Tact.
II.
Het is niet zoo gemakkelijk, op de vraag wat tact eigenlijk is, een juist antwoord te geven.
Het woord tact komt bij alle beschaafde volkeren voor. Het behoort tot dien internationalen woordenschat, die gemeen goed is van alle gecultiveerde volkeren. Evengoed de Franschman als de Duitscher en de Engelschman als de Nederlander spreekt van tact. Maar zoodra ge aan deze volkeren vraagt, wat voor hun taaibesef met dat woord wordt aangeduid, luidt het antwoord niet eenparig. Ook hier openbaart zich in het verschillend spraakgebruik het eigenaardig zieleleven der volkeren, is de taal de spiegel, die de fijnste nuanceeringen van het volkskarakter weerkaatst. Zoo ziet de Franschman, voor wien de uitwendige vormen van het leven de hoofdzaak zijn en bij wien alle nadruk valt op den „goeden toon", in tact „die fijne en nooit missende gave, om in zaken van smaak, van welvoegelijkheid en van de gebruiken der beschaafde wereld een oordeel te vellen; " of gelijk de Fransche Academie het omschreef, „die eigenschap van den fijn voelenden geest, die vooral uitkomt in het practische leven en in den omgang met anderen, en die ons zeker en snel bij iedere gelegenheid doet begrijpen wat betamelijk of 'gepast is om te zeggen en te doen". Geheel anders oordeelt de Engelschman, wiens besef veel dieper gaat en die niet alleen naar beschaafde vormen vraagt, maar vooral naar wat recht en billijk is. Tact is voor hem „een onmiddellijk gevoel van wat waar, recht en betamelijk is"; terwijl zijn practische zin zich openbaart, wanneer hij onder tact niet alleen verstaat een „fijn gevoel" of „juist oordeel" maar ook „de bekwaamheid om datgene te doen of te zeggen, waardoor men het best het doel bereiken kan, dat men beoogt". Recht en waarheid vormen hier dus onmisbare bestanddeelen van het tactgevoel, dat eerst zóó zijn hoogere wijding ontvangt. Terwijl eindelijk de Duitscher ook hier zijn wijsgeerigen aard niet verloochent, wanneer hij tact omschrijft als „een oordeelkundig gevoel vaii wat passend en betamelijk is, of de bekwaamheid om snel te doorzien, hoe de dingen die voor ons oog slechts uiterlijk op elkaar volgen, innerlijk te zamen hangen, en van dat doorzicht een passend gebruik te maken".
Hoe onderscheiden deze definities echter zijn mogen, ze stemmen hierin overeen, dat in tact tweeerlei ligt opgesloten. Eenerzijds een fijn intuïtief gevoel, dat niet vrucht is van studie of nadenken, maar dat onmiddellijk in elke omstandigheid u beoordeelen doet, wat recht en billijk, wat gepast en betamelijk is. En anderzijds een zekere slag of handigheid om het beste middel te kiezen voor het beoogde doel, op het juiste oogenblik het gepaste woord te spreken, te mijden al wat aanstoot geven of ergeren kon.
Hiermede stemt nu ook de oorsprong van het woord overeen, gelijk de taaistudie ons dien kennen doet. Tact is geen Hollandsch woord, maar ontleend aan het Latijn. Het heeft niets gemeen met tactiek, hoeveel het uiterlijk daar ook op lijken mag. Want tactiek komt niet van het Latijn, maar van het Grieksch, en wel van een stam, die beteekent ordenen, rangschikken, regelen, de dingen in hun juist verband zetten. Vandaar, dat het inzonderheid gebruikt wordt voor de krijgskunde, de kunst van oorlogvoeren, omdat het hier in de eerste plaats er op aan komt om de troepen in de juiste orde te stellen tegenover den vijand. Tact daarentegen stamt af van het Latijnsche tango, dat beteekent aanraken, betasten, bevoelen, aanroeren. Zoo kreeg tact een dubbele beteekenis; vooreerst van de handeling van het aanraken ea betasten zelf, en ten tweede van het zintuig, waardoor die aanraking en betasting geschiedt, den tast oigevoelszin. Uit die oorspronkelijke beteekenis van het woord moet nu de overdrachtelijke of geestelijke beteekenis worden verklaard.
