Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Om de dronkene te doen tot de dorstige.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Om de dronkene te doen tot de dorstige.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En het geschiedde, als hij de woorden dezes vloeks hoort, dat hij zich zelven zegene in zijn hart, zeggende: Ik zal vrede hebben, wanneer ik schoon naar mijns harten goeddunken zal wandelen, om de dronkene te doen tot de dorstige. Deut. 29 : 19.

Er is een drinken ter stilling van den dorst, en er is een drinken, om, ook waar van dorst geen sprake is, zich op te winden en boven zeker gevoel van gedruktheid te verheffen.

Van nature, gelijk God ons die natuur eens in de schepping gaf, kent de mensch noch in eigenlijken zin dorst, noch voelt hij behoefte aan opwinding. En ook in den staat der heiligheid zal er eeuwiglijk noch dorst om te lesschen zijn, noch drang om in staat van opwinding te geraken.

Zoo zijn èn die dorst èn die zucht naar opwinding, beide het gevolg van zonde, en van misstand uit die zonde geboren.

Neemt ge het eerst lichamelijk, dan begint (ïfe dorst te prikkelen als er koorts opkomt, als we ons overmoeid hebben, of als onze dagelijksche beker vocht ons onthouden werd. Al 'twelk in het paradijs ondenkbaar was. En zoo ook komt lichamelijk de drang om wijn of sterken drank te gebruiken uit een gevoel van matheid op, uit ingezonken kracht, uit een gewaarwording van benauwdheid en van bedruktheid die beklemt. Alles in het Paradijs ondenkbaar.

En neemt ge het oxierdrachtelijk, spreekt ge van dorst naar geluk, dorst naar geld, dorst naar zingenot, en zooveel meer, dan is ookda, t, even als het dorsten naar de gerechtigheid, alleen in zondigen toestand denkbaar. En zoo ook is het trachten naar opheffing uit de matheid van het alledaagsche leven alleen daaruit te verklaren, dat, ten gevolge van zonde en ellende, dit alledaagsche leven zoo weinig bevrediging schenkt aan wat in ons om bevrediging roept.

Toch ligt er tusschen het stillen van zijn dorst, en de poging om zich op te winden, altoos dit verschil, dat wie zijn dorst stilt, niet anders bedoelt, dan weer in de gewone stemming van alledaagsche voldaanheid te geraken, terwijl de man die zich opwindt, met dat gewone niet tevreden, er naar tracht en streeft om zich tot levendiger stemming op te heffen.

Bij het eigenlijke drinken treedt dat onderscheid duidelijk aan het licht.

Wie werkelijk dorst heeft, is niet kieschkeurig. Water is hem een kostelijke drank. En is zijn dorst gelescht, dan is zijn drinken uit.

Hij daarentegen, die drinkt om zich op te winden, om eens vroolijk te zijn en zijn leed te vergeten, heeft niets aan water, hem is sterke drank behoefte, en eens de beker aan de lippen, prikkelt de staat van vroolijkheid, waarin hij geraakt, hem telkens tot meer drinken. Inden drank zelf zit de prikkel die altoos om meer drank vraagt.

En in zaken is het evenzoo.

Wie poverlijk levend, dorst naar een fatsoenlijk bestaan, is, als hij dit bereikt heeft, tevreden, dankbaar en gelukkig. Zijn dorst naar geluk is gestild.

Hij daarentegen die uit zucht naar eer, geld of zingenot hooger op wil, komt nooit tot rust. Het verkregen geld zelf prikkelt hem om telkens naar rijker schat te grijpen. Ook die geldzucht, die genotzucht, die eerzucht wordt een hartstocht. En de historie van ieders leven leert het immers, zoodra er hartstocht in het spel komt, zijt ge u zelve geen meester meer, en stilt ge uw ongebreideld verlangen nooit.

