Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wet en Profeten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wet en Profeten.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 12 Febr. 1904.

IV.

De dwaze bewering van den „deskundigen onderzoeker, " dat niemand met gezond verstand zich zelf en anderen nog langer zou willen diets maken, dat wetten, die reeds lang vóór Mozes tijd bij Hammurabi te vinden waren, vijf eeuwen na hem aan Mozes door God zouden bekend gemaakt zijn, bewees dus alleen, hoe weinig deze adviseur van de Hervorming op de hoogte was van den stand van het wetenschappelijk onderzoek.

Dat onderzoek wees toch uit i". dat de overeenkomst tusschen beide wetgevingen alleen raakte een zeer klein deel van de politieke wetten van Israël, maar niets te maken had met de ceremonieele en zedelijke wetten; 20. dat zelfs bij dit beperkte deel de verstgaande geleerden zooals Prof, Wildeboer nog slechts voor één tiende deel de verwantschap meenden te kunnen constateeren; 3". dat alle onderzoekers zonder onderscheid erkenden, dat de voorstelling alsof Mozes de wetten van Hammurabi had overgeschreven, een absurditeit was; het verschil tusschen beide wetgevingen sprak daartoe te sterk.

Juist dit resultaat leidt ons van zelf tot de vraag, m hoeverre het onderscheid tusschen beide wetten een getuigenis oplevert voor den Goddelljken oorsprong der Mozaïsche wetgeving.

Volgens den „deskundigen onderzoeker" zou door de vondst van Hammurabi's wet het dogma van den Goddelijken oorsprong van Israel's wetgeving voor goed gevallen zijn. Het was thans uitgemaakt, dat deze wetgeving een puur menschelijk karakter droeg. Want indien een heidensch vorst als Hammurabi dezelfde wetten aan zijn volk geven kon als Mozes aan Israel, dan bleek daaruit reeds afdoende, dat bij Israel's wetgeving van Goddelijke inspiratie geen spoor zelfs te ontdekken viel.

Staat het daarentegen vast, dat Mozes' wetgeving van geheel andere beginselen uitgaat; dat deze beginselen wortelen in een geheel andere beschouwing van God, den mensch, en het recht; en eindelijk dat deze beginselen oneindig veel hooger staan èn religieus èn ethisch dan het beste wat de heidenwereld opleverde, dan volgt hieruit, dat de ontdekking van Hammurabi's wet het dogma' der Christelijke kerk veeleer bevestigt dan omverwerpt.

Natuurlijk wordt dit door ons niet bedoeld in dien zin, alsof zulk een vergelijkende studie ooit voor den ongeloovige het afdoende bewijs zou kunnen leveren van wat de Christelijke kerk op grond van het getuigenis der Schrift belijdt.

In ons vorig artikel stelden wij daarom met opzet op den voorgrond, dat de vraag naar de Goddelijkheid der Schrift door geen wetenschapelij k betoog uit te maken is Wat hier beslist is het geloof. Waar het geloof ontbreekt, kan men hoogstens in de Schrift de edelste uiting zien van een religieus hoog begaafd volk, dat even als Griekenland voor de kunstwereld en Rome voor het recht, zoo voor het religieuse en ethische leven der menschheid de klassieke norm heeft gegeven. Maar de diep ootmoedige belijdenis, dat niet uit den akker van ons menschelijk hart, maar alleen uit Goddelijke inspiratie deze heerlijke vrucht te verklaren is, is alleen dan mogelijk, wanneer door genade het oog geopend is èn voor het diepe bederf der menschelijke natuur èn voor de heiligheid der Goddelijke openbaring, die al het menschelijke verre overtreft.

Aan de Christelijke apologetiek kan daarom geen andere eisch worden gesteld, dan dat zij tegenover de aanvallen van het ongeloof klaar en duidelijk de uitnemendheid der goddelijke openbaring boven al wat product is van het gewone menschelijke leven in het licht stelt; daarmede voor het geloovig bewustzijn het dogma der Christelijke kerk rechtvaardigt, en aantoont, hoe het ongeloof niet bij machte is de feiten te verklaren, die aan Israel's his torie haar eenige waardij voor heel het leven der menschheid verleenen.

In dat opzicht nu kan niet anders dan dankbaar de winste worden geboekt, die het vergelijkend onderzoek van oud-Babel's recht met de Sinaïtische wetgeving ons heeft opgeleverd.

