Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Met geheel uw ziel”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Met geheel uw ziel”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Jezus zeide tot hem : Gij zult liefhebben den Heere uwen God met geheel uw hart, en met geheel uwè ziele, en met geheel uw verstand. Matth. 22 37

Begint het ook u te hinderen, ja tot schuld te worden, dat ge, naar de jaren die ge reeds doorleefdet, in het liefhebben van uw God het nog zoo weinig ver hebt gebracht, begin dan met op den regel, dien uw Heiland u voor het liefhebben van uw God schonk, nauwkeuriger dan dusver te letten.

Ge hebt het groote gebod van kindsbeen af gekend. Ge hebt het van buiten geleerd, en geen woord er in is u vreemd gebleven. En ook gaaft ge in uw conscientie uw Heiland zonder beding gelijk, o, Gewisselijk, er mocht aan uw liefde voor uw God niets ontbreken. Het moest een liefde zijn met heel uw hart, uw ziel, uw verstand, met al uw kracht. Een liefde zonder grenzen. Alles voor uw God, gelijk gij voor uzelven alleen van uw God alles te verwachten hadt.

Maar Jezus liet het dan toch niet bij een algemeene verklaring. Jezus zei niet: Gij zult den Heere uwen God lief hebben in alles. Neen, Jezus heeft onderscheiden; onderscheiden het hart, de ziel, het verstand en de kracht. En deedt ge nu wel goed met daarover heen te lezen.' Met die onderscheiding had Jezus toch een doel. Hij heeft die onderscheiding voor heel zijn kerk noodig geacht. Hij heeft gewild, dat de dienaren van het Woord onderscheidenlijk dat liefhebben van God met het hart, met de ziel, met het verstand en met al onze kracht aan de Gemeente des Heeren op de conscientie zouden binden. En evenzoo heeft hij gewild, dat elk kind van God gedurig zichzelven onderzoeken zou, of zijn liefde voor God reeds op die vierderlei wijs geoefend werd.

Veel krachtiger zou de wortel der echte vroomheid dan ook in den levensbodem der gemeente zijn ingedrongen, indien èn prediking èn zelfonderzoek . zich veel ernstiger dan dusver op het aankweeken van deze rijke, warme liefde voor God had toegelegd, en uit de vervulling van het eerste en groote gebod levenskracht had geput.

Er is geen heiliger macht die ons bezielen kan, dan de liefde, en in alle liefde draagt de liefde voor God de kroon.

Daarom is de liefde de band der volmaaktheid, mits ge haar maar niet vervluchtigt tot een vaag begrip van ideale liefde, zonder regel of voorwerp.

Al het hooge en verhevene, dat van de liefde geloofd en bezongen kan worden, bezit dan alleen realiteit, zoo het een liefde is, die eerst God mint, en om Gods wil den naaste.

Nu trekt het al aanstonds de aandacht, dat Jezus in het aanprijzen van de liefde voor God het hart en niet de ziel voorop plaatst.

Ieder onzer zou het anders hebben gedaan.

Wij zouden eerst de ziel als het middenpunt van geheel ons innerlijk leven hebben genoemd, en daarna uit het zielsleven als middenpunt, het liefhebben met ons hart, met ons verstand en met al onze kracht hebben afgeleid.

Jezus daarentegen begint met het hart, komt dan op de ziel, om eerst daarna op het verstand en op onze krachten te wijzen.

Uit hetgeen de Heere bij Jeremia tot Israël zegt kan dit verschil tusschen hart en ziel u duidelijk worden.

Het is in Jeremia S : lo en i8, dat de ééne maal tot Israël gezegd wordt, dat de vreeslij ke uitgieting van Gods toorn Israels hart, en de andere maal, dat ze Israel's ziel zal raken, maar met een scherp geteekend onderscheid.

Als het lijden, dat over Israël komt, geteekend wordt in zijn eerste bange gewaarwording, heet het: „Dit is uwe boosheid, dat het zoo bitter is, dat het tot aan uw hart raakt."

Maar als nu het aldus ondervonden lijden doorgaat, en ten slotte doodelijk wordt, dan heet het: „dat het zwaard tot aan de ziel raakt."

Zoo is het hart de zetel der aandoeningen en gewaarwordingen, de ziel de zetel van het leven zelf.

Brengt ge dit nu op de liefde over, dan is het ook hier het hart, dat de indrukken van liefde ontvangt en de gevoelsbeweging der liefde doet uitvloeien; maar het is de ziel, waarin de ontvangen liefde bezinkt, en waaruit de aandrift tot de liefdesbewcging opkomt.

Zonder het hart zou er geen liefdesgenieting en geen liefdesoefening denkbaar zijn, maar noch de genotene noch de beoefende liefde zou uw ik raken, indien er achter en onder uw hart niet nog iets diepers, de bron zelf van uw leven, lag, en indien het verband niet werkte, dat uw hart met uw ziel verbindt.

Ge kunt niet hooren dan met uw oor, en niet spreken dan met uw stem; maar toch is het uw ziel, die uw oor gebruikt als instrument om te hooren, en evenzoo uw ziel die in uw stem moet spreken, zal uw woord waar zijn.

