Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vrije Universiteit.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vrije Universiteit.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 23 October 1903,

De jongst verloopen week was voor de Vrije Universiteit een week van eere en vreugde beide.

Vrijdag 16 October promoveerde de heer J. C. de Moor, beroepen dienaar des Woords bij de Gereformeerde kerk te Breda, aan de Vrije Universiteit met een keurige dissertatie over den profeet Maleachi. Bleken onze jonge doctoren tot dusver meer in historische en dogmen-historische onderwerpen hun kracht te zoeken, dan mag het feit gewaardeerd, dat de heer De Moor zich wierp op de exegese. Exegese eischt een oog voor het fijne, lust voor detailstudie, een pluizen in het zoo vaak reeds doorgeplozene, om nog juister weer te geven, tot in de fijnste nuanceering, wat de schrijver dacht. Aan dien eisch getoetst, mag deze eerste exegetische vrucht der Vrije Universiteit met lof worden genoemd.

Luidde hiermede het oude Academiejaar uit, aan den vooravond van den Dies natalis werd in de Keizersgrachtkerk een ure des gebeds gehouden, onder leiding van Prof. W. Geesink, van wiens schoon en aangrijpend woord een ietwat breeder verslag in ons volgend nummer kan geboden worden.

Zoo brak 20 October de Dies natalis aan. Des middags te 2 ure had in het Gebouw voor den Werkenden Stand de overdracht van het rectoraat plaats.

Eer Dr. H. H. Kuyper tot de overdracht van het rectoraat overging, hield hij eerst een rede over Evolutie en Revelatie. Hij begon er op te wijzen, hoe in Duitschland de betrekkelijk JDnge wetenschap der Assriologie plotseling met de.stelling was opgetreden, dat onze natuur-en wereldbeschouwing niet aan Hellas, Rome en Israël, maar aan Babel te danken was. Dit „panbabylonisme" deed zijn aanspraken ook op Israël, de Heilige Schrift en onze Christelijke Religie gelden. Jensen, Winckler, Zimmern, Stucken, deden dit in wetenschappelijke werken; Prof. Delitzsch had in zijn beide voordrachten Babel und Bibel deze stelling gepopulariseerd en daarmede in Duitschland een strijd doen ontbranden, die nog voortduurde. Gelijk Delitzsch zelf erkende, was daarbij het hoofddoel om door het getuigenis van Babel te bewijzen, dat de Schrift niet aan Goddelijke Openbaring te danken was, maar aan menschelijkc ontwikkeling. De poging der Vermittlungstheologie, om beide. Revolutie en Evolutie, te willen verzoenen, wees Delitzsch met een beslist Entweder-Oder 2 f. Spr. oordeelde, dat Delitzsch het dilemma juist had gesteld en zou daarom onderzoeken of het getuigenis van Babel metterdaad de Evolutie bevestigt en de Revelatie bestrijdt.

In de eerste plaats begon spr. met de beide begrippen nader te definieeren. Het begrip Revelatie sluit op zichzelf het begrip ontwikkeling niet uit, gelijk hij uit de Schrift aantoonde.

Maar wel ligt de tegenstelling daarin, dat terwijl volgens de evolutie-hypothese der Religionsphilosophie de ontwikkeling der godsdiensten alleen uit natuurlijke oorzaken verklaard moet worden en opklimt uil fetischisme en animisme tot zuiver monotheïsme, de Christelijke kerk belijdt, dat de religie aan Goddelijke openbaring te danken is, die reeds in het Paradijs v/as gegeven en in kiem heel de verdere ontwikkeling omvat. Spreker gaf daarna een korte schets, hoe de school van Wellhausen deze evolutie-hypothese ook op de geschiedenis van Israël had trachten toe te passen, nadat eerst de critische school de onbetrouwbaarheid van het Oude Testament in het licht had gesteld. De volgorde van Wet en Profetie werd daartoe omgekeerd; de Wet kan eerst na de ballingschap zijn ontstaan. Israël stond nog tijdens Mozesop het laagste peil der cultuur ; zijn godsdienst was te danken aan de samensmelting van den woestijngod Jahve met den Baalsdienst der Kanaanieten, eerst door de profeten was zijn religie tot ethisch monotheïsme opgevoerd. Nadat spr. had getoond, hoe deze evolutie hypothese op het gebied der Religionsphilosophie thans reeds ernstige bestrijding ontmoet, omdat de oudste oorkonden der godsdiensten haar niet bevestigen en de school van Wellhausen zelf moet erkennen, dat zij niet in staat is het raadsel van Israel's religie op te lossen, gaat spr. in het tweede deel van zijn rede na, in hoeverre de ontdekkingen in Babel en het Oosten de reconstructie van Israel's historie door Wellhausen hebben bevestigd of weerlegd. Al heeft de Apologetiek, vooral van Engelsche zijde, gelijk spr. met voorbeelden aantoonde, soms uit deze archaeologische vondsten te veel willen afleiden, toch kan in het algemeen getuigd, dat de opgravingen niet alleen in Babel maar ook in Egypte vaak op verrassende wijze met de .Schrift in overeenstemming bleken. Met name is door da Tell-el-amarna-vondst de voorstelling van Wellhausen onhoudbaar gebleken, alsóf Israël nog in Mozes' dagen een volk zonder cultuur en schrift zou geweest zijn, en door het terugvinden van de wetgeving van Hammurabi, den tijdgenoot van Abraham, welke wetgeving sterke trekken van overeenkomst met de wetgeving op Sinaï vertoont, begint men in Duitschland al meer te erkennen, dat de oude volgorde van Wet en Profetie weer hersteld moet worden. Spr. meent daarin de voorteekenen te ontdekken, dat de dagen van de school van Wellhausen geteld zijn, en men de betrouwbaarheid van Israels traditie zal toegeven. Juist deze overeenstemming tusschen Babel en den Bijbel is echter oorzaak, dat thans de aanval ingansch anderen vorm op het Goddelijk karakter der Schrift geschiedt. Volgens de school van Delitzsch zijn nl. het monotheïsme, de naam Jehova, de Sabbat, het scheppingsen zondvloed-verhaal, de wetgeving en cultuur van Israël aan Babel ontleend. Het evolutieproces wordt daarmede van Israël naar Babel verplaatst.

