Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Met heel.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Met heel.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Jezus zeide tot Irem: Gij zult liefhebben den Heere uwen God met geheel uw hart, en met geheel uwe ziele, en met geheel uw verstand. Matth. 22 : 37.

Op het gebod, dat v\/e onzen naaste zullen liefhebben, wordt in onze dagen zoo sterk, ook zoo druk gedrongen, dat het eerste en groote gebod onder de menigte van ons volk al meer in vergetelheid is geraakt. Althans, dat het in de allereerste plaats ieders hoogste roeping is, om den Heere onzen God niet slechts te dienen, maar ook lief te hebben, — wie onder de groote massa van de kinderen onzes volks denkt er nog om.

En dit schuiven van het tweede voor het eerste gebod, wist zulk een heerschappij over de geesten te verkrijgen, dat ook onder de geloovigen het liefhebben van God aan innigheid en warmte verloor, en er zelfs in het bedehuis gretiger geluisterd werd, als er op deernis en toewijding en zelfopoffering voor den naaste, dan wanneer er op de nog veel hoogere roeping om God lief te hebben, werd aangedrongen.

Dat verschuiven en omkeeren van de orde is hier fataal.

Immers, wie God liefheeft, heeft ook den broeder lief; maar omgekeerd gaat het volstrekt niet door, dat wie zijn naaste liefheeft, ook zijn God liefheeft.

Het eerste gebod waarborgt het tweede, niet alzoo het tweede het eerste. Warm voor God en koud voor zijn broeder te zijn, is kortweg ondenkbaar; . maar talloos velen zijn de mannen en vrouwen, die in allerlei vereenigingen om den naaste te helpen, zich op den voorgrond dringen, maar die steenkoud voor God zijn, niet zelden zelfs zijn bestaan loochenen.

Het is daarom hoognoodig, dat er tegenwicht in de schaal kome, en dat met nadruk en ernst het groote gebod, om God lief te hebben, onder heel de Christenheid weer op het hart worde gebonden.

Deze roepstem moet weer alom in de Kerk luide vernomen worden, en die prediker zou recht zijn plicht verstaan, die aan zijn gemeente dat liefhebben van God week aan week zóó lang en zóó warm en welsprekend op de conscientie bond, tot ten laatste heel de gemeente voelde: Wat heeft onze prediker zijn God innig lief! en als door zijn vuur aangestoken, zelve in de liefde voor haar God opleefde, als het kon heel de kerkeraad, ouderlingen en diakenen vooraan.

Ook de pers kan en moet daartoe meewerken, en reeds meer dan een jaar zijn we daarom ook in deze meditatiën doende, om van allen kant en op alle manier het oog te ontsluiten voor de noodzakelijkheid, om van de gemeenschap met, de kennisse van en de liefde voor God meer dan dusver onze dagelijksche bemoeiing te maken.

Rechtzinnigheid en onberispelijke wandel en veel goede werken zijn ongetwijfeld onmisbaar, maar toch het merg van alle religie is en blijft de zalige gemeenschap met het eeuwige Wezen, en bij die gemeenschap is het alleen de liefde voor God waarin de goudglans schittert.

En toch, waarom het verheeld.' men stuit, zoodra men dat liefhebben van God oprecht bedoelen g^at, terstond op een zeer ernstige moeilijkheid.

Die moeilijkheid ligt in de twee woorden, die boven deze meditatie staan, of eigenlijk alleen in het laatste van de twee, in dat pijnlijke woord van heel.

Wilt ge God liefhebben, dan, zoo zegt Jezus, moet ge Hem liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand. En daartoe nu, laat ons er ootmoedig voor uitkomen, daartoe komt in dit leven zelfs de allerheiligste niet. Op verre na niet.

Zonde en wereld hebben ons derwijs van God vervreemd, dat het soms inspanning kost drie, vier malen op eenzelfden dag, buiten onze gebeden genomen, onze ziel in bewuste liefdesuiting tot onzen God op te heffen. Zou het zelfs wel te sterk gesproken zijn, indien we er bijvoegden, dat er heel wat gebeden wordt in huis en kerk, zonder dat onder het bidden de ziel met haar God heeft verkeerd.'

En als het u nog gelukt, althans ettelijke malen op eenzelfden dag de ziel in liefde naar uw God te voelen uitgaan, hoe stond het dan nog met den graad van innigheid uwer liefde, en hoe lang duurde die zielsverheffing.' Meer nog, hoe dikwijls werd het in u een dorsten naar God?

Doch, stel al, zoover hebt gij het ge­ bracht, wel niet eiken dag, maar toch de meeste dagen, ' maar op wat afstand staat ge dan zelfs nog van dat liefhebben van uw God met heel uw ziel, heel uw hart en heel uw bewustzijn.' Want dat heel zal dan toch ook wel heel den dag insluiten, zoodat nooit of nimmer de liefde voor God u ontgaat, of in u slaapt.