Nu is juist dit het eigenaardige bij het zintuig van onzen tast of gevoelszin, dat hier het passieve en het actieve op wonderbare wijze zich huwen. De vraag, of men na de jongste ontdekkingen op dit gebied nog van den tast-en gevoelszin als eenheid kan spreken en of niet veeleer moet worden aangenomen, dat de tast-lichaampjes, die in zoo rijke mate in het huid weefsel gevonden worden, elk een eigen functie hebben en daarom als zoovele afzonderlijke zintuigen moeten beschouwd worden, die respectievelijk op het gevoel van warmte, druk en steken reageeren, laten we hier rusten. De spraakmakende gemeente weet van deze fijnere wetenschappelijke onderscheidingen niet en spreekt nog altoos van één zin voor het gevoel naast den zin van reuk, smaak, gezicht en gehoor. En wanneer we ons hier aan houden, dan zal ieder toestemmen, dat het kenmerkende van het zintuig voor het gevoel, in onderscheiding van de overige zintuigen, juist hierin ligt, dat dit zintuig niet alleen dient om indrukken op te vangen, maar ook om zelf te handelen. Het zintuig van het gevoel toch is in de eerste plaats de hand. In de fijne huid van de vingertoppen worden die tasttepeltjes, gelijk men ze noemt, het talrijkst gevonden, en gelijk ge met uw oog ziet, met uw oor hoort, met uw neus riekt en met uw tong proeft, zoo tast ge met uw hand. Vooral bij blinden schijnt dat tastgevoel op wonderlijke wijze ontwikkeld te kunnen worden en hun als een vergoeding te schenken voor het gemis van het gezicht. De blinde tast naar den weg, voelt wie naast hem staat, leest met de vingertoppen. Maar waar zoo de vingertoppen dienen om te voelen, geschiedt dit toch op gansch andere wijze als uw oog ziet, uw oor hoort of uw neus riekt. Bij die andere zintuigen komt de gewaarwording van buiten, blijft ge min of meer lijdelijk, is het de lichtstraal, die doordringt in uw oog, de geluidsgolf die slaat tegen uw gehoorvlies, de reuk die opstijgt in uw neusgaten. Maar met uw hand is dit geheel anders. Gij zelf grijpt met uw hand de voorwerpen aan, gij betast en bevoelt ze, ge heft ze op, om te voelen of ze zwaar zijn, en zet ze weer neer. Hoofd, hart en hand zijn daarom de drie symbolen, waarin het denken, het innerlijke gemoedsleven en de handeling naar buiten liggen uitgedrukt. Met onze hand handelen we. Zoo valt het receptieve en het actieve, 6s. gewaarwording en de daad, hier saam.
Dit moest zoo uitvoerig worden uiteengezet om begrijpelijk te maken, waarom het woord tact ook in overdrachtelij ken zin die dubbele beteekenis erlangde. Onze taal kan de geestelijke dingen alleen uitdrukken In beeldspraak, aan het stofifelijke ontleend. En het recht daartoe ligt in den samenhang, dien God stelde tusschen lichaam en ziel, tusschen ons stoffelijk en ons geestelijk bestaan. Zooals we spreken van ons geestelijk oog en van ons geestelijk oor, om daarmede aan te duiden, dat de ziel de dingen opvangt en doorziet, zoo heeft de ziel ook een geestelijken gevoelszin, waardoor ze onmiddellijk kan voelen en tasten, wat billijk is en recht, wat goed is en waar, wat passend is en betamelijk. Maar al heeft ieder mensch dien geestelijken gevoelszin, daarom is toch bij ieder dit gevoel niet even sterk ontwikkeld.
