Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de tien geboden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de tien geboden.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLIX.

HET DERDE GEBOD.

XX.

Daarom danken wij ook God zonder ophouden, dat, als gij het woord der prediking van God van ons ontvangen hebt, gij dat aangenomen hebt, niet als des menschen woord, maar (gelijk het waarlijk is) als Gods woord, dat ook werkt in u, die gelooft. I Thessalonicensen 2 : 13.

Het zich in uw eigen leven bezondigen aan Gods openbaring, bepaaldelijk aan de heilige Schrift, gaat verder dan het verwaarloozen van haar gebruik of het haar zonder inspanning des verstands gebruiken.

De heilige Schrift komt een plaats toe in het leven van den christen.

Wat spijs en drank zijn voor zijn lichaam is de Bijbel voor zijn ziel.

Gelijk hij door het gebruik van den eersten moet onderhouden zijn natuurlijk, zoo door dat van den laatsten zijn geestelijk leven.

Van de Schrift gaat een werking uit op 's menschen ziel.

Hij, in wiens leven zij een plaats krijgt, ziet de dingen anders en wil de dingen anders, dan de mensch, die zonder den Bijbel leeft.

Wat toch de Bijbel leert omtrent God, de wereld en den mensch, gaat vlak in tegen de gedachten, die daaromtrent zich vormt de niet-christen, de „natuurlijke mensch"; en evenzoo is er een tegenstelling tusschen zijn zedelijkheid, tusschen wat hij voor goed en slecht houdt, en die der Schrift.

Dan, tegen wat de Schrift als waar en goed leert, komt ook nog in den christen het zondig denken en willen telkens weer op. Daarom is er dan ook een voortdurend contact, een gestadige aanraking zijner ziel met de Schrift noodig.

Zij is het Woord der Waarheid in deze wereld van leugen en van dwaling.

Zij brengt ons de Waarheid, d. w. z. zij doet ons de dingen kennen zooals zij zijn; voor God zijn.

Daarom gaat van de Schrift ook een reinigende kracht op ons denken en daarmee op ons willen uit.

Zij reinigt ons denken van dwaling; maakt in ons bewustzijn scheiding tusschen waar en on-waar; tusschen heilig en on­ p heilig.

Maar daarom moet dan ook een christen voortdurend in contact, in aanraking blijven met de Schrift.

Zij is voor onze ziel óok wat het water voor ons lichaam is.

Zulk een contact met de Schrift heeft de christen bij den publieken eeredienst, of nog eenvoudiger gezegd, wanneer hij de Schrift hoort lezen, hoort verklaren en toepassen in zijn kerk.

Voor vele christenen is dat al het con-^ tact, al de aanraking die zij met de Schrift hebben.

Dit nu is zeker onvoldoende.

Daarom verdient dan ook de gereformeerde zede van cje dagelij ksche lezing des Bijbels in den kring van het gezin, bij den huiselijken eeredienst, aanbeveling.

Over dat lezen van den Bijbel in het gezin zullen wij later gelegenheid hebben breeder te handelen. Hier zij alleen opgemerkt, dat het toch vooral een lezen van den Bijbel blijve en nooit vervangen mag worden door een of ander „dagboek, " hoe uitnemend ook. Zoo'n christelijk of bijbelsch of gereformeerd dagboek mag er even als het blaadje van 'n „scheurkalender" in al zijn variaties, wel bij, maar de Bijbel zelf blijve hoofdzaak.

Om de Schrift, om wat God u toespreekt, is het te doen.

Doch, nu verstaat ge ook hoe dat lezen of hooren lezen op zichzelf niet ge noeg is.

Het contact met uw oogen en ooren toch is maar middel, om contact te krijgen tus schen het Woord en uw ziel.

Zoo gaat het met alle schrift.

Alle schrift is voertuig van gedachten. Of ge over een boek of over een brief met uw oogen al heenvliegt, of ge al hoort voorlezen en met uw ooren dan klanken opvangt geeft u, als het niet verder komt, oiiets.

Ge vat dan niet wat er in staat.

De gedachten van den schrijver komen zoo niet in uw bewustzijn. Er is dan geen contact van die gedachten met uw ziel.

Toch gaat het, ook onder christenen, maar al te vaak zoo bij het gebruik van de Schrift.

Dat is dat lezen of hooren lezen zonder inspanning van verstand en wil.

Zie maar, hoe dat vaak gaat bij de huiselijke godsdienstoefening.

Het is gewoonte onder ons 'n kapittel te lezen.

Eens, tweemaal, soms zelfs driemaal op één dag.