In het derde deel zijner rede bespreekt Spr. daarom de vraag, in hoeverre de overeenkomst tusschen Babel en Bijbel tegen de Revelatie getuigt. Hij wijst er op, dat dit vraagstuk niet nieuw js; reeds de heidensche schrijvers als Celsus gebruiken dit wapen tegen de Schrift. Vooral echter sinds de vergelijkende studie der Godsdiensten in de vorige eeuw begon, heeft men de origine van Israels re igie beurtelings bij Egypte, de Phoeniciers, de Kanaanieten, Arabieren, Perzen en Hindoe's gezocht. Spr. erkent, dat de sleutel der positie in Babel ligt, omdat èn volgens de Schrift èn volgens de School van Delitzsch, Israël uit Mesopotamie afkomstig is en hier juist de oudste gedenkstukken der historie zijn teruggevonden, die reeds eeuwen achter Abraham terugreiken en tot de dagen van den zondvloed ons terugvoeren. Deze oudste gedenkstukken van Babel bevestigen echter de evolutie-hypothese niet; vooreerst toonen ze, dat, zoover historie reikt, een hoogstaande cultuur bij den mensch wordt gevonden ; en ten tweede blijkt, dat in Babel twee scherp onderscheiden volkeren woonden, de Sumeriërs of Chamieten, die de oudste bevolking uitmaken, hooger in ontwikkeling staan, maar overwonnen worden door de Semieten, die echter èn de cultuur èn de veelgoderij dezer Sumeriërs hebben overgenomen. Juist bij deze Semieten zegt Delitsch, dat de oorspronkelijke Godsdienst zuiver monotheïsme is geweest en zij den naam Jahve gebruikten. Spr. wijst er op, dat deze ontdekkingen in sterke mate juist de Schrift bevestigen, die ons leert, dat bij de Semieten de v/are kennis Gods, die op Uroffenbarung rust, bewaard bleef totdat het polytheisme ook bij hen binnendrong en God daarom Abraham uit Ur der Chaldeën naar Kanaan heeft gevoerd Het raadsel toch, hoe bij deze oude Semieten zulk een hoogstaand Godsbegrip wordt gevonden, kan de evolutiehypothese niet oplossen. Uit deze afstamming van Abraham uit Babel verklaart spr. voorts de verwantschap, die tusschen den Bijbel en Babel be-taat. Hij toont aan, hoe de school van Delitzsch deze overeenkomst sterk overdreven heeft en met name van een Babylonische Genesis moeilijk gesproken kan worden, omdat tot dusverre alleen het zondvloedverhaal van Babel met dat van den Bijbel verband aantoont en de tekst van dit verhaal uit 650 voor Christus stamt. Ook de wetgeving van Hammurabi, de cultuur van Babel, de sabbat enz. toonen bij overeenkomst toch ook sterke verschillen aan, en juist dit onderscheid tusschen Babel en Israël bewijst, dat in Israël een andere geest dan in Babel heeft gewoond. Ten slotte wijst spreker er op, hoe volgens de evolutiehypothese juist bij het hoogstaande en machtige cultmirvolk der Babyloniërs de religie zich het hoogst had moeten ontwikkelen. Waar de historie toont dat juist omgekeerd het oorspronkelijk monotheïsme bij Babel onderging in polytheisme, terwijl bij het onbeduidende en op cultuurgebied veel lager staande Israël de religie tot zoo rijke ontplooiing kwam, daar kan de oorzaak van dit verschijnsel alleen in de Goddelijke Revelatie worden gezocht.

Na het houden dezer rede ging de spr. tot het voorlezen van de Annalen over, waaruit bleek, dat de toestand der Vrije Universiteit stof tot dank geeft, al blijft hare ontwikkeling langzaam voortschrijden. In het college van Directeuren vond volgens de nieuwe regeling wisseling plaats, doordat de heer Van Löben Sels vervangen werd door den heer Th. Ruys Gz. Aan hem, evenals aan de twee nieuwe hoogleeraren in de Theologie, Prof. Bavinck en Biesterveld, werd een woord van welkom toegesproken. Het college i^an Curatoren onderging geen wijziging en bleef on voltallig. Het feit, dat de amanuensis der Vrije Universiteit de heer Jb. van Over.steeg door H. M. de Koningin geridderd werd, werd dankbaar gememoreerd.

Het aantal studenten, dat gerecenseerd werd, bedroeg 112. Gedurende den verloopen cursus v/erden nog 28 studenten ingeschreven; terwijl voor den nieuwen cursus zich bij den Rector aanmeldden 18 studenten, waarvan 11 voor de theologie en 7 voor de rechten.

In de theologische faculteit vonden 2, in de juridische i, en in de litterarische faculteit I promotie plaats.

Na een toespraak tot de studenten draagt Dr. H. H, Kuyper het rectoraat over aan zijn opvolger. Dr. H. Bavinck.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 oktober 1903

De Heraut | 4 Pagina's

Vrije Universiteit.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 oktober 1903

De Heraut | 4 Pagina's