Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Critiek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Critiek.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

De critiek, door Prof Eerdmans uitgebracht op Prof Kuyper's rede, raakt in de eerste plaats de vraag, of de historie der godsdiensten de evolutie-hypothese der moderne richting bevestigt of weerlegt.

Volgens deze evolutie-hypothese heeft er geen val in zonde plaats gegrepen, is de mensch niet begonnen met de aanbidding van den éénen waarachtigen God, gelijk de Schrift ons dit leert, maar staat aan den aanvang de laagste afgoderij en heeft zich daaruit allengs ontwikkeld die hoogere godsvereering, die in het Christendom gevonden wordt. Zelfs stelde deze school een scala vast, waarlangs deze opklimming moest hebben plaats gevonden; het begon met animisme en fetichisme, schreed voort tot polytheïsme, en eindigde met het ethische monotheïsme. Maar bij den mensch, die pas .aan dèn aanvang der religieuse ontwikkeling stond, kon noch van eenig hooger Godsbesef, noch van een zedelijk gevoel in de religie sprake zijn.

Dr. Kuyper had in zijn pleidooi er op gewezen, dat het historisch onderzoek van de oudste religies deze hypothese niet bevestigde. Volgens de meest gezaghebbende schrijvers vindt men bij de oudste cultuurvolkeren niet een laag fetichisme of animisme, maar een godsdienstvorm, dien men henotheïsme noemt en die, al is het niet de zuivere aanbidding Gods, toch veel hooger staat dan de afgoderijen der negerstammen in Afrika.

Ziehier wat Prof Eerdmans hierop antwoordt :

Max Müllers theorie van henotheisme, van de vereering van één god zonder de erkentenis van andere goden uit te sluiten, heeft van de meest bevoegde zijde zeer sterke bestrijding gevonden. Dr. K. beroept zich op den godsdienst der Veda's; doch hem zal bekend zijn, dat het aantal goden in de Veda's genoemd zeer groot is; dat een hymne zich dikwijls richt tot één of meer goden, die dan zeer hoog worden gevierd, n.aar dat dit volstrekt niet een zuiverder standpunt vertegenwoordigt dan het veelgodendom. Met een rein monotheïsme heeft dit zoogenaamd henotheisme niets te maken. Hij verwijst dan ook naar von Orelli's woord, dat het de eerste schrede is op den weg, die tot afgoderij leidt. Maar waar is dan de tijd» waarin die weg niet was betreden? De geschiedenis spreekt ons daarvan niet, noch in Indië noch elders. Wel kan K. verklaren dat ook bij Egyptenaren en Babyloniërs hetzelfde verschijnsel zich voordoet. Doch de vakmannen als Maspéro Erman, Ed. Meyer, Wiedemann, Lange, Tiele, Jensen, Zimmern, Jastrow, Fr. Jeremias weten daar niet van. De oudste geschiedenis vertoont ons geen zuiverder wateren. Dit is slechts hypothese, en ia stede dat deskundige beoefenaars deze hypothese omhelzen, weerspreken zij haar bij gebrek aan feiten. De oudste Babylonische teksten zijn polytheïstis_h, , de oudste Egyptische teksten eveneens. Waar blijft daar de zuiverder oer toestand?

Het valt niet moeilijk aan te toonen, dat wat Prof Eerdmans hier aanvoert, geen steek houdt en het eigenlijke argument van Prof. Kuyper oawederlegd laat.

De oudste oorkonden der menschelijke religie, de Rig-Veda's der Indiërs, de doodenboeken der Egyptenaren, de boetepsalmen uit Ur, vertoonen naar eenstemmig getuigenis een hoogstaand religieus en moreel karakter. Al is het henotheisme, dat uit deze oorkonden spreekt, een verkapt polytheisme, het is dan toch een religieuse uiting, die eindeloos ver boven de fetisch-aanbidding van den Hottentot staat.En waar de religieuse ontwikkeling dezer oudste volkeren volgens Jastrow, Wiedemann, Max Muller veeleer een afdalende dan een opklimmende lijn vertoont; het aantal afgoden zich vermeerdert; de eeredienst al zinnelijker en wreeder wordt; het moreele besef in de religie verzwakt; daar legt de historie der godsdiensten een onwraakbaar getuigenis af tegen het evolutie-dogma, zooals dit door Tiele e. a. ontwikkeld was. Op dit punt had Prof Eerdmans slag moeten leveren, indien hij het evolutie-dogma redden wilde. Zijn opmerking, dat dit henotheisme geen zuiver monotheïsme is, zegt niets, omdat Prof Kuyper zelf hier reeds op gewezen had.

Even zwak is het verweer van Prof. Eerdmans tegenover den aanval van Prof. Kuyper op hetgeen deze evolutie-hypothese omtrent de religie van Israël ons leeren wil,

De moderne richting keert, om haar evolutie-dogma te handhaven, de heele historische traditie van Israel om; verwisselt de plaats van wet en profeten; ontkent de openbaring Gods bij Sinai aan Israël en laat uit een woesten woestijn-god allengs de god der profeten zich ontwikkelen. Prof. Kuyper wees er op, dat de coryphaeën dezer richting echter erkennen moesten na al hun critisch geknutsel, dat de geschiedenis van Israel hun een raadsel bleef als te voren.

