Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Wat zal des knechtkens wijze en zijn werk zijn?”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Wat zal des knechtkens wijze en zijn werk zijn?”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen zeide Manóah: u, dat uwe woorden komen; maar wat zal des knechtkens wijze en zijn werk zijn? Richt. 13 : 12.

De geschiedenis, van wien ook, begint eer hij geboren is.

Dat zou niet zoo zijn, indien tot onze geschiedenis alleen te rekenen was wat we zelf gedacht of gedaan hadden. Doch dat kan niet. Geschiedenis omvat al wat geschied is. De geschiedenis van een enkel persoon sluit dus in zich, al wat voor, met en door hem geschied is. En dat begon natuurlijk lang vóór onze geboorte, gaat terug tot op onze ontvangenis, dringt achter die ontvangenis door tot ver in ons geslacht, heel de lijn van onze voorouders langs, en gaat zelfs ver daarachter terug in de eeuwigheid, en tot in het eeuwig besluit der praedestinatie.

Juist wat de Schrift over de Voorbeschikkingen Gods openbaart, geeft aan ons bestaan eenheid en vastheid. Ons geboren worden, ons leven, ons sterven, en de nawerking van ons werk op aarde is niet de vrucht van spel of toeval, maar rechtstreeksch gevolg van het vaststaande Besluit des Heeren. En wie van achteren in staat was om heel zijn levensloop, van paal tot paal, te vergelijken met wat lang vóór zijn geboorte over en voor hem beschikt was, zou voor oogen zien, hoe dat alles niet alleen nauwkeurig overeenkwam, maar ook hoe het geheel van zijn bestaan en van zijn levensloop juist paste en met keurige praecisiteit ingevoegd was in het bestaan van zijn gezin, geslacht en volk.

Maar juist dat maakt dan ook, dat ons leven niet pas interessant wordt op volwassen leeftijd, maar dat ons leven als jongeling of jongedochter, dat ons stil verloop in de kinderjaren, ja, dat ons bestaan nog eer we loopen konden, en zelfs vóór we geboren waren, eigenlijk even belangrijk is.

Reeds eer we geboren zijn, is vaak reeds beslist over heel onze toekomst. In moeders schoot ondergaat het wordende leven soms invloeden, die voor jaren beslissen. Onze vertroeteling en opvoeding geeft, veelal zelfs, een plooi aan het wezen, die er later nimmer meer uitgaat. Als regel mag gezegd, dat wat voorafgaat beheerscht wat volgen zal. Niet de volwassen man beheerscht zijn toestand als knaap en kind, maar omgekeerd beheerscht de knaap en het kind 200 vaak wat de man zijn zal.

Het gezag, het talent, de aard van een grootvader of grootmoeder, die we misschien nooit gekend hebben, had invloed op het zijn van onze ouders, en de gesteldheid van onze ouders leeft veelal na in onzen aanleg, onzen aard, en ons karakter.

Ook al is de schepping van ieders ziel een vrij machtig werk Gods, de uitkomst toont dan toch dat het Gode belieft en behaagt, telkens weer zekere gelijksoortigheid tusschen grootouders, ouders, kinderen en kleinkinderen te voorschijn te doen treden. En zoodoende werken er in onze persoon, en in ons bestaan, in ons leven en oJ> ons leven allerlei voor ons onzichtbare drijfveeren, die dan later door ons persoonlijk optreden en door ons levenslot wel gestadige wijziging, hetzij verslechtering, hetzij dan veredeling ondergaan. Maar de samenhang met wat achter ons ligt, in onze jeugd, in onze kinderjaren, in onze dracht, in ons voorgeslacht en diep tot in Gods voorbeschikking, dat alles blijft.

Nu is die samenhang meestal verborgen voor ons oog. Verborgen vooral in de periode, die geheel buiten onze waarneming valt. Verborgen niet alleen voor ons, maar ook verborgen tot voor onze moeder toen ze ons onder haar hart droeg.

Maar toen het Simson gold werd in Manóah's gezin het bestaan van dien samenhang tot zelfs eer hij verwekt was, zoo helder ingezien, dat Manóah den engel, die hem verscheen, opzettelijk de vraag deed: „ Wai zal des knechtkens wijze en werk zijn? " Of, gelijk hij het eerst uitdrukte: „Dat de engel ons leere, wat we dat knechtken doen zullen.”

In Manóah's gezin nu betrof dit een bijzonder geval.

Hier was aankondiging van de geboorte van het kindeke nog vóór de ontvangenis. Hier was de aankondiging die vermoeden deed, dat het kindeke dat stond geboren te worden, iets bijzonders zijn zou, en een bijzondere roeping van Godswege zou ontvangen. Hier viel helder licht op wat bij een gewone geboorte in geheimzinnige duisternis gehuld blijft.

Maar één ding was hier niet buitengewoon, t. w. de bezorgdheid van Manóah en zijn vrouw om aan hun kindeke de van God gewilde opvoeding en opleiding te geven. Niet iets bijzonders was het zielsverlangen bij dit echtpaar, om in hun zorge voor hun kindeke niet tegen de zorge Gods voor dat kindeke in te gaan, maar er in mede te werken. En niet iets ongewoons was hier, dat deze vraag bij Manóah en zijn vrouw opkwam, niet pas toen het geboren wicht knaap en jongeling was geworden, maar zelfs nog eer het geboren werd.

Nu is dit bij ouders zeer uiteenloopend. Er zijn er, die zich aan de opvoeding van hun kroost, zelfs als het kindeke knaap en jongeling is geworden, ongelooflijk weinig laten gelegen liggen; die alles aan de min, aan de kinderdienstbode en aan den schoolmeester overlaten, zonder ooit zelf na te denken, of met bewustheid voor hun kind te kiezen.

