Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Dagen der maaltijden en der vreugde en der gaven aan de armen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dagen der maaltijden en der vreugde en der gaven aan de armen.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat zij deze dagen maken zouden tot dagen der maaltijden, en der vreugde, en der zending van deelen aan malkanderen, en der gaven aan de armen. Esther 9 : 22b.

Toen Mordechaï het Purimfeest instelde, gaf hij als ordinantie aan de Joden in Perzië, dat zij telken jare den iiden en isden van de maand Adar drie dingen zouden doen: i". feest maaltijd houden; 2". aan hun vrienden geschen ken zenden, en 31. gaven afzonderen voor de armen.

Nu heeft Mordechaï over ons niets te zeggen. Wij zijn geen Joden; we wonen niet in Perzië; zijn feestordinantie geldt ons niet.

Maar iets te zeggen heeft zijn ordinantie ons wel, omdat ze van zoo hooge, nobele opvatting van het leven uitgaat.

Uitgangspunt is de plicht tot herdenking van een door God aan het volk gegeven uitredding. Een herdenking die plicht is, niet alleen als God uitredding aan heel een volk geeft, maar ook als u uitredding in uw gezin, of als u uit redding in uw persoon ten deel valt.

Die herdenking is dan plicht, om „geen van Gods weldadigheden" te vergeten, het gevoel van dankzegging niet te laten verkoelen, en Gode de aanbidding en de eere niet te onthouden die Hem toekomt.

Ga nu in eigen kring en om u heen na, hoe vaak, hoe spoedig, als de nood voorbij is, alle dankzegging verstomt, en alle herdenking uit blijft, en reeds in dat eerste opzicht voelt ge u in uw conscientie geprikkeld door Mordechaï's woord. Ge denkt weer in, hoe God ook u uit bange krankheid oprichtte of redding in uw gezin gaf, en de dank voor Gods trouwe herleeft.

Maar ook het tweede stuk van zijn ordinantie getuigt van die hooge opvatting.

Hij wil dat er niet alleen een feestmaaltijd in het gezin, maar ook toezending van geschenken aan vrienden zij.

Geen u opsluiten in u zelf dus, en ook niet u bekluizen in uw gezin. Dat individuahsme om alleen op uzelf te zien, en die enghartigheid om alleen met uw gezin te rekenen, maakt uw menschelijk leven te bekrompen. Het moet breeder vertakt zijn. Het moet in veel verder reikende banden geschakeld liggen. En als er leed, maar ook als er vreugde is, moet die vreugde uit uw hart in uw huis en uit uw huis in uw vriendenkring uitstralen. Een feestmaal in uw woning, maar ook een zenden van geschenken aan wie nauwere vriendschap met u verbindt.

Niet maar leven, maar ook saamleven, en ook daarvoor tijd en geld over hebben.

En daarbij nu komt in Mordechaï's ordinantie dan ten slotte het derde stuk, t. w. op die dagen van vreugde stelde hij het den Joden ten plicht, om ook gaven aan de armen uit te deelen.

Juist dan als er vreugde in uw kring en in uw woning is, en het inkomen dat God u gaf, u in staat stelt een feestmaal te houden en aan uw vrienden geschenken aan te bieden, zult ge ook gedenken aan die velen, wien de levensvreugd zoo karig is toegemeten en die worstelen in hun armoede.

Ook die armen zijn een deel van het volk, van den kring, van de kerk, waartoe gij zelf hoort. Ze staan dus niet buiten u, maar hoo ren bij u. En daarom moet uw vreugd ook in hun woning uitstralen.

Een feesmaal voor uw gezin, een zenden van geschenken aan uw vrienden, en een weldoen aan de armen. En dus het feestmaal niet zoo kostbaar, en de geschenken niet zoo weelderig, dat uw gave aan de armen zelve armelijk zou zijn.

Ook onze vaderen hadden hun leven op soortgelijke wijze ingezet.

Ook zij hadden hun gedenkdagen en hun vierdagen, en elk herinneringsfeest werd met een feestmaaltijd gevierd. Ook het geven van geschenken op zulke vierdagen stierf nooit ge heel uit. Zelfs nu nog geven ouders op een zilveren of gouden huwelijksfeest geschenken aan de huisgenooten.

Maar wat zich bovenal sterk bij onze vaderen ontwikkelde, was het geven van gaven voor de armen op zulke vierdagen of opdagen van gedachtenis.

Zulke gaven reikte men uit op de manier van een Koning, die een stad bezoekt en een aanzienlijke geldsom voor de armen achterlaat. Er kon bij velen geen huwelijksfeest, geen jaarfeest, geen doopfeest of wat ook zijn, of ze gevoelden drang en behoefte om de armen in hun vreugd te laten deelen.