En toch, hoe gevaarlijk die onvoldaanheid met uw bestaanden toestand worden kan, die onvoldaanheid is in den zondaar natuurlijk.

Nu zijn er drieërlei soort van zondaren.

De eerste zijn .de straks geteekenden, die enkel dorsten naar uitwendig geluk, of bij wie de zucht om zich maatschappelijk te verheffen, tot een hartstocht wordt die hen verteert.

Dan is er een tweede soort menschen, die op het oorkussen van hun onvoldaanheid insliepen. Het zijn dezulken die geen kans zagen, om tot meer voldoenden staat te geraken. Ze dooden daarom in zich allen prikkel tot energie. Ze zitten bij de pakken neer. En ze blijven tot hun dood toe wat ze waren.

Het zijn de slachtoffers der moedeloosheid en der onverschilligheid. Lieden zonder merg in den rug en zonder pit in het bloed. Leiders van een planten leven, in wie het menschelijk leven ten slotte ondergaat.

Maar nu is er ook nog een derde soort. Een soort lieden dat ook hongert en dorst, een soort lieden dat ook streeft naar verheffing van hun geest tot hooger staat en standpunt; maar lieden die dit zoeken, niet in het uitwendige, maar inwendig, en daardoor hier reeds geraken tot een gelukstaat, dat er eeuwig leven in hun ziel bruist en tintelt.

o, Alle gij dorstigen, komt tot de wateren, roe^i Jesaia uit, en heel de Schrift spreekt ons van een Fontein van levend water, zóó dat wie daaruit gedronken heeft, niet meer dorsten zal in eeuwigheid.

En hooger nog dan dit stillen van den dorst der ziel door te drinken uit de Fontein des levens, kent ook de Schrift een staat van geestelijk geluk, dat ze niet aarzelt met het ingebeelde geluk van een die zich dronken dronk te vergelijken.

Op ieders lippen leeft de uitroep uit den Psalm: Een volle heek van wellust maakt hier elk in liefde dronken.

En als op den Pinksterdag de apostelen in heilige verrukking gebracht zijn door den Heiligen Geest, ziet een ieder hen die verhoogde stemming van geluk aan, die sommigen doet vragen, of dezen niet vol zoeten wijns zijn. En het is daarop dat de apostel antwoordt; Neen, dezen zijn niet vol zoeten wijns, maar dit is de uitwerking op hun stemming van den Heiligen Geest.

Van geloofsstandpunt moeten we alzoo noch dat gevoel van prikkelenden dorst, noch die behoefte om tot hooger stemming te geraken, in anderen afkeuren.

Integendeel, met de lieden van de tweede soort, die in hun plantenleven alle moed en pit, alle initiatief en energie verloren, is op Christelijk terrein niets uit te richten. Zij kennen het heimwee naar het paradijs niet, en kennen evenmin den hartstocht naar een ge lukstaat van hooger orde.

Veeleer moet rondborstig erkend, dat dit gewone leven, zonder meer, den mensch, die nog niet geheel aan zichzelven ontzonk, niet kan bevredigen; dat meer en hooger ons wenkt.

Maar wat we wel te doen hebben, is dit.

Begint de prikkel naar meer en beter te werke en zien we dat die prikkel den ongelukkige drijft om hooger bevrediging te zoeken in geld en genotzucht, dan is het plicht, zulk een te waarschuwen, hem van dat tot zonde leidende pad af te houden, en hem te lokken naar het pad, waarop de overste Leidsman ons voorgaat.

De tegenstelling moet dan scherp gesteld worden.

Immers wie wakker geworden en geprikkeld om naar meer en beter te streven, zijn dorst en zijn zucht naar opwinding poogt te stillen door zich op de wereld te werpen, vergaapt zich aan den schijn, verslaaft zich in plaats van zich vrij te maken, en bereikt wat hij beoogt, nooit.

