Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het pas verschenen Diaconale Correspondenfieblad, waarop we elders reeds de aandacht vestigden, heeft Ds. Los een uitnemend artikel geschreven over de zoogenaamde Leptiek oi kunst om de gaven te verzamelen.

«Der diakenen eigen ambt is, de aalmoezen en andere armengoederen naarstiglijk te verzamelen..

Uit dezen aanhef blijkt, dat de diakenen niet alleen eene roeping hebben te vervullen ten op zichte van de armen, maar ook van de rijken' in de gemeente. Naar die roeping wil ik hier üUer eerst een onderzoek instellen. Ten eerste omdat daarin de gereformeerde opvatting van het diakenambt voor een groot deel uitkomt. Ten andere, omdat dit gedeelte van het ambt, m. i. het zwaarste, niet genoegzaam tot zijn recht komt in alle gereformeerde kerken van onzen tijd.

Ieder gevoelt hoe hard het is, als een diaken tot eene weduwe of een wees of andere armen moet zeggen, ik kan niet meer uitdeelen, want er is niet genoeg in decoUekte. In de meeste gevallen maken de diakenen alsdan de gemeente bekend met het tekort. En dan komt het geld er, wat zeer loffelijk is in onze gereformeerde kerken.

Doch het is hier de vraag, of die handelwijze de rechte weg is en of onze vaderen niet eene andere weg die beter is, ons hebben aanbevolen. Ik bedoel het bezoeken en het vermanen van de leden der gemeente, die van God met aardsche goederen gezegend zijn. Daartoe toch zijn de diakenen als gezanten van Christus gerechtigd en verplicht.

Van deze roeping der diakenen werd op de synode van Wefel 1568 bepaald : »Zij moeten ook naarstiglijk de lieden, die God met rijkdommen gezegend heeft, vermanen om de kerken en de armen onderstand te doen" Het formulier van bevestiging der diakenen zegt, dat zij zijn: «om Ie helpen toezien, dat tot hulp der armen vergoede middelen gevonden worden."

Dit gevoelen wordt door tal van gereformeerde schrijvers gesteund. Dr. J. Owen (The True nature of Gospel-Church Chap-nine) wil, dat de diakenen de leden der gemeente zullen opwekken tot eene gewillige handreiking, de nalatigen vermanen en die volharden in nalatigheid aan de ouderlingen der gemeente bekend maken.' Ds. J. Koelman (Het ambt enz. pag 354) raadt de diakenen aan, om jaarlijks of elk half vierendeel jaars collecte te doen voor de armen bij elk huisgezin der gemeente.

Dr. Bavinck (Dogm. IV 178) acht het de roeping 4er diakenen, om alle leden der gemeente, inzon derheid de vermogende, in den Naam van Christus te bewegen tot barmhartigheid, en voor de zonde der gierigheid te waarschuwen en te behoeden. En Dr. Kuyper (Ene. III 543) zegt, dat de diakenen niet alleen voor de armen, maar ook voor de rijken zijn ingesteld, opdat deze in hun rentmeesterschap niet te kort schieten Calvijn neemt het met deze roeping der diakenen zoo nauw, dat hij de voor dezen arbeid aangewezene ambtsdragers, administreerende diakenen noemt.

Uit deze aanhalingen blijkt, dat het diaconaal huisbezoek reeds een oud en door vele gereformeerden aanbevolen middel is, om aan de armen genoegzaam te kunnen uitdeelen.

Ten einde deze idee meer ingang te doen vinden, zal ik trachten den aard en de grenzen dezer roeping nader te omschrijven.

Het diaconaal bezoek aan de gegoeden in de gemeente, behoort te zijn een bezoeken en toespreken in den Naam van Jezus. De diakenen zijn geen bestuursleden van eene vereeniging voor liefdadig heid. Deze moge zich beroepen op den Chriatelijken plicht der naastenliefde. De diaken komt uit naam van Jezus, het hoofd der gemeente, dewelke Zijn lichaam is. Het is Zijn wil dat er onder de leden Zijns lichaams gelijkheid zij, gelijk blijkt uit 2 Cor. 8, 14. De diaken behoort zich dus te beroepen op de ordinantiën, die Christus in de H. Schrift voor het leven Zijner Kerk heeft ingesteld. Zoo noodig moet hij de rijke leden der gemeente met de H. Schrift overtuigen, dat hun overvloed is om het gebrek der armen te vervullen.

