Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Dat zij U kennen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dat zij U kennen.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den eenigen waarachtigen God, en Jezus Christus, dien Gij gezonden hebt. Johannes 17 : 3.

„Dit is het eeuwige, leven, dat zij U kennen den eenigen ivaarachtigen God/" Dieper zin noch hooger bedoelen kan in een menschelijk woord zich uitspreken. Het is dan ook een woord niet door een ziener tot ons menschen, maar door den Zoon tot den Vader gesproken; een woord dat door wie God zoekt telkens op nieuw beluisterd moet worden, wijl het daartoe voor ons bestemd en tot ons gekomen is.

Van de gebeden hier op aarde, meer dan dertig jaren lang, door Jezus gebeden, gebeden te Nazareth in Jozef's woning, gebeden op den berg of in woeste plaatsen, gebeden in den morgen en als de zon ten ondergang neigde, gebeden bij dag en in den nacht, is ons niets overgeleverd dan een enkele vluchtige zielsuiting, en dan de angstkreet in Gethsemané. Hier daarentegen, in Johannes 17, is hethoogepriesterlijk gebed van den Heiland in al zijn innige verhevenheid tot ons gekomen, en heeft Hij, die ons de Schrift meegaf op den pelgrimsweg, het aldus besteld en verordineerd, dat wat Jezus hier tot den Vader bad, een echo aan ons eigen biddend hart kan ontlokken.

Stel, dat ons al de gebeden van den Heiland geboekstaafd waren, het zou een schat zijn om niet uit te putten. Eerst het kinderlijk gebed uit het pas ontluikend zielsleven, maar toch dat zielsleven reeds op twaalfjarigen leeftijd zoo goddelijk doorgebroken, dat het ook in nog gebonden voim onmiddellijk de volmaaktheid uit en grijpt. Dan die periode in Jezus' gebedsleven van twaalf tot dertig jaar, in afzondering en voorbereiding voor de aanvaarding van het groote verlossingswerk. En toen die derde periode van drie jaren, zoo kort, zoo snel doorleefd, en toch verreweg de rijkste om de stormen die op kwamen en doorworsteld zijn, meer dan duizend dagen met duizend nachten, en met wie zal zeggen hoeveel uren biddend doorworsteld in elke week, die van Sabbat tot Sabbat verliep.

En toch, van al dien schat der gebeden is niets ons te beluisteren gegeven, is niets tot ons gekomen, is zoo goed als niets ons opgeteekend, dan datééne: „Ik dank u, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt ze den kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want alzoo is geweest het welbehagen voor u!"

En nu, hier, in het hoogepriesterlijke gebed, dat heilig diadeem dat ons ongeschonden en onafgekort is overgeleverd, in den grond der zaak diezelfde gedachte: „Dit is het eeuwige leven dat zij u kennen, den eenigen waarachtigen God."

In Mattheus 11: Niet de verstandigen en de wijzen, maar de kinderkens. Hier in Johannes 17 : Niet de wereld, maar degenen die Gij mij uit de wereld gegeven hebt.

Beide malen: de Kennisse Gods, het geopenbaarde van den Heilige, het hoogste.

En in dat alles alleen aanbiddelijk het wel behagen Gods.

Een bidden, niet als critiek op het heilige, maar een opvangen, een indrinken van het Heilige, en door dat indringen van het Heilige in ons leven, leven niet maar eeuwiglijk, maar met een leven dat eeuwig is in zijn aard.

Leven is, als er zich iets in ons roert, en als er uit die innerlijke ritseling iets wordt. Zoo is het met de zwangere moeder die leven voelt, omdat ze in zich roering gewaar wordt, en daaraan weet ze, dat er straks leven uit haar schoot staat geboren te worden.

Zoo, en niet anders is het met onzen persoon, met ons ik, met het inwendig bestaan van onze ziel in ons. Blijft het stil in u, hoort ge niets uit uw ziel, roert zich niets in uw binnenste, dan blijft het u verborgen of uw ziel leeft. Ge maakt dan wel het leven van de wereld meê, zooah de golving der wateren in den Oceaan aan geen enkelen druppel ruste gunt, maar gestadig rastelooze beweging meedeelt. Edoch, dit is voor u nog geen ^2; ^«? leven. Nog geen innerlijke beweging waarvoor de stoot uit u zelf opkomt.

Ook zulk meegolven met de golving der wereld kan daarom wel warmte in u ontwikkelen en u óf verstandelijk óf voor uw gevoelswezen óf bij ervaring verrijken, en ook genieten doen, maar het mist in u een eigen wortel, een eigen aandrift, en kan u daarom geen duurzaam bezit schenken. En als tenslotte het oogenblik komt, waarop de Dood u uit die golving van het leven der wereld uittilt, schudt ge dit onpersoonlijk louter meeleven af, en hebt niets.

Het eigen persoonlijk leven in u komt op uit een kiem, die God uit het in u gelegde zaad deed opschieten, en die kiem vraagt, om zich te kunnen ontwikkelen, gestadige voeding, en voeding naar haar aard.

Vindt de kiem in u die voeding naar haar aard niet, dan verarmt ze en verschrompelt.

Het helpt dan niets, of ze al overladen wordt met haar vreemde stoffen. Die kan ze niet opnemen en niet in zich verteren. En voorzoover ze toch in haar dringen, wordt ze er door vervalscht.

