Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Buiteuland.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Buiteuland.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Duitschland. Delitzsch over de opgravingen in het oosten.

De z.g. historische critiek heeft lang metpralenden overmoed beweerd, dat van de geloofwaardigheid der bijbelsche verhalen, wanneer men ze maar met onbevangen blik bezag, niets kon overblijven. Dit maakte geen indruk op hen, die het getuigenis des Heiligen Geestes in hunne harten mogen hebben, dat hetgeen de Schrift zegt, waarheid is. Zij worden door geen schriftcritiek aan het wankelen gebracht. Doch op de groote massa menschen, voor zooveel zij zich nog met de dingen die de religie betreffen, inlaat, maken zulke beweringen grooten indruk, vooral omdat zij die ze uiten, zich weten voor te doen als de geleerden en de wetenschappelijken. Zij, die slechts een historisch geloof bezitten, worden door het optreden van zulke geleerden geërgerd. Daarom verblijdt het ons, dat in den laatsten tijd de opgravingeii, die in het oosten gedaan worden, ondubbelziiinig getuigenis gaven van de waarheid der Heilige Schrift. Ja, er werd ons uit goede bron medegedeeld, dat een Engclsch geleerde, die eerst geheel en al opging in de moderne schriftcritiek, door middel van de oudheidkundige onderzoekingen in het oosten, tot andere gedachten gekomen is, waardoor hij het vroeger tegen de Heilige Schrift ingenomen standpunt moest laten varen.

De bekende Assyrioloog Friedrich Delitzsch, heeft den i3den Januari van dit jaar, te Berlijn, in tegenwoordigheid van den keizer, voor de Duitsche „Orientgesellschaft" over het thema „Babel en Bijbel" eene 'voordracht gehouden, die hij op den isten Februari op verlangen van de heeren in het koninklijk slot heeft herhaald. Delitzsch stelde zich daarbij ten doel om den Bijbel te laten zien in het licht van de Babyl lonisch-Assyrische opgravingen i). Een vijftigtaafbeeldingen dienen tot opheldering van de voordracht.

Wij meenen onzen lezers een dienst te doen, wanneer wij het een en ander daaruit mededeelen.

In het begin van zijn profetie deelt Ezechiël mede, dat hij het goddelijk gericht als balling bij de rivier (de vloed, het kanaal) de Chebar, in het land der Chaldeeën ontvangen heeft. Op grond van de opgravingen in de stad Nippoen, meent men te mogen aannemen, dat dit kanaal nog tegenwoordig bestaat, maar in elk geval bewijzen opschriften, dat het eenmaal bestaan heeft. Daar de Babylonische tegeltjes meestal een stempel hebben, waarop onder anderen ook de naam genoemd wordt van de stad, tot welke het gebouw, waarvoor zij gebruikt werden, behoorde, zoo gelukte het reeds in 1849 ^^n Henri Rawlinson, de stad Ur der Chaldeën, het vaderland van Abraham, waarnaar men zooveel gezocht had, te ontdekken, namelijk in den grooten puinhoop heuvel el-Muguajjar, aan den rechterover van den beneden-Eufraat, welke indertijd door de kampen der elkander bestrijdende Arabische stammen omringd werd. Daarbij zijn de aanduidingen der keilschriftlitteratuur zoo duidelijk, dat terwijl men vroeger de stad Karkemisch, bij welke Nebukadnezar in 605 voor Christus een groote overwinning op Pharao Necho behaalde (Jer. 46 : 2), overal aan den oever van den Eufraath zocht, de Engelsehe Assyrioloog George Smith in Maart van het jaar 1876 van Aleppo uit, direct naar de plaats reed, waar volgens de inscripties in keilschrift de oude Hethitische koningstad moest gelegen hebben, en de daar aanwezige stad, die in ruïnen nederligt en Dscherabis, welke grooter is danNinive en voorzien is van muren en heuvels voor paleizen, dadelijk zoo bepaald mogelijk aanwees als het oude Karkemisch, hetgeen onmiddellijk daarna door de op het met puinhoopen overdekte veld bevestigd werd, daar men inschriften vond in het eigenaardige Hethische beeldenschrift.

Maar niet alleen plaatsen en steden, doch ook de namen van vele personen van den Bijbel, die behalve in Gods Woord elders niet genoemd werden, vond men door middel van de uitgravingen. Toen de Fransche consul Emile Botta in 1843 in den niet ver van Mosoel verwijderden puinhoopheuvel Chorsabod begon te graven, was de eerste vondst een overblijfsel van het paleis van Sargon, die in Jesaia 20: i genoemd wordt als de veroveraar van Samaria. Zelfs was op een relief in albast, waarmede de muren van het paleis versierd waren, Sargon in eigen persoon voorgesteld.