Eenerzijds wordt toch onomwonden door alle geleerden erkend, dat Hammurabi's wet duidelijk toont, dat de ontwikkeling van het rechtsleven bij, Babel op hoogeren trap stond dan bij Israel. Wat hier alles beslist is de bloedwraak. Bij alle volkeren waar het recht nog niet tot genoegzame ontwikkeling is gekomen, wordt de lagere vorm van de bloedwraak gevonden. In Babel bestond reeds langs vóór Hammurabi's tijd zulk een hoogstaande rechtsorde, dat de bloedwraak van zelf in onbruik was gekomen, en in Hammurabi's wet is van die bloedwraak dan ook geen spoor meer te ontdekken. Terwijl omgekeerd bij Israël die bloedwraak nog ingeworteld was in het volksleven en Mozes daarom alleen maatregelen nemen kon om te zorgen, dat door die bloedwraak geen onschuldige getroffen werd.

Maar even beslist als dit uitgesproken wordt, wordt andererzijds erkend, dat Mozes wetgeving van beginselen uitgaat, die niet alleen bij Hammurabi geheel ontbreken, maar zelfs lijnrecht tegenover de heidensche beginselen van dezen Babylonischen koning ingaan en aan Israel's wetgeving een zoo heilig karakter geven, dat zij daardoor ver boven de wetten van alle andere volkeren staat.

Ook hier kan er natuurlijk niet aan gedacht worden, dit in bijzonderheden aan te toonen. Maar wel kan e§n enkel sterk sprekend citaat van geleerden, die' speciaal van dit onderwerp hunne studie hebben gemaakt, bewijzen, dat ook hier door ons niets te veel wordt gezegd.

Prof. Wildeboer zegt in zijn reeds meermalen genoemd artikel:

In twee opzichten staat naar mijne overtuiging het Mozaïsche recht beslist hooger dan dat van Hammoerabi. Dat is allereerst ten op zichte der barmhartigheid. Zeker, het recht van Babel verdient hoogelijk gewaardeerd te worden als een poging om den zwakke tegenover den sterken, den kleinen man tegenover den grooten te beschermen. Ook is er een ernstig streven naar billijkheid niet in te ontkennen. Doch daarboven gaat het ook niet uit. Meer dan koude billijkheid is er niet. Dat is in het recht van Mozes anders. Daaruit spreekt ons warme barmhartigheid tegen.

De arme in Israël wordt niet slechts aan de barmhartigheid der meer gegoeden aanbevolen, maar hem wordt op meer dan éene plaats in de Wet een recht verzekerd.

En niet alleen voor vreemdeling, weduwe en wees wordt gezorgd die anders rechtloos in de maatschappij zouden staan, maar zelfs ook de slaven worden niet vergeten. En hoeveel staat het Israëlietische recht — ook waar het 't instituut der slavernij, evenals het oudste Christendom, liet bestaan — toch nader aan de echt menschelijke opvatting van latere tijden. Immers, waar Art. 17 Cod. Hamm. een premie uitlooft aan hem, die een weggeloopen slaaf bij zijn meester terugbrengt, wordt zulks in Deut. 23 : 15 V. geheel verboden.

Dat in de practijk deze wetten niet altijd zijn nageleefd is waar; maar, vervolgt Prof. Wildeboer

Doch de geest van Israel's thora is een andere. Jahwe heeft zijn handen altijd uitgebreid lot een hardnekkig en weerstrevig volk. Maar de eisch der wet was: Gij zult uw naaste liefhebben als u zelf" (Lev. 19 : 18). En staat dit woord in de jongste wetgeving, het is dezelfde geest van barmhartigheid, die reeds Israel's oudste wetgeving tot een unicum maakt onder de wetgevin3, en der oudheid, en die uit elke bladzijde spreekt van het boek Deutero nomium.

Israel's wetgeving heet dus een unicum onder alle wetgevingen wat den eisch der naastenliefde betreft. En niet minder sterk spreekt het verschil op het tweede punt: de verhouding tot God:

En die eisch van naastenliefde is de keerzijde van dat andere groote gebod : ^Gij zult Jahwe, uwen God liefhebben met geheel uw hart" (Deut. 6 : 5 enz.). Hier komen we tot een tweede punt, waarin Israël ver boven Babel verheven is. Schijnbaar is Hammoerabi's wet zeer godsdienstig, in waarheid is zij het volstrek telijk niet. Een verdienstelijk Assyrioloog kon er van schrijven: lm C. H. ist trotz der frommen Einleitung und trotz der überschwenglichen Aufzahlung aller Götter und ihrer Machtbereiche (er worden in den proloog niet minder dan 17 goden en godinnen genoemd) kein einziger r el igi ö s e r G e da n ke zu entdecken. Es ist vom Tempeleigentum, von den Tempeldirnen und vom Aberglauben die Rede; die Gottheit schweigt, "