En ook helpt het niet, of ze een enkel maal, en in zekeie mate, voeding naar haar aard ont vangt. Om zich tot haar volle maat te ontwikkelen, moet ze de bij haar passende voeding geregeld, gestadig ontvangen, en mag die voeding geen einde nemen, eer ze voleind is in haar groei en wording.

Dit nu is „eeuwig leven" voor de ziel. Niet enkel een leven hiernamaals, maar een ontplooiing van uw innerlijk wezen naar zijn aan leg, naar zijn aard en bestemming; een ontplooiing waarbij uit wordt gestooten wat het innerlijk levensbloed vergiftigt; waarbij nooit ontbreekt wat dat levensbloed behoeft; en waarbij die innerlijke voeding, sterking en heiliging zóó gestadig, zoo duurzaam, zoo in haar wezen eeuwig wordt toegebracht, dat de voleinding bereikt wordt.

Dat is eeuwig leven.

Eeuwig leven voor het innerlijk wezen van den naar Gods beeld geschapen mensch.

En nu is dit het woord van Jezus, dat uw ziel die voeding voor eeu vlg leven alleen vindt in het eeuwig Wezen zelf.

God zelf mijn deel, mijn eeuwig goed ! Wat zou mijn hart, wat zou mijn oog op aarde nevens U toch lusten.

God zelf het hoogste goed!

In uw licht zien wij het licht. Bij U is de bron, de fontein van mijn leven.

Ongetwijfeld, alles van God ons toekomende, alles Hem dank te weten, alle volmaakte gifte en goede gave afdalende van den Vader der lichten. Uit Hem, door Hem en tot Hem alle dingen. Maar het einde en het einddoel is en blijft toch, dat God zij alles en in allen.

Reeds heerlijk het belijden dat onze God de Heere der heeren, de Koning der koningen is, en dat Hij alle dingen bestelt, gehengt en regeert; maar dieper, oneindig dieper de belij denis indringende van God den Heiligen Geest, die woning in u maakt, u kiest tot zijn tempel, en innerlijk in en voor u bidt met onuitsprekelijke verzuchtingen.

En daarin alleen rust het hart.

Al wat genade ons toebeschikt, zijn slechts uitstralingen van glans en gloed; de brandende haard zelf van allen gloed en glans in God zelven.

Elke druppel van het water des eeuwigen levens ons verkwikkend, maar de Fontein waaruit die wateren opwellen, in het eigen Goddelijk hart van het eeuwige Wezen.

En daarom heel de Schrift, heel de Kerk, en alle ziel der heiligen door, altoos weer die ééne hartstocht ruischende: Het is mij goed, mijn zalig lot, nabij te wezen bij mijn God.

Hem zoekt het oog, Hetn begeert het hart; en eerst als de ziel binnen in ons in God haar hoogste goed heeft gevonden, buigt de kiem in ons zich uit haar verdorring op, en vangt ritselend dat ontplooien, dat ontluiken aan, waarbij de bloesem des eeuwigen levens uit de gespleten knop te voorschijn treedt.

Dit kan niet anders om de natuur van uw ziel.

Die ziel hebt gij niet zelf gemaakt, niet de wereld heeft haar aard bepaald, ook is ze niet bij geval geworden wat ze is. Wat de ziel van een mensch zou zijn, had God en God alleen besteld, en gelijk God ze besteld had, zoo is de ziel in haar aard, en zoo blijft uw ziel, onverschillig of ge daarbij aan de ziel van een Judas of aan de ziel van een Johannes denkt.

Ze kan zich heilig ontwikkelen, ze kan ook zon dig verdorren en verkankeren; maar of ze in glorie ontluikt óf in gif verschimmelt, én die ontluiking én die verscbimmeling zijn beide wat ze zijn krachtens den aard van de ziel, gelijk God dien bepaald heeft.

Van God ging alle scheppende bepaling uit. Een bepaling voor de starren aan het firmament, voor de aire in den halm, voor den leeuwrik die tusschen de takken zingt, voor den engel die het heilig, heilig, heilig ! daarboven uitjubelt, maar den aard, de natuur, het wezen van eens menschen ziel bepaalde en bestelde God anders dan den aard van dit alles.

Verleidelijk helder teekent het Woord u die natuur van de ziel in dien enkelen trek, dat ge geschapen zijt naar den Beelde Gods. Daarin schuilt alles. Daaruit verklaart zich alles. En daaruit komt het, dat de ziel nooit anders haar „hoogste goed" kan hebben dan in Hem, naar wiens beeld ze ontstond. En niet minder dit andere, dat al wat de ziel op een ander goed dan op God als het hoogste richt, de ziel wondt, vervalscht en vergiftigt.

Nu is het pijnlijk om te zien, hoe de volkeren in hun woelende menigte hiervan niets verstaan. Nog pijnlijker is het, te zien hoe velen er zijn onder de ernstige lieden, die overal heen grijpen, maar nooit naar God. En het allerpijnlijkst, dat er zelfs zoo menige vrome is, die naar alles jaagt en dringt, maar toont van zijn „Hoogste goed" niets ooit genoten te hebben.

Toch wanhoopt Jezus niet.

Hij blijft bidden, ook nu daarboven, voor zijn heiligen op aarde: „Vader, dit is het eeuwige leven, dat ze u kennen, den eenigen, waarachtigen God!" en nog telkens ontsluit zich in een kind van God het innerlijk zielsleven, en zegt op dat gebed een: Amen, ja, Amen!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 mei 1903

De Heraut | 4 Pagina's

„Dat zij U kennen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 mei 1903

De Heraut | 4 Pagina's