Er zijn er anderen, die niet zóó onverantwoordelijk te werk gaan, maar toch weinig meer dan half werk doen.

Er zijn er met een teedere conscientie, die jarenlang met de uiterste zorg de opvoeding van hun kind "gadeslaan en leiden.

Maar ze zijn zeer weinigen in aantal, die als Manóah, reeds voor de geboorte die zorge voor de toekomst van hun kindeke zich op het hart voelen drukken, en even teeder in de zake hunner kinderen verkeeren als die oude Israëliet uit den stam van Dan.

Letterlijk staat er in het Hebreeuwsch, dat Manóah aan den engel vroeg, wat het recht van dat kindeke zijn zou, zijn misjphdth; en al is dat nu zóó vertaald, dat er staat, wat sijn wijze zijn zou, zoo is het toch goed op 'de oorspronkelijke beteekenis van dat woord misjphdth terug te gaan, en in te zien, dat hier sprake is van iets, dat voor dit kindeke zijn recht bepaalde.

Niet natuurlijk om voor het kind zeker recht te scheppen, waarop dat kindeke zelf zijn ouders ter verantwoording zou kunnen roepen. Hier is geen sprake van. Maar wel is er sprake van een recht bij de opvoeding, waarvoor God dien ouders verantwoording oplegt.

Een kindeke dat geboren wordt, ontvangt in zijn schepping van God een aard, een aanleg, een inborst, zekere talenten, zekere gaven, zekere vormen van bestaan en karakter, en God laat het geboren worden onder bepaalde omstandigheden, en bestemt voor dat kindeke een bepaald levenslot en daarin zekere roeping, die dat kindeke zal hebben te volbrengen.

Een kindeke is als het geboren wordt, geen blank stuk papier, dat geheel toevallig door zijn levenslot zal beschreven worden. Elk kindeke is een bepaald wezen, zooals een ander kindeke niet is.

En gelijk er nu in de plantenwereld een recht van de plant is, dat een eik anders moet behandeld worden dan een geranium, en een rozenstruik anders dan eencamelea, zoo ook is er een recht van elk kindeke naar zijn aard. Bij zijn aard, bij zijn aanleg, bij zijn talenten en bij zijn roeping hoort, past en voegt een andere opvoeding dan bij den aard en den aanleg van een ander kindeke. Zelfs onder broeders en zusters in eenzelfde gezin loopt dit soms sterk uiteen.

Alleen maar, ons verschijnt geen engel om ons dit vooruit te openbaren. Wij moeten dit door opmerking zelf ontwaren en ontdekken, en niet zelden kunnen weer hoogstens naar gissen en raden, als de teekenen die we waarnemen, te onzeker zijn.

Dit nu zou elke opvoeding wanhopend maken, indien we niet geloofden en wisten, dat God zelf de opvoeding van onze kinderen in handen houdt. Slechts dit blijft eisch, dat wij, op die zorge Gods inslapend, niet wanen, dat Gods zorge ons van zorge ontslaat.

Integendeel, wij blijven in Gods hand instrument van opvoeding voor ons kind, en, al kan God ons verzuim herstellen, wij misdoen, zoo we daarop onnadenkend voortzondigen en onzen eigen plicht tegenover onze kinderen verzaken.

Hiermee is nu volstrekt niet bedoeld, dat elke vader en elke moeder een soort college in opvoedkunde moet volgen of over allerlei diepgaande vraagstukken van opvoedkundigen aard moet theoretiseeren. Dat kunnen de meesten eenvoudig niet, en veelal zelfs leidt die halfgeleerdheid op het dwaalspoor.

Neen, de eisch is alleen, dat uw kindeke, tot zelfs het kindeke dat nog niet geboren is, u op het hart zal wegen; dat ge noch onnadenkend noch gewetenloos bij de leiding en opvoeding van uw kind verkeeren zult; en dat ge van stap tot stap op den langen weg steeds verstaan zult, dat uw opvoeding slechts een schakel is in de opvoeding, die God zelf aan uw kind geeft.

Zoo komt het dan allereerst aan op warmte van hart, op teedere liefde, op zorgvuldige opmerkzaamheid, op zich nooit verloochenende trouw jegens uw kind. Maar dan ook in de tweede plaats hierop, dat ge vóór de geboorte en na de geboorte ook voor uw kindeke aansluiting, innige aansluiting aan uw God zult zoeken.

Alleen als God zelf u leidt, zult gij uw kindeke leiden kunnen in den door God gewilden weg.

Wie Gods verborgen omgang kent, niet enkel mystiek om zelf te genieten, en niet enkel egoïstisch voor eigen zaligheid, maar Gods verborgen omgang ook zoekt voor zijn kindeke, opdat hij zelf in de opvoeding niet afdole van het pad, dat God wil dat hij met zijn kindeke bewandelen zal, is zeker vrij uit te gaan, ook al mocht zijn kindeke hem later tegenvallen.

Alzoo staat de opvoeding van uw kind niet buiten uw leven met uw God, noch ook naast dien verborgen omgang, maar ze is een levenstaak, die van meet af geheel in die zielsgemeenschap met uw God is opge­ ^ nomen.

God zelf u en uw kind leidende, en gij aan de hand des Heeren uw God dienende óók in de opvoeding van uw kind.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juli 1904

De Heraut | 2 Pagina's

„Wat zal des knechtkens wijze en zijn werk zijn?”

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 juli 1904

De Heraut | 2 Pagina's