In 2 Kon. 18:14 wordt ons medegedeeld dat koning Sanherib in de stad Lachis, in het zuiden van Palestina gelegen, de schatting van den koning Hiskia ontvangen heeft. Een relief uit Sanheribs paleis te Ninive laat ons den Assyrischen koning zien, gelijk hij troont voor zijne tent tegenover een oude stad. Daaronder staat geschreven: Sanherib, koning van het heelal, zette zich op zijn troon en monsterde de lieden van Lakisch." Ook Merodoch-Baladan (2 Kon. 20:22) is op een relief te zien. Zelfs van den tijdgenoot van Abraham, Amraphel van Sinear (Genesis 14 : i), door wien Babyion tot den grootsten bloei geraakte, heeft men tegenwoordig een afbeelding. „Zoo staan al de mannen, door welke de geschiedenis gedurende drie duizend jaren gemaakt is, meer levend voor ons."

Ja, geheele volken worden weer op het tooneel geroepen. „In het bijzonder zijn wij met de Assyriërs, van welke men voor 60 jaar dacht, dat zij met hun geschiedenis en beschaving, geheel waren ondergegaan in den stroom van den tijd, door de opgravingen in Ninivé tot in de kleinste bijzonderheden bekend geworden, en daardoor ontvingen vele plaatsen uit de profetische schrift een kleurrijke opluistering". Delitsch herinnert aan de levendige schildering, die Jesaia van de Assyrische troepen geeft (5; 26—29) en geeft dan eenige afbeeldingen van zulke reliefs, die zoo getrouw mogelijk de schildering van den profeet bevestigen. Vele reliefs vertoonen koning Sardanapolus op 'de jacht, vooral op de leeuwenjacht, zijn lievelingssport, gelijk hij zich niet alleen te paard en van uit een wagen, maar ook te voet met den koning der woestijn meet. Op den afbeelding is te zien hoe hij een leeuw bij den baard grijpt om hem te overmeesteren. Kennelijk is dit een afbeelding van iets dat werkelijk gebeurd is. Men doet daarom aan David onrecht, wanneer men van hem zegt, dat hij snoefde toen hij, ten einde verlof te krijgen om tegen den reus Goliath te strijden, tot Saul sprak: „Uw knecht weidde de schapen zijns vaders en daar kwam een leeuw en een beer, en nam een schaap van de kudde weg, en ik ging uit, hem na, en sloeg hem, en redde het uit zijnen mond; en toen hij tegen mij opstond, zoo vatte ik hem bij zijn baard en sloeg hem en doodde hem."

In het tweede deel van zijn voordracht spreekt Delitsch van den invloed, dien Babyion op de godsdienstige voorstellingen van Israël uitoefende. De oudheidkundige onderzoekingen hebben bewezen, dat het vruchtbare dal aan de Eufraat en den Tigris reeds in den tijd van 2250 voor Christus, aldus in den tijd van Abraham en Amraphel van Sinear, eene beschaving had, die zeer wel met de onze te vergelijken is, waaruit is af te leiden dat van hier de wereld toen van uit een geestelijk oogpunt beheerscht werd. Niet Parijs, maar hoogstens Rome kan zich met Babyion meten in betrekking tot den invloed, hetwelk dit gedurende twee duizend jaren over de wereld uitoefende." De in 1887 gevonden 300 kleitafeltjes van ElAmarna, geschriften van Egyptische stadhouders uit de groote Kananeesche steden als Tyrus, Sidon, Akka, Askalon aan het Egyptische hof, bewijzen niet alleen dat de Babylonische taal omstreeks 1500 en 1400, toen de twaalf stammen in Kanaan vielen, gold voor de officieele taal die ook in de diplomatie gebruikt werd, maar ook dat Palestina toen onder den invloed der Babylonische beschaving stond. Ook vinden wij daaromtrent in den Bijbel eene aanwijzing. Het is een kleine maar karakteristieke trek dat bij de verovering en verbanning van de eerste Kanaanitische stad Jericho, een Babylonisch overkleed of mantel de hebzucht van een Achan opwekte. Maar dit bewijst ook, dat Israël op Gods bevel niet op goeden voet met de Babylonische beschaving leefde.

