Rabbi van Nazareth, hoogelijk vereeren willen, mits niet als Heiland of Delger onzer zonden, maar uitsluitend als Koning in het rijk der waarheid, zoo men wil als Koning in het rijk van licht, liefde, leven.

Dit ergert dan het volk des Heeren; dat volk voelt, dat op die wijs Zijn Koning de kroon der eere van het hoofd wordt gerukt, en neigt er toe, juist teneinde de hoogheid en de grootheid van zijn Heiland te handhaven, om dat geestelijk karakter van Jezus Koninkrijk eenigszins terug te dringen, en vooral en in de eerste plaats nadruk te leggen op zijn Almachtigheid en op de sterkte zijner kracht, op de wonderen die hij eertijds deed, en op het regiment dat hij nu nog over heel de wereld uitoefent, dank zij de mogendheid zijner Goddelijke sterkte.

Zoo komt men dan tegenover elkander te staan. Van de ééne zijde de loochenaars van Christus Godheid, die zich de eere toeeigenen van Jezus als Koning in het rijk der geesten te eeren, en van de andere zijde het kleine kuddeke der Godsgetrouwen, dat veel, zoo niet al te uitsluitend opkomt voor de heerschappij zijner Goddelijke kracht.

Aan die tegensteUing nu hebben we ons, hoe eer hoe beter, geheel te ontworstelen. Wemogen aan het ongeloof de geestelijke hoogheid van Jezus Koninkrijk niet overlaten om haar te verwateren en te misbruiken. En ook, wemogen niet een weg opgaan, die er noodlottigerwijs toe leidt, om Jezus Koningschap in de sterkte van zijn arm te zoeken.

En om dit dubbele gevaar af te wenden, is noodig, dat men de orde omkeere, en helder in ga zien, dat het Koningschap dat op het zwaard rust, niet het eigenlijke is; maar dat het eigenlijke Koningschap is die hooge heerschappij die uitgaat van den geest, en uit den geest doordringt in alle uitwendige openbaring van het leven.

Het eigenlijke, het wezenlijke is in God; wat in ons is, is afgeleid, nagebootst, afdruk in beeld. In God, dat eeuwige Wezen, is de eigenlijke geest, het eigenlijke denken, het eigenlijke deugen, het eigenlijke willen, het eigenlijk doen, en daarom ook het eigenlijk zien, hooren en spreken. Wat wij, zijn menschenkinderen, geestelijk gevoelen, denken, willen, deugen, doen, en zoo ook wat wij zien, hooren en spreken is afglans, is afschijnsel, is afdruk, is niets dan beeld van het eigenlijke dat in God is.

En zoo nu ook is in God, dat eeuwige Wezen, de eigenlijke kracht, de eigenlijke macht, de eigenlijke sterkte, de eigenlijke heerschappij, het eigenlijke Koningschap; en wat onder ons menschen macht bezit of met Koninklijke eere optreedt, is hierom niets anders dan zijn beelddrager.

Hoe nu werkt de heerschappij, hoe nu werkt het koningschap van den Koning der koningen? Natuurlijk van binnen, van den geest uit, en nooit anders dan geestelijk, want God is een geest, en iets dat niet geestelijk, maar uitwendig en stoffelijk zou zijn, is kortweg in den Vader der geesten volstrekt ondenkbaar.

Alzoo is dan het eigenlijke, het oorspronke lijke, het wezenlijke koningschap een koningschap, dat niet rust in het zwaard, maar sterk is in geest; dat door die geestelijke sterkte, zoowel het inwendige als het uitwendige leven, zoowel wat onzienlijk als wat zienlijk is, beheerscht.