Een uitnemend goede gewoonte zeker.

Doch hoe vaak gaat dat al heel zonderling toe.

Hij die leest en zij die hooren — goed lezen is, om mee te beginnen, al een kunst en waarlijk niet te verhelpen door het lezen met onnatuurlijke, „gemaakte" stem — vangen klanken op, zonder zich in te spannen om ook gedachten te verstaan; men leest of hoort, en denkt intusschen blijkbaar aan iets anders, de gedachten zwerven af; de aandacht is er niet bij. Met name zij, die dus hooren, zijn dan blij als het uit is; vooral als het zoo lang duurt eer het uit is.

Dit nu is een zonder vreeze en eerbiedinge gebruiken van Gods openbaring.

Dit is zonde tegen den Naam; zonde tegen het derde gebod.

Met schriften van menschen, waar men eenig belang bij heeft, doet men nietalzoo.

Wanneer een notaris, zelfs al leest hij niet eens mooi, aan de erfgenamen een testament voorleest, dan luisteren ze wèl met alle inspanning, om de gedachten en den wil vari den 'erflater te vatten.

Zij zorgen wel geen woord te verliezen.

Wanneer in het gezin een brief van een der afwezigen wordt voorgelezen, dan is het een en al aandacht en inspanning om goed te luisteren.

Maar de Schrift, die ónze lieve God ons zendt, tracht men zelfs niet te verstaan.

Men spant er zich niet bij in.

Dit nu is zondig.

En nu zegge men niet, dat de Schrift voor eenvoudigen zoo onduidelijk is.

Wij gereformeerden hebben steeds beleden de perspicuitas of de doorzichtigheid, de verstaanbaarheid, de duidelijkheid van de Heilige Schrift.

Dit nu wil zeker niet zeggen, dat veel van dat, waar de Schrift over handelt, geen mysteriën, geen verborgenheden zouden zijn, die het menschelijk verstand te boven gaan. Ook niet, dat de Heilige Schrift in al haar deelen even duidelijk is, zoodat de wetenschap der uitlegging overbodig zou wezen. En evenmin bedoelt ons belijden van de erspicuitas, dat de Heilige Schrift, zelfs in de leer der zaligheid klaar en duidelijk is voor ieder mensch. Maar dit belijden sluit in, dat de waarheid welker kennis voor ieder ter zaligheid noodig is, niet op elke bladzijde der Heilige Schrift even klaar, maar toch door heel de Schrift heen, in zoo eenvoudigen en bevattelijken vorm wordt voorgesteld, dat iemand, wien het om de zaligheid zijner ziel te doen is, uit de Schrift die waarheid kan leeren kennen.

Zeker is, ook bij het lezen van de Schrift in het gezin keuze noodig. Niet al wat in de Schrift staat is geschikt om bij de huiselijke godsdienstoefening te worden gelezen.

Wij komen hierop later terug.

Doch wat dan dus wordt gelezen en gehoord, heeft aanspraak op aller belangstelling en inspanning. Ook het lezen en hooren der Schrift mag niet uit „gewoonte of bijgeloovigheid" geschieden.

Zoo 'n kapittelt je of ook wel een heel lang kapittel, lezen of hooren zonder meer, zonder dat het hooren luisteren is; zonder dat onze ziel er door wordt gevoed en gereinigd; zonder dat het in „geest en in waarheid" geschiedt; wordt dan slechts een superstitieus beveiligingsmiddel tegen ongelukken, of een soort toovermiddel om een gelukkigen dag te hebben; een werk dat men doet om het maar gedaan te hebben.

En wat nu ten slotte de verstaanbaarheid of de doorzichtigheid der Heilige Schrift betreft, dan vergete men daarbij niet, dat bij een leven naar Gods ordinantiën, deze al minder moeielijk wordt.

Immers dan is er saamwerking tusschen kerk, school en huis.

Dan zal het bij de prediking allereerst gaan om uitlegging, om verklaring van de Schrift; iets wat wel niet al, maar toch een deel IS van de bediening des Woords; dan zal bij de catechisatie ook de „geschiedenis der opentaring, " naast den Catechismus tot haar recht komen.

Dan zal op de „school met den Bijbel, " aan de kinderen niet alleen het katholiek christelijk Geloof, de Tien Gebodenen het Onze Vader, naar gereformeerd belijden in den Catechismus, worden geleerd, maar ook de Bijbel zelf, wat zijn voornaamste deelen betreft, worden gelezen en door op dit stuk bevoegde onderwijzers, naar de bevatting der kinderen, worden verklaard.