Neen, er is maar één, een van God ons gegeven middel, om dat drukkend gevoel van onvoldaanheid te doen omslaan in heilig geneugte, en dat middel is, dat ge ^drinkt uit de Fontein van het water des eeuwigen levens, en dat ge deelachtig wordt de hooge verrukking, die alleen de Heilige Geest in u kan wakker roepen.

De eerzuchtige, de geldwolf, de slaaf van het zingenot, hoe diep en met wat volle teugen hij ook uit den beker der wereld drinke, blijft tot in de trekken van zijn gelaat de koortsachtige stemming van onvoldaanheid toonen, die hem rusteloos inwendig kwelt.

En daarentegen waar geloof doorbreekt, en gedronken is uit de Fontein des eeuwigen levens en de Geest de ziel vertroost en opheft, daar kunt ge, tot zelfs in de hut van den armste, man en vrouw en kinderen vinden, die de hoogere voldaanheid in heel hun persoon en saamleven uitdrukken.

En nu is het beide malen zoo, dat de aard der zaak altoos den dronkene doet tot den dorstige.

Aldus is het in de wereld.

Ook daar zijn er dorstigen die nog pas naar den beker der wereld beginnen te grijpen, en naast hen de dronkenen, d. w. z. zij, die reeds met volle teugen uit den beker der wereld gedronken hebben. En onveranderlijk mengen beide zich dooreen.

De matigheid, om alleen zijn dorst aan de wereld te lesschen, is onbestaanbaar. De dorstige vindt den dronkene, vermengt zich met hem, en wordt met hem lotgemeen.

En juist datzelfde ziet ge op geestelijk gebied.

Jezus sprak hen, die dorsten naar de gerechtigheid, zalig, omdat waarachtige dorst naar gerechtigheid een zoo machtige prikkel wordt, dat ze van zelf uitdrijft, om den hoogeren geestelijken gelukstaat te zoeken.

Want het is wel waar, dat er tal van belijders zijn, die niet verder grijpen, niet hooger mikken en met hun dorre belijdenis tevreden zijn. Maar vraag dan ook niet, hoe het bij dezulken met het dorsten naar de gerechtigheid staat. Wie zal zeggen, of ze ooit dien dorst waarachtiglijk gevoeld en gekend hebben.

Waar waarachtige dorst naar gerechtigheid is, volgt altoos vanzelf de hoogere verrukking van den geest, en daardoor is wie dorst welgelukzalig.

Maar hieruit volgt dan ook, dat er één soort streven is, dat vanzelf op teleurstelling moet uitloopen.

Zegt iemand: Ik zal mijn dorst aan de wereld matiglijk stillen, zonder in opwinding of harts tocht over te slaan, en daarnaast zal ik matiglijk mijn dorst naar gerechtigheid doen bedaren, zonder geestelijke verheffing na te jagen; poogt iemand, gelijk het heet, van beide wallen te eten, en eenerzijds in de wereld en anderzijds in God de bevrediging van zijn innerlijk heimwee te zoeken; dan is de onverbiddelijke uitkomst, dat hij èn voor de wereld èn voor het geestelijk leven mislukt.

Lang duurt de worsteling tusschen die beide dan ook niet. Zulk een halfheid en tweeslach tigheid straft zich hard. En dan is de uitkomst bijna onveranderlijk, dat het grijpen naar de wereld al vuriger, het grijpen naar de dingen Gods al slapper wordt, tot welhaast God geheel wordt vergeten en de wereld heel het hart inneemt.

En al schijnt men dan op aarde de wijsste keuze te hebben gedaan, vroeg of laat wofdt ook aan zulk een het woord van Mozes ver vuld: ie zich afwendt van den Heere zijn God, om de paden der wereld te dienen, in hem wordt die afval „een wortel die gal en alsem draagt, (Deut. 29 : 18).

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 juni 1904

De Heraut | 4 Pagina's

„Om de dronkene te doen tot de dorstige.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 juni 1904

De Heraut | 4 Pagina's