Hiertoe nu is kennis der Schrift een eerste vereischte. Bepaaldelijk van die gedeelten, waarin van 's Heeren ordinantiën voor het sociale leven wordt gehandeld Het diaconaal huisbezoek zal dus een prikkel zijn, om deze ordinantiën te bestudeeren. en in de samenkomst der diakenen met elkander te bespreken. Niet alleen het Nieuwe Testament, ook het Oude Testament leent zich tot zulk een onderzoek. Men neme b.v. de regeling van het grondbezit de instelling van het sabbathsjaar, van de tienden, het verbod om bedelaars toe te laten, het gebod om mild de hand te openen, en de armen te noodigen tot de offermaaltijden (Deut. 15, 16). En wat het N. Testament aangaat, hier vindt men de sociale positie van den Heere Jezus, Zijne liefde voor het verdrukte, Zijn zaligspreking van de barmhartigen, Zijn toornen tegen het verzamelen van aardsche schatten, het opkomen der Apostelen voor de eere der armen, de omschrijving van de verhouding tusschen de leden des lichaams. In al deze onderwerpen b hoort de diaken eenigermate thuis te zijn opdat hij zoo noodig den rijke kunne overtuigen en hem dringen tot milde offers voor de arme leden der gemeente

Voor de meeste leden der Kerk zal deze vermaning bij het diaconaal huisbezoek wel genoegzaam zijn. Toch kan het voorkomen, dat de diakenen op onwil stuiten. Het is dan de vraag of zij den Kerkeraad hebben te adviseeren, op zulke leden de tucht toe te passen.

Calvijn verklaart zich hiertegen. Bij Rutgers Calv. invl. pag. 215 vindt men in een brief van Calvijn het volgende: «Gij vraagt, of zij waardig zijn, tot de gemeenschap der kerk te behooren, die haar veronachtzamen ten aanzien van de verzorging der armen, schoon hun de middelen daartoe niet ontbreken. Ik antwoord hierop, dat hier geen strikt bevel, maar wel vriendelijk vermaan te pas komt. 2 Cor. 9, 7, de tekst waarop Calvijn zich beroept, sluit alle dwang uit. Iemand deswege te censureeren is een maatregel, die bij den betrokken persoon zoowel als bij de overige leden der gemeente het vrijwilligheidsbeginsel zou dooden. Daarom acht ik zulk eene censure in strijd met Gods Woord. In het geregeld bezoeken en toespreken uit Gods Woord schuilt voldoende kracht.

Licht zal iemand de bedenking opperen, dat het aantal gegoeden in de Geref. kerken zeer klein is, zoodat het huisbezoek een middel is, dat slechts in beperkten kring kan worden toegepast. Hierop antwoord ik, dat uit het oogpunt van gelijkheid beschouwd, zeer vele leden der Kerken onder de categorie der gegoeden zullen vallen.

Paulus is bezig in 2 Cor. 8 vs. 13 een verkeerden indruk weg te nemen, die zijn betoog zou kunnen verzwakken. Hij wil niet, dat de een verlichting en de ander verdrukking hebbe. Hij wenscht eene gelijkheid als in Israël bij de inzameling van het Manna. Calvijn zegt in zijne verklaring, dat Paulus hier spreekt naar analogie van de symmetrie in een lichaam. Hij bedoelt daarmee, dat een lichaam, misvormd wordt, indien b.v. om de hals de koste lijkste diamanten hangen en om het lijf een bedelaarsmantel. Zulk een onharmonisch geheel wordt de gemeente, wanneer de een enkel verlichting, de ander enkel verdrukking heeft. Daarom behoort er gelijkheid te zijn. Niet in stand of rang, maar evenals in CoU. 4 vs. i bedoeld wordt, in waarde.

Welnu, stel in eene gemeente zijn geen gegoeden. Dan is er toch een onharmonis: he ongelijkheid, wanneer in gewone gezinnen iedere week gemddeld één gulden per hoofd voor voed ng wordt uitgegeven en in het gezin van den arme slechts Vio gulden per hoofd. En a's in gewone gezinnen geld wordt uitgegeven voor onnoodige sieraden of lekkernijen en in arme gezinnen slechts droog brood kan uitgedeeld worden of schamele kleêren, treedt alsdan de ongelijkheid in het daglicht. Én hier hebben de diakenen de roeping, om door vermaan en onderwijzing uit Gods Woord de schrille tegenstelling van de verlichting des éénen en de verdrukking des anderen weg te nemen.