En zoo ook kunt ge geen liefde indrinken en geen liefde bewijzen dan met uw hart, maar toch is en blijft het de ziel, die uw hart als instrument gebruikt, om met haar diepste en verborgen leven in de weelde der liefde in te gaan.

Ge zijt er dus niet, of ge al zeggen kunt, dat ge God niet uw hart liefhebt.

Men kan met zijn hart zich weldadig door genoten liefde aangedaan gevoelen, en wederkeerig gevoelens van liefde in zich voelen opwekken, zonder dat er daarom van echte, wezenlijke liefde sprake is, eenvoudig wijl de ziel niet in deze liefde ingaat.

In de kunst vooral komt dit sterk uit.

Men hoort dan een roerend stuk van menschelijk lijden in muziek en zang aan, en wordt op het eigen oogenblik diep geroerd en meegesleept. Men heeft de gewaarwordingen van zielsangst, die werden uitgezongen, door zijn hart voelen gaan. Men heeft er in meegeleefd en meêgeleden. Maar straks is het stuk uit. Nog even werkt de indruk na. Doch een uur later is alles vergeten en zet men, alsof er niets doorleefd was, zijn gewone gesprek voort. Niet dat het buiten het hart om ging, want ook die schijngevoelens doen het hart aan. Maar de ziel bleef er buiten, en daarom raakte het ons niet.

En ditzelfde merkt ge gedurig in het leven. Zelfs bij meer dan één moeder komt het voor, dat ze geen traan in het oog van haar kind kan zien, of ze wordt er door geroerd, en zal op dat oogenblik alles doen, om haar lieveling zijn leed te doen vergeten en haar kind te troosten. Maar ook dit blijft zoo dikwijls bij den aandrang van het hart. Als het kind, dat weende, maar weer lacht, is alles over, en omdat haar liefde voor haar kind niet uit den wortel van haar ziel opkomt, weet ze ook de ziel van haar kind niet lief te hebben, en bederft ze het in plaats van het te redden.

En zoo nu ook is er een liefhebben van God met zijn hart, dat op doet vlammen als de eere Gods gekrenkt wordt en in aandoeningen voor het Eeuwige Wezen behagen schept, en toch zichzelven en niet God bedoelt, omdat er wel liefde is, maar geen liefde die zich verdiept in de ziel.

In uw ziel is uw ik en staat uw ik voor het aangezicht van uw God, en daarom op den bodem van uw ziel moet het pleit beslecht, of uw God er om u zal wezen, of wel dat gij er alleen zijn zult om en voor uw God.

Zegt ge nu: Bij mij is het dit laatste.— Heerlijk. Maar nu komt de tweede vraag: Is het alzoo bij u uit onderwerping, uit eigen nietigheidsbesef tegenover de majesteit des Heeren, of is het alzoo uit liefde?

Zoudt ge niet anders dan voor uw God willen bestaan, omdat ge niét anders kunt? Of, kwam het bij u hiertoe, omdat ge niet anders zoudt willen, omdat uw Gjd uw innigste liefde was, en omdat ge in die Uefde voor uw God heel uw bestaan voelt opgaan?

Door het hart zal dat dan genoten worden, en door het hart tot uiting komen. Daarvoor ontvingt ge dat kostelijk instrument van uw hart. Maar die dit hart gebruikt en het in zalige liefde bespeelt, dat is en blijft dan toch uw ik, in het centrum uwer ziele, in dien diepen ondergrond van uw aanzijn, waar uw persoon leeft voor het heilig aanschijn van den Drieeenige.

Hebt ge nu van zulk een liefde voor God reeds iets in u bespeurd .•' En zoo ja, verstaat ge dan wat het zeggen wil: Alzoo uw God in het binnenste van uw wezen, van uw ik, van uw persoon, met keel uw ziel lief te hebben >

Niet dat ge oogenblikken kent dat het alzoo bij u is, maar dat deze liefde van uw God gansch bestendig is geworden.

Niet dat ge met een stuk van uw ziel, met een deel van uw ik, u aan do liefde van uw God overgeeft, zoodat ge, om slechts dit ééne te noemen, zalig zoudt willen worden om zelf gelukkig te zijn, en niet om eeuwig lijken. uw God te verheer-

En ook niet met een deeling van uw ziel tusschen uw God en uzelven, zoodat ge nog gedurig roof in uw ziel pleegt, en een deel van uw lust, van uw toekomst, van uw zelfbesef, aan uw God poogt te onttrekken.

De eisch is zoo ontzettend, is zoo alomvattend : Gij zult liefhebben den Heere uwen God met heel uw ziel, d. w. z. dat er niet één uitgang des levens meer in u zijn zal, dan die uit de liefde voor God opkomt.

En zegt ge hierop : Daarvoor zou ik een engel en geen mensch moeten zijn, ge hebt recht, mits ge er bij voegt: geen zondig mensch.

Doch daarvoor hebt ge dan ook uw Heiland, die als mensch deze volmaakte liefde voor uw God ook voor u volbracht heeft; en vrede zal er in uw ziel, bij al uw gebrek aan liefde, zijn, zoo ge in dien Heiland door een oprecht geloof moogt geborgen zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 augustus 1903

De Heraut | 2 Pagina's

„Met geheel uw ziel”

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 augustus 1903

De Heraut | 2 Pagina's