Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Looft Hem met snarenspel en orgel.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Looft Hem met snarenspel en orgel.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Looft Hem met de trommel en fluit; looft Hem met snarenspel en orgel. Psalm 150 : 4.

In het dringen en uitdrijven van de ziel naar God is de Schrift gansch geweldig.

Wat in Gods Woord op u aandringt, is zeer zeker ook het hoog gebod van ingetogenheid en reinheid; 'is ook de sterke drang om uw weg niet met de borst hoog, maar in ootmoed te wandelen; is niet minder zeer scherp vermaan om toch op alle manier tegen de doodende macht van het geld op uw hoede te zijn en uw bezit te heiligen door veel ontferming; maar toch is niets van dit alles ook maar van verre te vergelijken met de niets sparende drijfkracht, waarmee de Heilige Geest in Gods Woord u rusteloos dringt en drijft tot aanbidding, tot het zoeken van 's Heeren gemeenschap, tot het - naderen van uw ziel voor uw God.

Zelfs plaatst de Schrift zich op nóg verheve-1 ner standpunt.

De vrome is haar niet genoeg voor het groot maken van Hem, wiens in volstrekten zin de majesteit en mogendheid is. Alle kind des raenschen moet Gods naam verheerlijken. Maar ook zoo is de kring van wat Gode lof moet geven, nog op verre na niet omgetrokken. In dien kring neemt de Schrift, mét al wat mensch heet, vanzelf ook de heirscharen der engelen op. „Looft den Heere al zijne heir scharen, gij, zijne dienaars, die zijn welbehagen doet". Alle Cherubs, Archangels en Serafijnen.

En dan daalt die kring weer uit de hemelen af, om ook de onbezielde schepping te omsluiten. Niet enkel al wat adem heeft moet God loven. „Al zijne werken, aan alle plaatsen zijner heerschappij", moeten zijn roem verheerlijken. „Looft hem, zon en maan! Looft hem, alle gij lichtende sterren!" „Looft den Heere, gij sneeuw en damp en gij, stormwind, die zijn woord doet." De bergen en de heuvelen, d« ce.lerboomen op den Libanon, en evenzoo hel wild gedierte en al het vee, het kruipend gedierte en het vogelenheir dat tusschen de takken zingt, het moet al God groot maken, het moet overvloedige sprake uitstorten. Geen volk en geen taal mag er zijn, waar hun stem van lof en prijs niet wordt gehoord, „o, Heere, onze Heere, hoe heerlijk is uw naam op de gansche aardel"

Ge staat alzoo als mensch geroepen om God te loven, te midden van een Schepping, waarvan een toon uitgaat, die u tot het loven van uw God uitlokt, en die straks weer op uw lied van lof en aanbidding een door alle sferen ruischenden weerklank geeft.

Het is niet een doode, met stomheid geslagene, zwijgende schepping, maar een schepping die leeft, die een toon uitgeeft. En voor wie een oor ontving om die taal en dien toon der schepping te verstaan, geeft ze een ruischenden stroom van aanbidding te beluisteren, die samenstemt met den toon en de taal der aanbidding in uw eigen hart.

En tusschen die beide, tusschen die roerselen van uw eigen hart en die toongolvingen in de schepping, heeft de Schrift een band gelegd in de gevoelsfeer der tonenwereld, in de weelde der toonkunst, in den levensschat der geheiligde muziek.

Psalm na psalm roept u op, om niet alleen de stemme des Heeren in de schepping te beluisteren, en zelf met uw menschenstem uw God te verheerlijken, maar ook uw God lof te zingen met orgel en snarenspel, met de luit en de harp, met vroolijk klinkende cimbalen en vreugdegeluid.

Orgel en snarenspel zijn alzoo geen bijzaak, maar een onmisbaar bestanddeel in de aan bidding; een van God u geboden middel, om rijker in zijn lof en aanbidding te genieten; en hem óók door de tonenwereld met uw ziel naderbij te komen.

Toegegeven toch, dat een lofverhefSng in het bedehuis met enkel menschenstemmen plechtig en indrukwekkend kan zijn, dan is toch ook die menschelijke zang toonkunst, en stijgt ze in waarde en wint ze in uitwerking, als ze kunstmatig verfijnd en ontwikkeld is.

Vreugdegeluid uit de keel en vreugdegeluid van de harp, het is beide een aangrijpen van de harmonie die God in een wondere wereld om u heen besloten heeft, en die gij de ééne maal door uw keel, de andere maal door het tokkelen van de harp of door het bespelen van het orgel opwekt, en met de wereld van uw hart in saamstemmende beweging zet.