Evengroot als het onderscheid is tusschen de vereelde handen van den boerenarbeider, die zelfs het verschil tusschen zijde en fluweel nauwelijks voelt, en de slanke vingertpppen der aristocratische vrouw, die de fijnste nuanceering van het damasten tafelkleed bij de eerste aanraking bemerkt, is de variëteit ook op het gebied van het geestelijk tastgevoel. Waar dat geestelijk tastgevoel ontbreekt of onzuiver werkt, daar is er gemis aan tact. En omgekeerd, naarmate dat tastgevoel der ziel fijner werkt, zal ook de tact te grooter zijn. Niet onjuist heeft daarom de bekende Duitsche jurist Von Ihering in zijn Der Zweck im Recht den tact genoemd „den sicheren Treffer des Gefühls."
Maar in tact ligt toch meer dan dat. Zooals de hand niet alleen voelt, maar ook grijpt, niet alleen tast maar ook aanvat, zoo wordt ook uit dat geestelijk tactgevoel de juiste handeling geboren. Het leven is te rijk en te saamgesteld, dan dat het in het enge keurslijf van abstracte theorieën zich insnoeren laat. De wetenschap kan de algemeene beginselen, de generale wetten u kennen doen, maar voor de toepassing in het dagelijksche leven van die wetten en beginselen is meer noodig dan een logisch denkvermogen en een ijzeren wilskracht. De draden van ons menschelijk leven loopen zoo dooreen, dat wie met ruwe hand en gepantserde vuist hier ingrijpen wil, gevaar loopt heel het fijne weefsel te verscheuren. Om mee te spelen in het orkest des levens is meer noodig, dan dat ge alle toonschalen onberispelijk van buiten hebt geleerd; is noodig die fijne aanslag der toetsen, dat juiste maat-gevoel, dat scherp onderscheiden waar de arsis en waar de thesis vallen moet, waardoor de waarachtige kunstenaar van den dilettant onderscheiden wordt. Het is die kunstvaardigheid, of wilt ge, mits het woord door u niet in ongunstigen zin genomen wordt, die handigheid, waarin de ware tact bestaat.
Ondiep en onjuist is het daarom, wanneer de Franschman tact alleen slaan laat op de vormen en usantiën, die in beschaafde kringen voor den ouderlingen omgang der menschen gel(jen. Zeker tact is ook een hoofdvoorwaarde voor den omgang in het dagelijksche leven met uw medemensch. Het genot van den rijkst voorzienen disch, waar de malsche reebout u het water op de lippen brengt, de eelste wijn vonkelt in de kristallen glazen, en het saprijkste ooft u tegenlacht, wordt u vergald, wanneer de gastvrouw bij wijze van compliment u een dwaasheid zegt, of de gastheer publiek zijn vrouw of kinderen een berisping toedient, die beter voor de eenzaamheid bewaard bleef. Fijn gevoel, kieschheid in den omgang, het mijden van al wat anderen hinderen kan, is de ware adel der ziel, die waarlijk niet alleen bij hooggeborenen wordt gevonden, maar even goed het sieraad kan zijn van den man uit lageren stand.
Maar dat tact daarom alleen zien zou op dien goeden toon in den omgang, is niet waar en in strijd met het spraakgebruik der volkeren. De Franschman zelf spreekt van medischen tact, en bedoelt daarmede de vaardigheid, waarmede de geoefende geneesheer terstond den waren aard der ziekte herkent en het juiste geneesmiddel voorschrijft. De Duitscher spreekt van juridischen tact en duidt daarmee aan de gevatheid, waarmee de kundige jurist or middellijk de moeilijkste rechtsvragen weet te ontwarren. Tact is noodig op elk gebied, waar de theorie in de pretijk overgaat. Zonder paedagogischen tact speelt geen meester het klaar met zijn leerlingen, maar wordt hij van het eerste oogenblik af meedogenloos het slachtoffer van zijn klasse. Zoaó^v politieken tact brengt geen Minister het scheepke van zijn wet in de veilige haven der Staatscourant. En zonder pastoralen tact gelukt het geen predikant, de kudde zijner niet altoos even volgzame schapen te leiden in het rechte spoor.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 22 januari 1905
De Heraut | 4 Pagina's