Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De plaats van den mensch in het heelal.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De plaats van den mensch in het heelal.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Volgens onze schoone Geloofsbelijdenis heeft God alle dingen geschapen en onderhoudt en regeert Hij ze om den mensch te dienen, teneinde dat de mensch zijnen God diene. Heel de rijke schepping Gods vindt haar doel in den mensch, gelijk de mensch zijn doel vindt in den Heere zijnen God. En dit geldt niet alleen van deze aarde, die met haar verborgen krachten, haar schatten van elementen en mineralen, haar rijk ontwikkeld organisch leven, haar weelderigen plantengroei, haar eindelooze verscheidenheid in het dierenrijk als woonstede voor den mensch is toebereid. De Schrift leert on.s, dat ook zon, maan en sterren, heel die wondere wereld, die in fonkelende lichtglanzen aan het firmament het oog bekoort, door God geschapen is „om licht te geven op aarde en om te heerschen op den dag en in den nacht en om scheiding te geven tusschen het licht en de duisternis en om tot teekenen en tot gezette tijden en tot dagen en jaren te zijn". En het is in weerklank op dat Scheppingslied, dat in zijn majestueuzen eenvoud en verhevenheid het kenmerk van zijn Goddelijken oorsprong toont, dat de psalmdichter onder Israël in stille verbazing uitroept:

„Als ik Uwen hemel aanzie, het werk Uwer vingeren, denmaan en de sterren, die Gij bereid hebt, wat is de mensch, dat Gij zijner gedenkt en de zoon des menschen, dat Gij hem bezoekt.'' Gij doet hem heerschen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder zijne voeten gezet".

Wie voor de Schrift buigt kan dus niet anders aannemen, dan dat in het Scheppingsplan Gods deze aarde geestelijk het middelpunt vormt van het heelal; dat alleen op deze aarde God menschen schiep naar Zijn beeld; dat Hij aan dien mensch alle dingen onderwierp, opdat de mensch als Hoogepriester de offerande der aanbidding op Gods altaar zou neerleggen.

Geheel in overeenstemming daarmede is wat de Schrift] ons openbaart aangaande de uitvoering van Gods Raadsbesluit „door Zijne eeuwige voorzienigheid en oneindige kracht". Al ontstaat de breuk der zonde niet hier op aarde, maar in de engelenwereld, toch is eerst door Adam's val in het Paradijs de worsteling bepaald tusschen God en satan, die met satan's volkomen nederlaag eindigen zal. Alzoo lief heeft God deze wereld gehad, dat Hij /tier Zijnen Zoon gezonden heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. En de voltooiing van Gods Raadsbesluit komt niet eerder voordat de laatste uitverkorene is toevergaderd en dan de Zoon des menschen op deze aarde verschijnen zal, om levenden en dooden te oordeelen en het rijk aan den Vader over te geven. Die dan alles in allen worden zal.

Hier wordt dus de strijd gestreden, die over den loop aller dingen beslissen zal. Voor dit menschelijk geslacht heeft God het offer gebracht van zijn eigen Zoon. En met de wederoprichting van a? ? V menschelijk geslacht is het door de zonde verbroken rijk Gods hersteld en het einddoel van Gods raad bereikt. Dan mondt de stroom der historie in den oceaan der eeuwigheid uit en vangt die eeuwige Sabbath aan, waarin God rust van al zijne werken.

Elke gedachte, alsof deze aarde slechts een gansch onbeteekenende plaats in het heelal zou innemen; alsof naast deze wereld nog duizenden en millioenen zouden bestaan, waar een gelijke historie wordt afgespeeld als op deze aarde; alsof ons menschelijk geslacht slechts één der verschijningsvormen zou zijn van het hoogere organische leven, dat door heel de Schepping heen gevonden wordt, is met de Schrift lijnrecht in strijd. De Schrift kent slechts één wereld, die God liefheeft. Slechts één menschelijk geslacht, dat naar Gods beeld is geschapen. Slechts één historie, waarin Gods raadsbesluit tot voltooiing wordt gebracht.

Deze voorstelling der Heilige Schrift nu stuitte niet op tegenstand, zoolang de mensch in naïef realisme de schijnbare beweging van zon, maan en sterren om deze aarde voor de werkelijkheid hield. Voor pna

oog is het, alsof de aarde het eenig vaste iddelpunt vormt in het heelal. Schijnbaar overtrof deze aarde in grootte alle sterren, die aan den nachtelij ken hemel schitteren, en zelfs de zon kon haar niet evenaren. En waar niet alleen zon, maan en planeten, maar zelfs de zoogenaamde vaste sterren van plaats wisselen, daar scheen het metterdaad alsof de kringloop aller sterren door de aarde beheerscht werd. Eeuv/enlang gold dan ook voor alle sterrekundigen het zoogenaamde Ptolemaeische stelsel, dat omstreeks 340 voor Christus door Eudoxus van Cnidos is uitgedacht; in dit stelsel was de aarde het middelpunt en bewogen de sterren zich in concentrische sferen rondom haar as. Alleen de Noordpoolster, die in het verlengstuk van dezen as gedacht werd, werd als onbewegelijk beschouwd.