En of ge daartoe nu het metaal doet aan slaan, of de gepannen snaar trillen laat, ot uw eigen keeldrang door luit ol bazuin klankvol naar buiten drijft, het is altoos weer een beweging, een roering in uw ziel, die zich ver tolkt in een klankuiting van die tonenwereld, die u in alle sferen omringt.

Niet de zanger, niet de harpenaar schept die tonenwereld. God schiep ze. Ze was er, eer den eersten mensch het eerste vreugdegeluid van tusschen de takken omving. Ze ligt besloten in de voor trilling en golving vatbare lucht om u heen. En u als mensch is het geschonken, om door uw stem, door uw keeltrilling of door uw hand die wondere wereld in beweging te brengen.

En als uw keel, of uw hand door het instru ment, die wondere tonenwereld in beweging zet, dan is het of de golving, de beweging, de innerlijke zang van uw hart er in uitvloeit, er een weerklank uit opvangt, er door wordt meegevoerd, er door ontspannen, er door verrijkt wordt. Verrijkt niet het minst daardoor, als anderen saam met u op hetzelfde oogenblik gelijke aandoening ondergaan, gelijke gewaarwordingen in de ziel doormaken, en zoo uw lof en aanbidding door zang en orgelspel met de hunne tot één mach tigen stroom van aanbidding saamvloeit.

Ja, meer nog, omdat die trillingen en die golvingen der tonen als een macht van buiten op u terugwerken en zich in het oneindige verliezen, is het, of die heerlijkheid „als de keel zich mag paren aan het geluid der snaren", u met God zelven in gemeenschap brengt, zooals die lof en aanbidding van uit deze aarde zich voortplant, de hemelen door, tot in de sferen, waar engelen de gouden cithers tokkelen, en alles uitvloeit in één oceaan der aanbidding om Gods troon.

Gansch wonderbaar is 'smenschen keel en stemband door God op die tonenwereld aan gelegd, en geen vreugdegeluid is er, dat op aarde het schoon van de menschenstem te boven gaat.

Een gave, ongelijk verdeeld. Zuidelijk zijn de volkeren met schooner klank in °de keel begaafd dan in kouder streken; en in de zelfde streek wat breed verschil tusschen de onwelluidende klanken, valsch in maat en toon, van ons straatgekrijsch, en de rythmisch ontwikkelde stem van den keurigen zanger.

Maar wat verschil ook opduike, de menschelijke stem blijft in haar aanleg een vreugdegeluid van hemelschen oorsprong; en eerst in het rijk der heerlijkheid dat komt, zal ze al haar zuiverheid, al haar weelde voor den troon des Heeren te beluisteren geven.

En toch, die menschelijke stem op zichzelf laat een leemte over, en daarom schonk God haar een even wondere aanvulling in het instrument.

Een stuk koper, een gespannen dierenhuid, strakke snaren, een hoorn van der dieren kop, een vlak van glas, tot zelfs een riet aan de rivier gesneden, het zijn de schijnbaar nietige en toch in hun uitwerking zoo prachtige middelen, die God zelf den mensch verordend heeft, om uw menschelijke stem te steunen, menschenstemmen te vereenigen, en het menschenhart in saamwerking en saamstemming te brengen met de tonenwereld die u omringt.

Ook hierin is en hierin wordt gezondigd. Een toonkunst heeft zich ontwikkeld, die voor den mensch en niet voor God wil bestaan. Een kunst, die geen hoogere roeping grijpt, dan om het oor te streelen, het gemoed onware aandoeningen te doen doorleven, weelde zonder hoogere strekking te doen indrinken.

Een zonde, minder nog bij de groole, reusachtige toonkunstenaars ingeslopen, dan wel voortwoekerend bij een van God vervreemd publiek, dat hun kunstproducten, ook waar ze God bedoelden en het heilige bezielden, puur tot eigen vermaak misbruikt.

Vandaar de tegenzin, die zich bij een vromer geslacht tegen deze verwereldschte muziek heeft vastgezet

En dat is goed ook, want muziek is nooit onschuldig, en ook vergiftigde muziek is een macht die meesleept. Ze telt haar slachtoffers bij hekatomben.

Maar wat niet mag is, dat om dit misbruik Gods kinderen af zouden laten om zang en orgelspel in den dienst des Heeren te stellen.

Veeleer moet tegen dit misbruik in vromen kring het geheiligd gebruik van keel en snarenspel overstaan.

En daarom is het een teeken van bezielder leven, dat ook onder ons zang en snarenspel zijn plaats herwint.

Een Christenvolk dat niet Gode tot eere zingt én speelt, verminkt zichzelf.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 januari 1904

De Heraut | 4 Pagina's

„Looft Hem met snarenspel en orgel.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 januari 1904

De Heraut | 4 Pagina's