En wanneer dan ook, met name door den huisvader, van de zoo uitnemende kantteekeningen onzer Staten-vertaling gebruik wordt gemaakt, ? : il het niet zoo zwaar vallen om te verstaan wat men leest.

Als de wil er maar is.

Als men maar bij alle contact met de Schrift het Woord ontvangt niet als des menschen woord, maar gelijk het waarlijk is, als Gods Woord.

En dit laatste brengt ons tot de bespreking van een nog dieper zonde dan het zonder vreeze en eerbiedinge gebruiken van de Heilige Schrift.

Ook toch waar men in de wijze waarop men de Schrift gebruikt, vaak te kort schiet, kan het toch zeer wel wezen, dat men in zijn hart nog goed tegenover de Schrift staat. Met dit in zijn hart goed tegenover de Schrift staan bedoelen wij, dat men de Schrift erkent niet als des menschen woord, maar gelijk het waarlijk is, als Gods Woord; dat men dus erkent het gezag der Heilige Schrift. En nu kan het zeer wel wezen, dat men bij het in aanraking komen met de Schrift niet die inspanning des verstands betoont welke tegenover haar voegt; dat men bij den kerkedienst of de huiselijke godsdienstoefening zijn gedachten er niet bij houdt; de gedachten Gods, die de Schrift brengt, niet tracht in-en na te denken, maar dat daarbij toch wel degelijk de Schrift gezag of autoriteit voor u heeft. Doch het kan ook zijn, en dat is dan een veel zwaardere zonde, dat de Schrift of geen voldoend, óf heel geen gezag meer over u heeft.

Over het wezen van hetgezagof m. a. w. wat gezag is, hopen wij meer uitvoerig te handelen bij de bespreking van het vijjde gebod, waarin het gaat over het gezag dat door menschen over menschen geoefend wordt. Hier, waar het gaat over het gezag der Heilige Schrift, zij slecht opgemerkt, dat gezag in het algemeen, de macht van iemand is, om over een ander iets te zeggen te hebben. Het gezag is dus altijd de verhouding van den meerdere tot zijn mindere, en aan het gezag van dien meerdere heeft dan de mindere zich te onderwerpen.

Dus hebben ouders gezag over hun kinderen; de meester over zijn leerlingen; de Overheid over hare onderdanen. Dus hebben, ook op het gebied van wetenschap en kunst, de meerderen gezag over de minderen.

Toch is hier verschil tusschen gezag en gezag.

Daar is rechtsgezag, gelijk dat van ouders over hun kinderen, en daar is een zedelijk gezag, gelijk dat van de meesters op het gebied der wetenschap, over hun leerlingen.

Het eerste eischt onderwerping en gehoorzaamheid zonder meer; het tweede eischt ook eigen inzicht bij hen die er zich aan onderwerpen.

Het gezag van de Schrift nu draagt niet het karakter van het tweede, maar van het eerste.

De Schrift toch is, in volstrekten zin, het Woord, de openbaring van God.

In en door de Schrift spreekt God totu. Daarom moet zij meer dan bloot zedelijk gezag voor u hebben.

Daarom „mag men ook geener menschen schriften, hoe heilig zij ook geweest zijn, gelijken bij de goddelijke Schrifturen."

(Geloofsbelijdenis Art. 6).

Wat gij in menschelijke schriften leest, moogt ge onderwerpen aan uw critiek, aan uw oordeel, en blijkt dan, dat wat zij zeggen voor u op voldoende gronden rust, dan eerst neemt gij het aan, onderwerpt gij er u aan.

Maar heel anders staat het met de Heilige Schrift.

Zij staat hoog boven uw critiek.

Haar hebt gij niet te beoordeelen, maar eenvoudig te gelooven. Niet, omdat wat zij zegt, met uw inzicht strookt, maar omdai zij

'het zegt. Wat in den Bijbel staat moet waar voor u zijn, omdat het in den Bijbel staat.

Want die Bijbel is het Woord van uw God.

Van uw God, die als niemand anders, onbeperkte souvereiniteit over u heeft, wijl gij zijn schepsel zijt.

Wiens gezag over u .dus volstrekt is.

Dat dit gezag van de Schrift onder christenen moet vast staan, is daarom zoo nuttig te herinneren, wijl vele christenen in onze dagen alléén van een „zedelijk gezag" der Schrift willen weten ; iets wat dan hierop neerkomt, dat gij alleen gelooft wat de Schrift legt, voor zoover dat strookt met uw eigen inzicht. Het gezag waarmee echter de Schrift als Gods Woord tegenover u optreedt, draagt veeleer het karakter van het gezag waarmee een vader optreedt tegenover zijn kind. Aan het woord van zijn vader heeft 'n kind zich te onderwerpen; hij heeft het te gehoorzamen omdat vader het zegt.

