Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Is dit billijk?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Is dit billijk?

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog steeds gaat de pers voort, met klaagliederen te gingen over de weinige activiteit, die de Vrije Universiteit toont, om tot uitbreiding harer faculteiten en, van het getal harer hoogleeraren over te gaan.

Wel het scherpst werd die klacht geformuleerd in hetgeen Ds. Sikkel in Holland's Kerkblad schreef:

Indien de Universiteit zich thans niet doorzet, zal zij te gronde gaan. Zij zal dan haar oordeel dragen, dat zij haar tijd niet heeft bekend. Zij zal haar oordeel dragen, dat zij, ondanks haar bedoelen, ons volk in zijn nood toch niet heeft begrepen en geholpen. Dat volk wordt reeds lang door andere geesten geleid in zijn litteratuur en in het publieke leven. Een volgend geslacht wil geen Vrije Gereformeerde Universiteit meer, indien die Universiteit het aan dat geslacht niet geleerd zal hebben en voor dat geslacht geen mannen van alzijdige ontwikkeling heeft gekweekt.

De verontschuldiging dat er geen mannen zijn, nemen we daarbij niet aan, — of ze bewijst reeds ons verval, en dwingt ons, , het aangezicht van schaamte te dekken. Vóór 25 jaar gaven de Staatsuniversiteiten dan nog wèl mannen, die zich wetenschappelijk aan de spits van ons Getreformeerde volk konden stellen en een Universiteit konden stichten! — en zal nu die

Universiteit moeten verklaren, dat zij geen enkelen man voor de faculteiten buiten de Theologie gekweekt heeft, 'die hoogleeraar kan zijn. Zij promoveerde toch mannen, en gaf hun daarmee toch immers de bevoegdheid om Hooger Onderwijs te geven op naam der Vrije Universiteit ?

Maar al ware het zoo, dat geen enkel kweekeling der Vrije Universiteit voor de ledige katheders bekwaam is, gaf de Heere God dan in de geheele, wereld niemand ? ook niet door onze Nederlandsche Staatsuniversiteiten ? Indien de Heere ze, ons tot beschaming, elders gaf, laten wij ze toch met ootmoedigen dank aanvaarden. En indien zulke mannen nergens meer te vinden zijn, — zijn we dan niet reeds wetenschappelijk verloren ?

Wij willen gaarne aannemen, dat dit woord, hoe schrijnend het ook zijn moge, door liefde voor de Hoogeschool werd ingegeven.

Maar een liefde, die het vertrouwen afbreekt in plaats van het op te bouwen, is toch een liefde van een zonderling allooi.

Vertrouwen is een teere plant. Tot dusverre heeft de Vrije Universiteit dat vertrouwen mogen genieten. Al werd ze ook bitter aangevallen en bestreden van buiten, wat haar droeg en in stand hield, was de sympathie van het Gereformeerde volk. Gelooft Ds. Sikkel, dat op zulk een wijze dat vertrouwen wordt aangekweekt of ondermijnd? En als straks door zulke uitlatingen de sympathie vermindert en met de liefde ook de gaven ophouden, zal dan niet elke hope, dat onze Hoogeschool zich uit breiden en in rijkere mate ons volk tot zegen zal worden, vanzelf worden afge sneden.'

Bovendien, de beschuldiging, die hier met name tegen de Hoogleeraren in de niettheologische faculteiten wordt ingebracht, is niet billijk.

Dat de Staat.s-Universiteiten aan onze Kerken mannen hebben geschonken met eminente gaven op wetenschappelijk gebied toegerust, is niet juist. Een Hoogeschool, hoe kostelijk het onderwijs er ook zijn moge, kan nooit één wetenschappelijk man voortbrengen. De talenten en gaven zijn geen vrucht van het onderwijs. Ze worden door God, naar zijn vrijmachtig welbehagen, uitgedeeld. En wat de School doen kan, is alleen, deze gaven, waar ze aanwezig zijn, te ontwikkelen, tot rijpheid te brengen, dienstbaar te maken aan de wetenschap.

Hoe weinig de School zelve hier aan doen kan, toont wel het feit, dat onze Staatsuniversiteiten, met hun duizenden studenten, toch telkens weer verlegen zitten, wanneer een katheder openkomt, en tot schande voor Nederland, haar hoogleeraren uit België, Duitschland, Noorwegen en Oostenrijk moeten roepen.

Dat de Vrije Universiteit met haar luttel getal studenten, waarvan in de litterarische faculteit nog slechte twee en in de juridische faculteit zeven den doctorsgraad haalden, daarvan slechts één tot hoogleeraar heeft kunnen aanstellen, kan haar allerminst tot verwijt worden aangerekend. Waarbij komt, dat juist de uitnemendsten, op wie de hope voor de toekomst in de eerste plaats gericht was, zooals Versluys, Kuiper, Bavinck en Kramer, door den dood zijn weggenomen, eer ze hun studie hadden voltooid.