Nu eens deed men dat aan particuliere armen, dan door een gave aan de Diakenen, dan weer door een stichting voor de armen te gedenken.

Maar men gaf. Men gaf mildelijk. Men gaf aanhoudend. Niet uit werkheiligheid, maar uit drang van het hart. Uit gelijken drang als waaruit Mordechaï's ordinantie opkwam. Uit medegevoel en medelijden met de armen. Uit diep besef dat zij bij ons hooren, en wij bij hen. Uit heilige • wetenschap, dat wat God ons geeft, voor zijn billijk deel door moet worden gegeven aan de armeii.

En God heeft er hen om gezegend.

Gevende ontvingen zij.

„Voor de armen", was een niet kleine post op ieders budget van uitgaaf, maar ook de „zegen Gods", was een post, die terdege meê telde op ieders budget van ontvangsten.

Staan we nog op dit standpunt? Of is hier klacht over verslapping en achteruitgang op haar plaats?

Bij velen valt er stellig eer te danken. Nog staat ons land onder de weldadige landen voor goede reputatie aangeschreven. Er wordt op allerlei wijs en onder allerlei vorm voor de armen veel gedaan, en nog altoos veel gegeven.

Ook rekenen daarbij de gedenkdagen altoos meê. nog

De uitdeeling in onze kerken op Kerstdag, op Paaschdag en op Pinksteren overtreft gewoonlijk nog het ordinaire. Als we „den dood des Heeren" gedenken, vult zich de extra offerbus. Bij huwelijks-en doopsgelegenheid wordt er ingezameld voor de armen. Ook bij huiselijke feesten, bij uitredding uit krankheid, en zoo veel meer, is alle uitdeelen ook aan de armen vol strekt nog niet afgeschaft.

Maar toch is er verschil met vroeger.

Het „zakje" zorgt wel, dat de gave verborgen blijft, maar het verborgen „zakje" is ook niet zelden een welkome uitweg om de karigheid der gift te verbergen.

Vooral van extra-gaven van beteekenis bij aanmerkelijke gebeurtenissen in een familie hoort men steeds minder.

We mogen niet zeggen, dat de beek is opgedroogd, maar er is het overvloeiende van vroeger toch niet meer.

Nu kan niet ieder in het groot geven. Wie middelmatige middelen heeft kan niet anders en mag niet anders dan middelmatig geven. Wie zeer klein leeft, moet zich tot een zeer kleine gave beperken. En heerlijk is het, te zien, hoe ook uit gezinnen die weinig meer dan hun leeftocht hebben, vaak toch nog het penningske komt, dat Gode welbehagelijk is.

Ieder naar zijn vermogen geldt ook hier.

Naar God u gaf, zult gij geven.

Ook in het geven heeft God een orde inge steld.

En is nu, zoo vragen we, daarnaar gerekend, de twijfel te onderdrukken, dat er voor een feestmaaltijd soms te overvloedig, voor de vrienden te kwistig, en juist daardoor voor de armen te weinig wordt afgezonderd, als God ons vreugd of herdenking van vreugd in on^e woning geeft?

Er is nog een andere vreugdedag, die reeds in het vooruitzicht onder onze vaderen het hart mild maakte: de dag van ons sterven.

Het sterven nu aangezien, wel als een dag van rouw voor wie achter zullen blijven, maar als een dag der verlossing voor wie ter zalig heid mag ingaan.

Op dien dag, waarop men ter zaligheid zou ingaan, rekende men dan in zijn testament. Het testament nu genomen, zooals het steeds genomen werd, niet als een betaalsorder voor den notaris, maar als een laatste wilsbeschikking onder aanroeping van Gods heiligen naam.

Welnu, ook in dat testament gedachten onze vaderen hun gezin, hun vrienden, maar ook de armen.

Hun laatste gift.

Liefst een gift, groot genoeg om door rente een bestendige gift voor de armen te blijven.

Dat deed niet, wie de zijnen onverzorgd achterliet. Noch ook wie ampel voor de zijnen zorgen kon. Maar dat deed wel, wie zonder kinderen stierf, of voor zijn kinderen meer dan genoeg achterliet.

Zoo waren de schenkingen bij testament voor de armen zeer vele, en groote inkomsten werden daardoor gewaarborgd. Stichtingen konden er door verrijzen. En doordat bijna ieder gegoede het deed, werd der armen nood gelenigd.

Nu geschiedt dit nog. Soms zelfs zeer mil delijk. Maar gewoonte is het niet meer.

Het is een dier usantiën die bezig zijn in onbruik te geraken, en onze notarissen pogen niet altoos taar in het leven te houden.

Zou er de nagedachtenis niet te minder in zegening om blijven ?

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1904

De Heraut | 4 Pagina's

„Dagen der maaltijden en der vreugde en der gaven aan de armen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 december 1904

De Heraut | 4 Pagina's