Geheel anders daarentegen kwam de zaak te staan, toen door de uitvinding der telescopen en door nauwkeuriger waarneming de sterrenwereld beter bekend werd en het Ptolemaeische stelsel onhoudbaar bleek. Copernicus ging voorop, Kepler en Galilei volgden met hun verrassende ontdekkingen. En al bood ook, niet alleen de kerk, maar evengoed de officieele wetenschap dier dagen eerst hardnekkig tegenstand, allengs kon niet langer ontkend worden, dat de aarde in het heelal een gansch andere plaats innam, dan men haar dusver had toegekend. Ze werd onttroond van haar eereplaats. Ze bleek niet het centrum te zijn van het universum. De schijnbare beweging van zon, planeten en sterren om haar as was een optisch bedrog. De aarde werd gedegradeerd tot een der vele planeten, die zich wentelen om de zon. Haar grootte en omvang verdween tegenover de massaliteit dier zon in het niet. En deze zon zelf, die voor ons stelsel het middelpunt vormt, was slechts één onder de miljoenen sterren, die in het heelal gevonden worden, en waarvan het grootste deel voor het ongewapend oog niet eens zichtbaar is. Zoo breidde het heelal zich chier eindeloos ver uit. Getallen werden genoemd, om den afstand der sterren uit te rukken, die alle menschelijke voorstellingsermogen te boven gaan. En in dat heelal erd onze aarde minder dan een stofkeu an de weegschaal, een druppel in den mmer. Een gansch onbeteekenende sateliet van een zon, die op haar beurt in dat eelal slechts een zeer bescheiden plaats kan innemen, — dat was het oordeel der wetenschap over onze aarde geveld.

In dat nieuwe licht dat de wetenschap ntstak, scheen het natuurlijk ondenkbaar, at deze aarde alleen het voorrecht zou ebben, door een menschelijk geslacht beoond te zijn. Vooral sinds de evolutiehypothese de scheppingsdaad Gods loohende en den mensch slechts als product eschouwde van een lange ontwikkelingseeks van het organisch leven, dat op zijn eurt spontaan uit de materie ontstaan was, as er geen de minste reden meer om het rivilegie van dit evolutie-proces alleen aan eze aarde toe te kennen. Reeds die plaeten, die in hun omwenteling om de zon ich het dichtst bij de aarde bevinden, enus en Mars, waren even geschikt, naar men meende, als deze aarde, om door menschen bewoond te worden. En waar op deze planeten gelijke krachten werkten als op onze planeet, moest ook hier, krachtens de wet der evolutie, uit de stof het organische even, en uit het organische leven de mensch ntstaan zijn. Zelfs meende men voor deze ypothese reeds onomstootelijke bewijzen evonden te hebben. Bleek niet, dat op de laneet Mars aan beide polen, evenals op arde, zich eindelooze sneeuwvelden bevonen? Onderscheidde men niet zeeën en roene vlakten.? Toonden de evenwijdige analen, die men op het vasteland meende aar te nemen, niet, dat men hier te doen ad met den arbeid van met rede begaafde ezens.'' Werd de onderstelling zelfs niet eopperd, dat deze kanalen een soort teeenschrift vormden, waardoor deze Marsewoners poogden in verbinding te treden et de bevolking der andere planeten.' En roomde de overspannen verbeelding zich iet reeds een tijd, waarop de scheidsmuren usschen de bewoonde sterren zou wegvalen en een telegrafische gemeenschap met ars of Venus even gemakkelijk zou vallen ls thans met de tegenvoeters van onze eigen ardbol ?

Het geloof aan „la pluralité des mondes" erd schier een dogma. In populaire handoeken over sterrekunde werd het als vasttaand resultaat van wetenschappelijke studie en volke kond gedaan. Men ging na, elke eigenaardige veranderingen in den ichaamsbouw dezer planeetbewoners moest ebben plaatsgegrepen door de bijzondere mstandigheden, waarin zij leefden; gaf oeken met platen uit, waarin deze planeetewoners werden afgebeeld en wist haarfijn un physiologische en psychologische kenerken te berekenen.

Met deze „astronomie populaire" trad heosophie en spiritisme in bond. Het scheen ndenkbaar, dat God deze tallooze werelden eschapen had zonder eenig doel. Ook zij oesten evenals deze aarde tot woonplaats ienen voor een menschelijk geslacht. En at de theosofie postuleerde, kwam het piritisme bevestigen. Deze planeten en terren waren bewoond door hoogere wezens, ie daar hun loop, op aarde begonnen, oortzetten. Elke planeet, ook deze aarde, as slechts een doorgangshuis, een stadium p den langen weg der volmaking. Had hristus zelf niet gezegd, dat in het Vaderuis, dat is het groot heelal, vele woningen aren ? En waar konden deze woningen nders gevonden worden dan op dien rchipel van zonnen en sterren, die in den ceaan van het heelal lag uitgespreid !

En al mocht ook de man van ernstiger tudie en degelijke wetenschap om zulke xtravagantiën het hoofd schudden; al temde hij gaarne toe, dat zelfs de scherpste K a h telescoop op de dichterbijzijnde planeten geen spoor van menschelijk leven ontdekken kon; al bleek ook, dat de zoor't'^aamde kanalen op Mars niets dan een gc^icatsbedrog zijn geweest; wat deed dit er toe.' De wet der evolutie eischt met logische consequentie, dat onder gelijke omstandigheden als hier op aarde, ook op andere wereldbollen het leven ontstaan moet. En al bleek, dat in ons zonnestelsel alleen de aarde de gegevens bood, waardoor dat leven ontstaan kan, naast ons zonnestelsel zijn er duizenden in het heelal. De bewoners van Mars en Venus mogen evenals het mannetje in de maan een sproke blijken, de gedachte dat deze aarde alleen bewoond kan zijnen haar in het onmetelijk heelal de eereplaats door God zou zijn toegekend, heet met de uitspraken der wetenschap in onverzoenlijken .strijd.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 september 1904

De Heraut | 4 Pagina's

De plaats van den mensch in het heelal.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 september 1904

De Heraut | 4 Pagina's