Als Rachel Jacob verwijt, dat ze geen kinderen heeft ontvangen, antwoordt Jacob dan niet terecht: Ben ik dan in de plaats van God, die de vrucht des buiks van u geweerd heeft.

En evenmin gaat op, wat Ds. Sikkel aanvoert, dat de Hoogeschool, door jongelieden tot doctor te promoveeren, hun daar-'medc de bevoegdheid geeft, om hooger onderwijs te geven en de Vrije Universiteit dus elk der door haar gepromoveerden wel tot hoogleeraar aanstellen kan. ZeFs bij de theologie, waar de doctorstitel een uitzondering is, en alleen door de meer wetenschappelijk aangelegde jonge mannen behaald wordt, zou dit niet als regel kunnen doorgaan. Maar bij de juridische en litterarische faculteit, waar ieder student doctoreeren moet, omdat het doctoraat het einde der studie is, zou deze regel tot de absurditeit voeren, dat elk. student een professor in den dop zou moeten zijn!

Wil Ds. Sikkel hieruit nu afleiden, dat de Universiteit, omdat thans geen wetenschappelijke mannen voor het professoraat gevonden kunnen worden, ten gronde zal moeten gaan en we „wetenschappelijk reeds verloren zijn, " dan zou deze conclusie alleen dan juist zijn, wanneer nu reeds met zekerheid te voorspellen was, dat onder de thans studeerende, en in de toekomst te wachten jonge mannen, zoodanige hoogere wetenschappelijke talenten ontbreken zouden.

Laat ons ten slotte nog iets hieraan mogen toevoegen, om althans een tip op te lichten van den sluier, die over het niet-handelen van de Vrije Universiteit hangt.

Niets zou gemakkelijker zijn voor de Vrije Universiteit, dan om op staanden voet een zeker aantal benoemingen te doen, in den geest, zoo als Ds. Sikkel dit wil. Maar wanneer deze benoemingen gedaan waren, en de katheders waren bezet met mannen, die nu wel geen extra-wetenschappelijke talenten bezaten, maar-dan toch den doctorstitel droegen, dan zou daarmede voor een menschenleven de pas zijn afgesneden om tot nieuwe benoeming over te gaan, ook wanneer het God straks behaagde voor deze vakken mannen te geven, die waarlijk een sieraad voor de School zouden zijn.

Nu kan zeker het wachten op deze rijk begaafde personen het gevaar opleveren, dat men de talenten miskent, die God reeds schonk. Maar de geschiedenis van elke Hoogeschool leert toch, hoe een Universiteit, die op wetenschappelijk gebied haar naam nog vestigen moet, zich zelf onberekenbare schade toebrengt, wanneer ze met overhaasten spoed haar katheders aanvult. )

En daarbij komt, dat de Vrije Universiteit, door haar eigen geschiedenis geleerd, dubbel voorzichtig is geworden. Wetenschappelijk talent baat niet, wanneer het beginsel niet wordt gedeeld. Voor de theologie zijn de Gereformeerde beginselen in de Belijdenisschriften geformuleerd en heeft de Hoogleeraar dus een vaste basis om op voort te bouwen. Maar bij de andere faculteiten hebben de Hoogleeraren een grootendeels nog onontgonnen akker voor zich. Zullen ze meer zijn dan onderwijzers, die de jongelieden klaar maken voor hun maatschappelijke positie, zullen ze waarlijk mannen zijn, die de wetenschap opbouwen in gereformeerden geest — en daarom is het toch bij een Hoogeschool in de eerste plaats te doen — dan moeten deze hoogleeraren niet alleen een wetenschappelijken aanleg hebben, maar ook zoo leven uit de Gereformeerde beginselen, dat deze heilige taak hun met vol vertrouwen kan worden opgedragen.

Over de vraag, of er thans reeds mannen te vinden zijn, die aan dezen dubbelen eisch beantwoorden, hetzij dan onder de kweekelingen der Vrije Universiteit of daarbuiten, kan verschil van gevoelen bestaan. Die vraag laat zich in het publiek niet beantwoorden. Maar de voorstelling mag niet gegeven worden, alsof de Vrije Universiteit uit welk motief dan ook zich schuldig zou maken aan het opzettelijk plichtsverzuim van haar katheders leeg te laten staan.

Wie op de teekenen der tijden acht geeft, zal verstaan, dat veeleer alles haar dringt en dringen moet om zoo spoedig dit mogelijk is èn het getal harer hoogleeraren èn dat harer faculteiten uit te breiden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 april 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Is dit billijk?

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 april 1902

De Heraut | 4 Pagina's