En zoo hebt gij te gelooven, dat is voor waar en zeker te houden, wat de Schrift zegt, omdat zij het woord van uw God is. Hierin ligt de Majesteit van de Schrift.

Nu moet de uitdrukking „Woord Gods" wèl worden verstaan.

In ruimer zin is heel de Schrift Gods Woord, wijl, toen zij door menschen werd geschreven, de^e menschen daarbij beWust of onbewust stonden onder de inwerking van den Heiligen Geest.

Zegt men dus de Schrift is Gods Woord, dan ziet dit op de ingeving, de inspiratie. Maar in enger zin bevat de Schrift zoowel woorden Gods, als woorden van menschen, van duivelen en engelen, en zelfs woorden die voortkwamen - uit den mond van een slang, van een ezelin.

Tot die „woorden Gods" in enger zin nu behoort echter niet alleen wat God in den letterlijken zin, door, gelijk b. v. aan den Sina'i' of de Jordaan, een luchttrilling te doen ontstaan, die de gehoorzenuwen der menschen prikkelde, gesproken heeft, maar ook wat God gedaan heeft. De openbaring, de bijzondere openbaring Gods toch draagt een historisch karakter. Er zit ontwikkeling in.

En in deze historie nu der openbaring is ook vervat wat menschen en engelen en duivelen en zelfs dieren gesproken hebben. En dat alles nu verhaalt de Schrift u, of liever nog, deelt uw God in de Schrift u mee zoo als het geschied is, en dat krachtens de inspiratie, de ingeving van Gods Geest bij de bijbelschrijvers.

Van daar, dat de Schrift ook heeft een „historisch gezag, " d. w. z. dat gij moet gelooven, wat zij u mededeelt omtrent hetgeen gesehted is.

Zegt men nu, dat wij ons aan het gezag der Schrift hebben te onderwerpen, en wel zoo, dat zij voor ons regel of norm des Geloofs en des levens zij, dan dient ook hier weer wel te worden onderscheiden.

De Schrift zegt ons veel, dat wij als werkelijk geschied te gelooven hebben, maar dat daarom toch allerminst regel voor ons Geloof of leven is. Geen christen denkt er aan zijn kind te laten besnijden, en toch zegt de Schrift: en zoontje dan van acht dagen zal u besneden worden (Gen. 17 : 12). Zoo ook denkt niemand onder ons er aan, de Israëlitische spijswetten of de burgerlijke wetten van Israël - afgezien nu van de beginselen die aan de laatste ten grondslag liggen - op te volgein of toe te passen. Daarbij komt nog, dat er vele daden van menschen ons als geschiedkundig waar in de Schrift worden medegedeeld, zonder dat wij ze ons als regel mogen stellen; ja, sommige van die daden, zoo als Jacob's bedriegerij. Jozefs eigenwaan, David's gedrag tegenover Uria, Jacobus' en Johannes' woorden: eere, wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van den hemel nederdale en deze verslinde, gelijk ook Elias gedaan heeft (Lukas 9:54), - zullen wij eer afkeuren.

Dit nu wijst er op, dat niet alles wat God ons in zijn Woord zegt, ons ten regel geldt.

Trouwens, de Bijbel zegt dit zelf.

Zij is nuttig niet alleen om ons een regel des Geloofs en des levens te zijn. Al de Schrift is van God ingegeven, en is nuttig tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing die in de rechtvaardigheid is, — schrijft de Apostel Paulus aan Timotheus (II. 3 : 16). En dit nu gold, wijl toen Paulus het schreef het Nieuwe Testament er nog niet was, wel allereerst voor het Oude, maar geldt bij gevoltrekking ook voor het Nieuwe.

Zoo moet men dan ook wèl onderscheid maken tusschen het historisch gezag en het normatief gezag van de Schrift.

M. a. w. niet alles wat zij ons als waar gebeurd mededeelt, deelt zij ons mee om norm of regel te zijn voor ons denken en willen.

Wat de heilige Apostel aan zijn lezers z schrijft, zegt ook de Schrift tot hare lezers: „als tot verstandigen spreek ik" (i Kor.10: , IS).

Dus het gezag van de Schrift te erkennen, is plicht voor ieder mensch, wijl zij het Woord van God is.

Van nature gaat de mensch daar echter tegen in en wil zich voor het gezag der Schrift niet buigen.