Wel heeft Hammurabi wetten gegeven tegen tooverij, de tempelprostitutie beperkt, op tempelroof zware straf gesteld, doch

Doch dit alles gaat — zooals Prof, Valeton Jr, te recht heeft opgemerkt — buiten de materie der religie om. En dat is in de Mozaïsche wetten zoo geheel anders. Om van den Dekaloog te zwijgen, ook in de andere wetsgroepen komt die materie der religie onbetwist tot haar recht. Het mag zijn, dat in de narede van het Verbondsboek de hand van een lateren omwerker te herkennen valt, de epiloog van deze wetgeving (Ex, 23 ; 20—33) is toch volmaakt in en geest van het geheel. Evenzoo is dit het eval met de slotrede van de zoogenaamde eiligheidswet (Lev. 17-26) m Lev. 27 ie haar naam juist ontleent aan het grondeggend woord; „Zijt heilig, want Ik Jahwe uw od ben heilig" (Lev. 19 : 2, 20 : 26, 21 : 8), n waar op de naleving der geboden wordt angedrongen met de herinnering: ant Ik ahwe, ben uw God, " of „Ik ben Jahwe." En bovenal komt dit uit in het wetboek van euteronomium. Daarin wordt het standpunt van alle ware religie ingenomen: ij zult God liefhebben, omdat Hij u het eerst heeft liefgehad.

En daarmede wordt dan vanzelf een geheel andere opvatting van het recht geboren :

Het kwaad dan ook wordt eerst recht in de Mozaïsche wetten opgevat als bedreven te zijn tegen de godheid. De namen voor „zonde, " die niet alleen „misdrijf, " „schuld" beteekenen, maar ook „afval" en „opstand" beduiden, wijzen daar reeds op. Hammoerabi verklaart en liet het boven zijn codex zelfs afbeelden, dat hij zijn wetten van Sjamasj, zijn god, heeft ontvangen. Maar in Israël is Jahwe in veel hoogeren zin de wetgever. Valeton zegt niet ten onrechte: de bewering, dat zij (de wetgeving van Babel) van de godheid afkomstig is, maakt den indruk meer te moeten dienen om de hooge voor trefifelijkheid er van in het licht te stellen, dan om er inderdaad sanctie aan Ie verleenen". In de Mozaïsche wetten wordt diepe ernst met de opvatting gemaakt, dat er een eenig Wetgever is, die het recht handhaaft en den schuldige geenszins onschuldig houdt. Jahwe staat daar achter de wet. Hij handhaaft het recht, ook van den rechtlooze in die oude maatschappij. „Hij is de rechter der weduwen en de vader der weezen" (Ps. 68 : 6, verg. Ps. 146 : 9), . Tot Hem roepe de^ weduwe en de wees (Ex. 22 : 22 vv).

Waarlijk, in dit opzicht is het verschil tusschen Hammoerabi en Mozes ontzaglijk groot. Wat in Babel vorm is, is in Israël wezen. Zonder godsdienst is geen mensch en geen volk, en dus ook Babel niet geweest. Doch werkelijke religie zien wij in 'de wetten van Israël, niet in die van de vlakte van Sinear.

Nu vergete men niet, dat Prof. Wildeboer niet aan het dogma der inspiratie in den kerkdijken zin gelooft; dat hij zelfs, gelijk uit deze citPten genoegzaam blijkt, den Mozaïschen oorsprong dezer wetten grootendeels prijs geeft. Maar desniettegenstaande brengt hij onverkort zijn hulde aan de uitnemendheid der Israëhtlsche wetgeving, die alleen het recht onder de hoede Gods stelt en alle overtreding van het recht als zonde tegen God doet gevoelen.

Ook Prof. Grimme komt tot hetzelfde resultaat. Iets meer aan den conservatieven kant staande, durft hij toch nog niet verder gaan dan den Decaloog en het zoogenaamde „Bondsboek" aan Mozes toe te kennen, maar overigens gaat hij met de critiek mede. Doch ook hij acht het verschil tusschen de wetgeving van Mozes en Hammurabi eren groot als tusschen hemel en aarde.