Het koningschap daarentegen, dat aardsche vorsten bezitten, is om der zonden wil, onmachtig en onbekwaam om zich enkel door gees telijke kracht en geestelijke hoogheid te handhaven, en moet daarom wel zijn toevlucht nemen tot den schrik en de macht van het zwaard. Doch juist dit laatste is niet zijn eere, maar zijn gebrek. Niet zijn voortreffelijkheid, maar zijn tekortschieting. Hoe minder het dat zwaard behoeft te gebruiken, hoe hooger het schittert; en hoe meer het zich geestelijk maintineert, hoe edeler het is van aard. De koningzang van psalm 72 ontleent zijn jubel juist aan deze hooge'gedachte, en als Koning Messias in het Ued van psalmist en profeet verheerlijkt wordt, is het juist dat geestelijk karakter van zijn koninkrijk, dat ten leste het zwaard in den sikkel omsmeedt, waarin zijn Goddelijke oorsprong geloofd wordt.

Zoo nu bezien, gevoelt men aanstonds, dat Jezus' getuigenis: Mijn koninkrijk is niet van deze wereld, ik ben Koning in het rijk der waarheid, volstrekt niet een minder, maar integendeel een veel hooger koninkrijk aanduidt, dan de macht waardoor Rome's keizer over de volken en natiën gebood. En ook dit, dat het volstrekt niet duidt op een koninkrijk, dat slechts geestelijk is, en dus uitwendige heerschappij missen zou, maar integendeel, dat het een geestelijk koninkrijk is, dat van binnen uit ook den uitwendigen staat der dingen beheerscht.

In den grond valsch is uit dien hoofde elke voorstelUng, alsof we deze twee in Jezus scheiden moesten of ook maar konden. Tegen alle waarheid ingaande elk denkbeeld, alsof het geestelijk meesterschap van Jezus en zijn God delijke mogendheid, die door sterkte en kracht heerscht, tegenover elkander stonden, en elkander uitsloten.

Juist daardoor, dat A& geestelijkeYtz-^ilaX van Jezu zoo volstrekt Koninklijk is, d. w. z. door niets begrensd, gestoord of belemmerd wordt, juist daardoor zijn Hem alle dingen overgegeven en verduurt zijn heerschappij ook in het uitwendige de eeuwigheid.

Onder de koningen der aarde is de macht van den één vanzelf door de macht van den ander beperkt. Juist omdat een aardsch koning en zijn volk, waarover hij regeert, twee zijn, vindt de koninklijke macht op aarde een grens inde volksrechten. En zoo dikwijls nu koning met koning, of ook een koning met zijn volk in strijd geraakt, ontstaat er worsteling, en in die worsteling beslist ten leste het zwaard. Wie nu met het zwaard zich moet handhaven, kah ook door het zwaard vergaan, en daarom is alle aardsch koninkrijk tijdelijk, wisselend, opkomend en ondergaand, en staat alleen Jezus Koninkrijk, als een koninkrijk dat eeuwig duurt, hier tegenover.

Er tegenover door zijn ordinantie, en gelukkiglijk voortgaande, omdat het aan die ordinantie getrouw blijft; en die ordinantie, die vast staat, en niet bewogen kan worden, is onvoorwaardelijk deze: dat Jezus Koninkrijk uit den geest opkomt, door den geest voortgaat, en eens door den geest voleind zal worden.

Vandaar, dat elk pogen onder menschen, om het Koninkrijk van Jezus dusgenaamd te helpen, te bevorderen door dwang, door geweld, door uitwendige maatregelen, altoos falikant uitkomt, en het Koninkrijk van Jezus niet bevordert, maar vertraagt.

Slechts komt het er nu op aan, in te zien en te doorzien, waarom toch dat Koninkrijk van Jezus niet hetzelfde is als het Koninkrijk van God; een verwarring van begrippen, waarin men zoo licht vervalt, en die altoos feitelijk het Koninkrijk van Jezus opheft.

Neen, het Koninkrijk van God en het Koninkrijk van Jezus zijn niet hetzelfde. Het is God die als Koning der koningen zegt: Ik heb mijn Koning gezalfd over Sic> n, den berg mijner heiligheid; en in dat laatste rust het Koningschap van Jezus.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 februari 1902

De Heraut | 4 Pagina's

„Zijns Koninkrijks zal geen einde zijn.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 februari 1902

De Heraut | 4 Pagina's