Men werpt mij wellicht tegen dat het vermanen dei-gegoeden het werk is van den predikant in de bediening des Woords en van de opzieners in het huisbezoek. Ik stem toe, dat er samenwerking be hoort te wezen tusschen de ambten in de gemeente. Want zij zijn alle diensten van Christus, dus van één persoon. Doch iemanis werk steunen is dat hetzelfde als diens werk overnemen ? De bediening des Woords beh ort het geweten der Broeders en Zusters deels nauwgezetter te maken, deels het rechte spoor te wijzen ten aanzien van de liefdadigheid. De opzieners zullen bij het huisbezoek hebben te vragen naar de vruchten der dankbaarheid, of deze wel uit het rechte beginsel voortvloeien. Doch hiermede doen zij nog niet het werk der diakenen. Althans niet wanneer men den dienst der diakenen opvat gelijk Dr. C. Palmer in zijn Past. Theol. pag. 347: »Men moet de armen tot de overtuiging zoeken te brengen, dat zij niet buiten de gelegenheid zijn, om anderen, die nog minder hebben, te ondersteu nen en te helpen. Zoodra de arme zich het Christelijk gevoel bewust wordt, dat hij niet enkel door de maatschappij gedragen wordt, maar ook haar eenig nut aanbrengen kan, zoodra hij er lust in krijgt, om daar tenminste, waar grootere ellende bestaat (b.v. door brand, hagelschade of overstrooming) ook iets, al is 't ook nog zoo weinig, bij te dragen, of als hij niets bijdragen kan, dienstvaardig zijnen arm aan te bieden, dan is hij zelf in den grond der zaak gered; de armoede kan hem niet meer neerdrukken. Zulke dingen kunnen het best in afzonderlijke gesprekken besproken worden, en alleen wanneer de gelegenheid er ons als van zelve toe brengt, behooren zij ook in de preek thuis.

Behalve dezen weg zijn er ook nog wel andere, die de diakenen kunnen inslaan om aan de middelen te komen, noodig tot genoegzame uitdeeling. Reeds te Geneve ten tijde van Calvijn maakten de diakenen van Calvijns preeken eene winstgevende zaak voor de armen. Op tal van dorpen hebben de diakenen lijkkleeden enz. die zij ten bate der armen verhuren. Deze wegen tot versterking der geldmiddelen acht ik wel niet onge oorloofd, maar toch niet aan te bevelen. Want daardoor verliest de diaken licht zijn doelwit uit het oog, om sociale evenredigheid aan te bsengen in het lichaam van Christus.

De inzameling tijdens de bediening des Woords geschiedt in de meeste kerken tijdens het zingen der gemeente. In Zeeland, hebben enkele kerken de gewoonten aan de deur te coUecleeren. Deze laatste methode acht ik meer aanbevelenswaardig dan de eerste. Want het rondgaan tijdens den dienst legt de lasten der gemeente op de groote gezinnen. Staan de diakenen aan de deur, zoo kan men zonder eenige krenking de kinderen uit arme gezinnen voorbijgaan. Bovendien kweekt dit laatste stelsel van collecteeren het vrijwilligheidsbeginsel aan bij oud en jong. En ten slotte wordt ook de aandacht der gemeente niet door inzamelingen afgetrokken van het zingen en van het hooren van Gods Woord. Werpt men mij tegen, dat deze methode de collekten zal doen slinken, zoo antwoord ik, dat er in zulke gemeenten te meer reden is, om diako naai huisbezoek bij de gegoeden af te leggen.

Ook in het geval, dat de diakonie door schenkingen in het bezit is van eigendommen of in het geval dat er geene armen zijn, geeft het beginsel der symmetrie in Christus lichaam den werkkring der diakenen aan. Want als in twee naburige kerken de eene overvloed heeft en de andere gebrek, wordt eveneens de gelijkheid in het lichaam van Christus verbroken. In zulke gevallen hebben de diakenen de roeping, om met toestemming van den ke-.keraad, gaven in te zamelen voor zuster kerken, die gebrek hebben aan middelen tot uit deeling onder hare armen. Daartoe zal het ambt der diakenen, dat plaatselijk is, in goede corres pondentie behooren te staan met de diaconiën de zusterkerken. De vraag of die correspondentie moet onderhouden worden door conferenties, of door het bijwonen van de classicale samenkomsten der kerken, wil ik hier niet beslissen. Maar de gelijkheid eischt m. i. dat er goede correspondentie zij.

Het ambt der diakenen is ingesteld, evenals de andere ambten, tot opbouw van het lichaam van Christus. Aan dien opbouw werken de diakenen mede, wanneer zij hunne gaven en krachten aanwenden tot wegneming van alles, wat de maatschappelijke evenredigheid in Christus lichaam zou kunnen verhinderen.

Hoewel dit artikel wat lang is uitgevallen, namen wij het toch in zijn geheel over, omdat het zoo broodnoodig is, dat de diakenen ook in dit opzicht hun roeping beter leeren verstaan.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 februari 1903

De Heraut | 4 Pagina's