Volgens ons gaat Delitzsch een verkeerden weg op wanneer hij beweert, dat de invloed dien Babyion op den godsdienst der Israeheten uitgeoefend heeft, niet hoog genoeg kan aangeslagen worden. Hij zegt: „Niet alleen de industrie, maar ook de handel, het recht, de zeden van Babyion gaven in Israel den toon aan. Zoo begrijpt men in eens, waarom bijv. het oud-testamentische muntstelsel, en de maten en

i) Deze voordracht is uitgegeven bij J. C. Hinrich te Leipzig. Prijs 2 mark.

gewichten, de uitwendige vorm der wetten: wanneer iemand dit of dat doet, dan moet hij dit of dat ondergaan, geheel gelijk is aan de Babylonische, en hoe het oudtestamentische offerwezen en priesterdom den invloed onderging van d; Babylonische voorstelling van deze zaken. Zoo is het merkwaardig dat de Israëlitische traditie omtrent den oorsprong van den Sabbathdag geen meer zeker bescheid vi^eet. Daar echter ook de Babyloniers een Sabbathdag hadden en in een uitgegraven offer en feestkalender de 7de, 14de, 2iste en zSste dag eener maand als dagen aangeteekend worden, waarop in het geheel geen werk mag gedaan worden, waarop de koning zijn lijfrok niet verwisselen, zijn wagen niet bestijgen, niet offeren, niet recht spreken, geen gebraden of gekookt vleesch eten, ja waarop zelfs de geneesheer zijn hand niet op den kranke leggen mocht; en daar men bovendien van uit Babylonisch standpunt die afzondering „van den zevenden dag zich als een verzoening der goden voorstelt; zoo is er geen twijfel mogelijk, of wij danken den zegen van de Zondagsrust, wat zijn laatsten grond aangaat, aan dat oude beschaafde volk aan den Eufraat en den Tigris."

Hier gaat Delitzsch kennelijk den weg der Duitsche vermittelungstheologen bewandelen. De offers die Israël bracht, mogen, wat het uitwendige betreft overeenstemming gehad hebben met die der heidenen; deze laatsten wilden met hunne offers den toorn hunner goden verzoenen. Zij kwamen tot hunne afgoden om te toonen, hoeveel het hun waard was, dat zij, die hemel en aarde beheerschten, niet langer boos op hen waren, maar hun hunne zonden vergaven. Maar als Israël den Heere offert, dan hebben die offers een gansch andere beteekenis. 'Dan wilden de geslachte eenjarige lammeren zeggen, dat God tot den mensch wilde nederdaleii, door de overgave van zijn eeniggeboren zoon als een onbestraffelijk en onbevlekt lam. In den offerdienst nadert in de eerste plaats God de Heere tot zijn volk, om Zijn alles overklimmende genade, die Hij in zijn Zoon betoonen zal, in een beeld voor te stellen. Het vleeschelijk Israël verstond dat niet; het meende dat God stierenbloed en bokkenbloed moest drinken, wilde Hij Zijn volk gunstig zijn. Maar het geestelijk Israël beschouwde de offers in beginsel juist gelijk Paulus in den brief aan de Hebreen.

Ook wat de Sabbathsviering betreft, toont Delitzsch niet te beseffen dat deze instelling een instelling is, die niet bij het genadeverbond is gegeven, maar die in het werkverbond thuis behoort. Daarom kunnen de Babyloniers zeer wel de inzetting van den Sabbath bewaard hebben uit de overlevering van het paradijs. Ook verdient het opmerking, dat in Babyion, als men een Sabbath vierde, daarbij ook het offeren verboden was. Kennelijk legde men zich dien dag op als een penitentie, waarop men zich zelfs de zekere voldoening die de mensch gevoelt als hij zijn God offert, moest ontzeggen. Bij Israël moesten juist op den Sabbathdag de morgen-en avondoffers verdubbeld worden. Dan behoorde Israël er in dubbele mate aan herinnerd te worden, dat er één komen zou, die door zijn verzoenend lijden en sterven een rust zou verwerven voor zijn volk, waarvan de Sabbath eene schaduw was.

Dit neemt echter niet weg, dat uit hetgeen Delitzsch mededeelt, veel valt te leeren, en dat hetgeen hij in zijn jonste geschrift mededeelt een kostelijk bewijs is, dat de hedendaagsche fcchriftcritiek ten onrechte de geloofwaardigheid der Schrift zoekt in twijfel te trekken of te ontkennen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Buiteuland.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 mei 1902

De Heraut | 4 Pagina's