Nu moet hier natuurlijk onderscheiden worden. De liefde voor God kan opwellen in uw hart, ze kan tintelen in uw woord, ze kan u afhouden van zonde en zelfzucht, ze kan u bezielen tot daden van toewijding en heldenmoed; en het is volkomen waar, dat de bezieling dezer liefde in ons kan werken, zonder dat we op het eigen^oogenblik een bewust gevoel van de innigheid der liefde voor God in onze ziel voelen opkomen, of ook de wederkeerige werking van zijn liefde in ons hart gewaar worden.

Een martelaar kan uit liefde voor God in den dood gaan, en toch op het oogenblik van sterven zoo worden afgetrokken door de doodelijke smart, of door het gesar van zijn beulen, dat alle teedere liefdesgemeenschap met zijn God op dat oogenblik uitvalt.

Het is ook waar, dat ons beroep, en ons verkeer met menschen, en de zorgen die ons vervullen, ons nadenken zóó bezig houden, dat we misschien, ja, nog een vluchtige uiting der ziel naar God kunnen opzenden, maar toch geheel buiten staat zijn, om onze ziel en zinnen op God saam te trekken en op God te bepalen.

Zelfs zou een mystieke liefde voor God, die zich al den dag in contemplatie verloor, op plichtsverzaking uitloopen, en alzoo met de liefde voor God in strijd zijn.

Maar ook al brengt ge dit alles in rekening, het is en blijft dan toch het groot gebod, dat ge uw God met heel uw hart, met heel uw ziel, en met heel uw verstand zult liefhebben; en wie onzer bracht het ooit verder in dit alles dan tot een stukske van het geheel?

Er is er één geweest, die ook voor dit eerste en het groote gebod niet bezweek, doch ook niet meer dan één: de Christus. Aan het tweede gebod van naastenliefde, voelt ge ook wel dat uw Jezus het alleen naar eisch volbracht heeft, maar toch in de naastenliefde trad menig heilige, zij het ook op verren afstand, in zijn voetstappen.

Maar als ge teruggaat op het eerste en het groote gebod staat Jezus in de volbrenging zoo onvergelijkelijk alleen. Ja, hij, maar ook hij alleen onder allen, heeft onzen God lief gehad met .^^e/ zijn hart, heel zijn ziel, heel zijn verstand en al zijn krachten, altoos, tot den einde toe, en zonder één oogenblik van onderlating.

Dat is zijn gloriekroon.

Daarin is het leven der wereld.

Denk u hem weg, en heel die wereld, met die duizend en nogmaals duizend miilioen menschen staat voor God, zonder dat er één onder allen is, die ooit het groot en hoog en eerste gebod volbracht heeft.

Maar nu komt hij, en nu is er dan toch één.

Nu komt dan toch uit een wezenlijk menschenhart, uit een ware menschelijke ziel en uit een wezenlijk menschelijk bewustzijn die reine, volle, zuivere liefde toe, otn welke liefde van zijn schepsel te genieten de Almachtige God heel de schare van menschenkinderen op deze aarde geschapen heeft.

Dat is het schild dat over ons wordt opgeheven.

Dat is het wat teweeg brengt, dat God deze wereld nog kan dulden en nog draagt.

Ook bij ons komt dat. Veel lieve broeders, die er hier nog niet van verre aan reikten, brengen nu reeds in de zalen van het eeuwige licht dat volmaakte liefde-öffer Gode.

En ook wij zullen daartoe komen, als we in den dood de zonde afsterven, van de wereld zullen af zijn, en God zullen kennen, gelijk we gekend zijn.

Althans indien we in Jezus ontslapen. D. w. z. indien er in ons sterven niets, niets meer zijn zal, dat tusschen u en Jezus scheiding maakt.

En waarin ligt nu het cement, dat u aan Jezus doet kleven.' Waarin anders dan juist daarin, dat gij uw God liefhebt, dat de liefde voor God in u uitgestort is, dat de liefde voor God in u werkte, dat de liefde voor God bij u bovenaan stond, en dat ge, bij al uw gebrek en bij al uw tekortkoming, toch gewild hebt, dat de liefde voor God u uw hoogste bezieling gaf en u tot het beste bekwaamde.

En dit nu is het mysterie van het Christenzijn, dat ge, schuilend in de volmaakte liefde waarmee Jezus uw God heeft lief gehad, door den gloed van zijn liefde, liefde voor God ook in uw eigen hart voelt ontvonken, en dat, als in uw hart die vonk weer uitgaat, Jezus telkens weer die liefde in uw hart ontsteekt.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 augustus 1903

De Heraut | 2 Pagina's

„Met heel.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 augustus 1903

De Heraut | 2 Pagina's