Wel erkent Hammurabi, volgens hem, dat de Godheid ter laatster instantie te beslissen heeft in twijfelachtige rechtsgevallen — vandaar de eed en het Godsoordeel, die in Hammurabi's wet voorkomen — maar daarmede is dan ook alles gezegd. Hammurabi, zoo gaat hij voort, gaat met opzet de gevolgtrekking uit den weg, die toch voor de hand lag, dat het nl. de Godheid was, die de getrouwen aan de wet beloonde en de overtreders der wet straf deed toekomen. „Wie er das Gesetz als sein, d. h. eines Menschen Werk ansieht, so sieht er auch in seiner Uebertretung, nur eine Königsbeleidigung und in der Strafvollstreckung die Köningrache" p. 22. Daarin ligt dan ook het cardinale verschil tusschen Mozes en Hammurabi:

Eine Vergleichung von Chammurabi und Moses, den Gesetzgebern des alten Orients, lauft darauf hinaus, dasz jeder von i hnen seiner Zeit seinen Stempel aufd'rückte und das Wesen seines Volkes für die Dauer von dessen Geschichte formte; aber zwischen jenem, der in seinem Gesetze den Grundgedanken der Verweltlichung des B echts mit bewuszter Absicht durchführte, und diesem, der das Recht in die Bahnen eines von Gott ausgehenden, von Gott geleiteten, das Gottliche im Menschen fordernden Gesetzes einlenkte und dadurch das christliche Gesetz der Sitte und Moral vorbereitete, führt kein Weg der Vermittelung und hat es nie eine Ideenübertragung gegeben. Wie aus weiter Ferne zwei Berge, so ragen sie hervor aus der Geschichte des Altertums: das Haupt des einen ist von Wolken umschattet, wahrend die Konturen seines gewaltigen Fuszes, mit denen er die Ebene berührt, in ruhiger Klarheit hervortreten ; wie erdentrückt, von einem Meere göttlichen Lichtes umflossen, erstrahlt der Gipfel des anderen und verschwimmt fast rnit dem unermeszlichen Aether.

Niet minder scherp spreekt Prof. Muller van Weenen zich uit. Heel de wet van Mozes staat op dit punt, zoo verklaart hij, lijnrecht tegenover de wet van Hammurabi, dat Mozes in den mensch altijd ziet het schepsel, dat naar Gods evenbeeld geschapen is. Die grondgedachte, die aan heel Mozes' wet ten grondslag ligt, geeft haar dat superieure karakter, waardoor ze eindeloos ver boven Hammurabi's wet staat, die met haar draconische strengheid het leven van den mensch zelfs niet telt.

En om de rij der getuigen te sluiten, sta hier ten slotte ook het oordeel van Dr. Jeremias. Ook hij gelooft niet, gelijk hij het zelf noemt, aan eene „Verbal inspiration", een woordelijk ingegeven zijn van de Schrift. Maar wel staat voor hem vast juist door de vergelijking van beide wetgevingen der oudheid, dat Mozes' wet niet uit den mensch kan zijn:

Dass eine Empfangnis des göttlichen Geistes durch den menschlichen Geist unter den psychologisch erklarbaren Formen der prophetischen Begeisterung in der Gesetzgebung des Sinai wirklich stattgefunden hat, geht unsres Erachtens objektiv aus der Uneifindbarkeit des Gesetzesinhalts hervor. Die Offenbarung im Codex Ham murabi beruht im letzten Grunde auf Tauschung : es fehlt der Wirklichkeitsbeweis und die Resonanz der innere Annahme. Unter den Rechtsatzungen findet sich nicht eine, die nicht aus en Kopfen rechtsbeflissener Piiester und aus en naiürlichen entwicklungsgeschichtlichen Aperzeptionen des Gewohnheitsrechtes sich erklaren iesse. Das Gesetz vom Sinai offenbart einen Geist, welcher höher ist als alle Vernunft, schon urch die Anfangsworte: Ich bin Jahve, dein Gott. Denn als der Gott Israels hatte er sich achtvoll bewiesen.

In Hammurabi's wet is dus niets, wat niet uit gewone menschelijke ontwikkeling zich verklaren laat. Wanneer Hammurabi zijn wet toeschrijft aan zijn Godheid, dan in dit daarom bedrog. Maar Sinaï's wet openbaart een Geest, die boven alle menschelijk denken en zinnen uitgaat en daarom alleen uit God te verklaren is. Daarom eindigt hij dan ook met te zeggen:

Mit Genugtuung und Freude bekenne ich, dass durch den Fund und Befund des Codex Hammurabi meine Ueberzeugung von der Göttlichkeit der Thora vertieft worden ist.

Niet waar, dit klinkt anders dan de grenzenloos oppervlakkige opmerking van den „deskundigen onderzoeker, " dat door de vondst van Hammurabi's wet het dogma van den Goddelijken oorsprong der Mozaïsche wet r, u voorgoed gevallen is.

De meest kundige onderzoeker op dit gebied eindigt juist omgekeerd met te verklaren, dat door de vondst van Hammurabi's wet zijn overtuiging van de Goddelijkheid van Israel's wet veeleer verdiept is geworden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 februari 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Wet en Profeten.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 februari 1904

De Heraut | 4 Pagina's