De Kerk van Christus, hoe ook gedeeld en verdeeld, erkent dit gezag en staat ook daarin tegenover de niet christelijke wereld. En een kerk, die dan ook met het Schriftgezag heeft gebroken, werpt haar eere weg en „verwereldlijkt."

Zeker is het dan ook door middel van de Kerk, dat hare kinderen-tot het geloof k « aan de Schrift als Gods Woord komen en mitsdien voor het gezag van de Heilige Schrift zich buigen. Wij worden geboren en opgevoed in een kerk, die dat gezag hoog houdt en haar invloed oefent op de verschillende levenskringen waarin wij opgroeien.

Het gezag waaronder wij leven, brengt er ons toe, in den middellijken weg het gezag der Schrift te erkennen. Zie dat maar bij kinderen, opgevoed in een kring waar de Bijbel in eere is, en bij kinderen waar men den Bijbel veracht. In dien zin is dan ook het woord van den kerkvader Augustinus juist: „Maar ik zou het evangelie niet geloofd hebben, indien het gezag der katholieke Kerk mij niet bewogen had, "

Toch is de Kerk daarbij niets dan middel. Een middel dat ook falen kan, gelijk gij waarneemt aan velen, die, hoewel in de christelijke Kerk geboren en opgevoed, toch voor het gezag der Schrift niet buigen.

Bij alle beteekenis, die ook wij hier aan den invloed der Kerk toekennen, mag het daarom nooit zoo worden voorgesteld, alsof het gezag der Schrift op dat van de Kerk zou rusten.

De Kerk moge al middel zijn, maar wat uw ziel aan de Schrift bindt is ten slotte niet zij, maar God zelf in Zijn bijzondere Genade, door het getuigenis des Heiligen Geestes in uw hart.

Op de vraag, vanwaar de Heilige Schriftuur voor ons haar aanzien en autouriteit 'heeft, belijden wij gereformeerden dan ook „niet zoozeer, omdat ze de Kerk aanneemt en voor zoodanig houdt; maar inzonderheid, omdat ons de Heilige Geest getuigenis geeft in onze harten, dat ze van God is; dewijl ze ook het bewijs van dien bij zichzelven heeft: gemerkt dat blinden tasten kunnen, dat de dingen, die daarin voorzegd zijn, geschieden." (Ned, Gel. Bel. Art. S).

Zoo is het dan de Heilige Geest, die Zelf den band legt tusschen uw ziel en het Woord.

Maar tot deze Genade is God niet gehouden, en daarom zondigt ieder mensch, die zich niet buigt voor de Schrift, al is deze Genade hem niet betoond.

En dan zondigt zeker zwaarder in deze hij, die in de christelijke Kerk geboren is, dan wie, als de Heiden of de Jood, er buiten staat.

Daarom nu is het voor wie den christennaam draagt zoo zware zonde, wanneer hij in zijn hart niet goed staat tegenover de Schrift.

Wanneer hij zich van haar gezag heeft geëmancipeerd.

Dan toch mist zij voor hem niet slechts historisch, maar ook normatief gezag.

Dan laat hij door haar niet meer beheerschen zijn denken en zijn willen.

Wat God in de Schrift omtrent Zichzelf in Zijn betrekking tot de^ natuur en den mensch zegt, acht hij straks on-waar en maakt dus — zij het ook onbewust — God tot een leugenaar.

Wat God in de Schrift gebiedt als goed voor ons willen en handelen in de betrekking tot Hem en onze medemenschen, acht hij straks niet-goed, en wil dan zelf eigenmachtig keuren en bepalen wat recht en wat goed is.

Laat ons kiezen voor ons wat recht is; laat ons kennen onder ons, wat goed is, — zooals Elihu zegt. (Job. 34:4).

Dat is de van Gods Woord „onafhankelijke zedelijkheid".

Dat is de „vrijzinnigheid" die van Gods oord los is.

En deze emancipatie, dit zich vrijaken van het gezag van Gods Woord, egint dan met den twijfel óf het wel aar is.

Men staat dan nog tusschen twee.

Om straks over te slaan in ongeloof en ntkenning van de Schrift als het Woord an God.

Dit is de zonde tegen het derde gebod; de groote zonde onzer dagen.

Het geloof aan de Schrift is bij velen weg. Men beeft niet meer voor het Woord. Maar de Heere houdt niet onschuldig die ich dus vergrijpt aan Zijn Naam.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 februari 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Van de tien geboden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 februari 1905

De Heraut | 4 Pagina's