Prof. Eerdmans antwoordt hierop dit:

Op even gemakkelijke wijze wordt de overwinning der Revelatie hypothese bevochten waar het Israël geldt. Twee citaten bewijóen dat de evolutie-hypothese niet in staat is geweest Israels geschiedenis te verklaren. Wellhausen zegt, dat het ten slotte een raadsel is waarom de geschiedenis van Israël tot een gansch ander eindpunt heett gevoerd dan b. v. die van Moab. Nöldeke heeft den oorsprong van de gods dienstige ontwikkeling van Israël duister genoemd. Ziedaar het foutieve der praeraisse bewezen. Alsof niet ieder historicus weet, dat zulk duister en zulke raadselen ook bij de meest profane gebeurtenissen steeds door de geschiedenis worden geleverd. Waar de vraag naar den oorsprong en oorzaak gesteld wordt, moet het getal gegevens zeer nitgebreid zijn, zal het diepste van den gang van zaken met voldoende duidelijkheid worden doorschouwd. De sprong dien Dr. K. hier maakt, is ten eenenmale ongeoorloofd, al zal zij in eene rede haar effect niet hebben gemist. Omdat een zeker historisch onderzoek, met beperkte gegevens ingesteld, niet tot een volkomen duidelijke verklarmgder gebeurtenissen leidt, daarom is de praemisse, waarvan dit onderzoek gezegd wordt uit te zijn gegaan, bewezen onjuist te zijn! Op deze wijze valt het gemakkelijk het onjuiste der Revelatiehypothese te bewijzen op grond van Bavinck's Gereformeerde Dogmatiek. Bh. 356 verklaart deze „dat er wat de inspiratie betreft nog bezwaren genoeg overblijven, ook voor wie kinderlijk aan de Schrift zich onderwerpt. Wie met het geloof aan de Schrift wil wachten totdat alle bezwaren uit den weg zijn geruimd komt nimmer tot het geloof". Is Dr. K. ook bereid hier de gelijksoortige conclusie te trekken ? Zeker niet, doch dan moet hij ook zijn eigen bewiistrant veroordeelen.

Ook hier is blijkbaar de klem van het argument aan Prof Eerdmans ontgaan.

Volgens de evolutie-hypothese moet de geschiedenis van Israël uit zuiver menschelijke factoren verklaard worden; blijft voor het ingrijpen Gods nergens plaats; moet het wonder v/orden geëlimineerd. Wanneer nu deze school, na de geheele historie van Israël onderstboven te hebben geworpen, om het proces op natuurlijke wijze te verklaren, eindigen moet met te erkennen, dat de oplossing van het raadsel niet is gelukt, dat de historie van Israël een mysterie blijft, dan heeft ze daarmede haar bankroet beleden. Voor ons, die èn in de historie van Israël èn in de inspiratie der Schrift het mysterie erkennen, is de belijdenis, dat een volkomen oplossing der raadselen onmogelijk is, het natuurlijk gevolg van ons uitgangspunt. Het Goddelijke laat zich nooit volkomen verklaren. Maar wie juist dit Goddelijk element loochent en beweert in de evolutiewet den sleutel gevonden te hebben om de historie van Israël te verklaren zonder goddelijken factor en dan toch eindigen moet met te erkennen: Israel is een mysterie gebleven, geeft daarmede zijn eigen standpunt prijs. Het beroep op Prof. Bavinck's Dogmatiek mag als argumentum ad hominem zekeren indruk maken, maar Prof. Eerdmans vergat, dat ook hier geldt: cum duo idem faciunt non est idem.

Het gaat natuurlijk niet aan, zoo deze geheele recensie te doorloopen en van een uitvoerige critiek te voorzien. Maar de aangehaalde voorbeelden mogen volstaan om te doen zien, hoe zwak het verweer is door de moderne richting hier geboden. Prof. Eerdmans mag op hbogen toon decreteeren: „De waterlijn van het schip, dat de oudgereformeerde theorie heet te dragen, begint bedenkelijk langs het boord te stijgen. Het schip zinkt, " — ook hier is de wensch de vader der gedachte en zou met den Franschen dichter kunnen geantwoord worden: Les gens quivous avez tués se portent assez bien.

Wil men ten slotte no.5 een proeve om te zien, hoe weinig zelfs een zoo kundig geleerde als Prof. Eerdmans van de oud-Gereforraeerde theorie verstaat, dan volsta de mededeeling, dat volgens Prof. Eerdmans, Prof. Kuyper zeer bedenkelijke concessies deed aan de critiek, door toe te stemmen, dat de historieschrijvers van het Oude en Nieuwe Testament van bestaande oorkonden gebruik hebben gemaakt. Uw geloofsbelijdenis, zoo roept Prof. Eerdmans uit, is daarmede lijnrecht in strijd, want in de Nederlandsche confessie staat, „dat het Woord Gods niet is gezonden noch voortgebracht door menschelijke wille, maar dat de heilige mannen Gods het hebben gesproken, gedreven zijnde door den Heiligen Geest." Daargelaten nu nog, dat het Woord Gods, dat de heilige mannen gesproken hebben niet hetzelfde is als de Heilige Schrift, kan toch kwalijk een concessie aan de critiek worden genoemd, wat door de historieschrijvers van het Oude en Nieuwe Testament zelf ons wordt medegedeeld. Wanneer Lukas in zijn Evangelie uitdrukkelijk zegt, dat hij de bestaande EvangeHën en verhalen omtrent Christus' leven nauwkeurig heeft onderzocht en gebruikt, dan spreekt het toch wel van zelf, dat de belijdenis der kerk, die het gezag der Schrift aanneemt, dit niet weerspreken kan. De fout, die de moderne theologie telkens maakt, en waaraan ook Prof. Eerdmans niet ontkomt, is, dat men de bloot mechanische inspiratie-leer voor het inspiratiedogma aanziet, en door zijn wapens tegen deze mechanische inspiratie-leer te richten, evenals zeker Spaansch ridder tegen windmolens vecht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juli 1904

De Heraut | 4 Pagina's

Critiek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juli 1904

De Heraut | 4 Pagina's