Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Zalig zijn de reinen van hart.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zalig zijn de reinen van hart.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zalig zijn de reinen van hart; want iij zullen God zien. Matth. 5 : 8.

Een wezenlijk onzondig, rein hart is voor een kind van God het kostlijk goed, dat hij altoos weer van zijn God afbidt, en dat toch hier op aarde nimmer zijn deel wordt.

Personen die buiten het geloof staan, laten we nu rusten. We willen wel aannemen, dat ook onder hen reinheid van hart in waarde is. Zelfs ontkennen we niet, dat er ook onder hen naar gestreefd wordt. Maar wat zij bedoelen is toch iets anders. Voor het kind van God is reinheid van hart het middel om God te zien; bij hen meer om zelf niet te kort schieten in hoog zedelijk karakter. EQ over die twee kan men niet in één adem zich uiten.

Het is een woord van Jezus dat: „Zalig zijn de reinen van harte"; een woord door Jezus met opzet tot de kinderen Gods gesproken, 200 als VS. 9 duidelijk aantoont. Of volgt er niet onmiddellijk op dit reinen van hart: „Zalig zijn de vreedzamen, want zij zullen Gods kinderen genaamd worden". En nu spreekt het toch vanzelf, dat de zeven zaligsprekingen saam van dezelfde personen handelen. De „vreedzamen", de „reinen van harte", die „dorsten en hon geren naar de gerechtigheid", die „arm van geest zijn", en zooveel meer, het doelt altoos op die menschen, en op hen alleen, die zich onder Jezus' hoede stellen, en willen ingaan in het Koninkrijk der hemelen, dat nabij is gekomen.

De burgerlijke deugd menschen, zelfs de zedelijke idealisten, komen hier alzoo niet in aanmerking. Ongetwijfeld is in dezulken veel, dat voor dit aardsche leven hoog geschat moet worden. Maar hier blijft dit alles buiten aan merking. Hier is sprake van de ingewijden in het heilgeheim, van dezulken die uit de wereld zijn overgegaan in het Koninkrijk van den Zoon van Gods liefde. Die reinheid van hatt, die tot een zien van God leidt, is niet anders denkbaar dan in een kind van God.

Met huivering wordt dit uitgesproken.

Te weten wie een kind van God is en wie niet, is zoo uiterst moeilij^. Er zijn er, die het van zich zelf nauwlijks durven betuigen en die het zijn; en er zijn er anderen die het zich zelf toeëigenen en er de kenmerken zoo weinig van vertoonen; meer nog die, omgekeerd, zoo gedurig zich kennen laten op een wijze, die er u ernslig aan doet twijfelen, of hun beleden „kindschap" geen gestolen goed is.

Maar ook afgezien hiervan, vast staat, dat juist de trouwste kinderen van God gedurig zelven door bangen strijd heengaan, juist omdat zooveel onreinheid in hun hart nog stand houdt, en telkens hun leven bezoedelt.

Soms zelfs gaat die bezoedeling zeer ver, en psalm 51 wordt ook nu nog David wel nagebeden uit besef van bittere schuld, die het „reinig mij van mijne vuile zonden, " pijnlijk naar de lippen dringt.

En zelfs hiermee is nog niet genoeg gezegd.

Erkend moet, dat er niet zelden in het leven twee mannen of twee vrouwen naast elkaar staan, van wie de ééne voor den Christus ijvert en de andere den .Chrislus verwerpt, en dat ge tocb, de keur op reinheid van harte en van gedraging toepassend, den belijder van Jezus door den loochenaar van den Christus beschaamd vindt.

Dit is grievend voor het geloof; het is om bij te weenen van weedom. Ea toch raoogt ge het niet verzwijgen. David deeil dit evenmin, en Paulus volgde hem hierin na. „Het goede dat ik wil doe ik niet, en het kwade dat ik niet wil doe ik." En alle eeuwen door is die pijnlijke worsteling in Christus kerk doorgegaan. De huichelaars, de valsche broeders, staan hier buiten. Die rekenen niet mee. Neen, onder de op rechte belijders is eeuw aan eeuw diezelfde klacht vernomen. Soms is ze zelfs tot een zondig stelsel van den ouden en den nieuwen Adam uitgewerkt, gelijk Maeterlink dat thans van zijn ongeloovig standpunt doet. Maar hoe ook ervaren, opgevat of verklaard, 'het verschijnsel keert telkens terug: Oprecht gemeende belijdenis, geloof van het echte stempel, en toch dat hopeloos worstelen met de onreinheid van het eigen hart.

Rein van hart te zijn, wordt dan meestal nog misverstaan, als sloeg het uitsluitend op rein heid van zinlijke zonden.

Onrein heet dan de wellustige van zinnen, de man die zich aan drank te buiten gaat, de lekkeibek, de geldschraper, de weelderige natuur. En zeker moet tegen de^e grove zonden in de eerste plaats getoornd.

Maar toch, wie daarvan vrij is, is daarom volstrekt nog niet rein van hart. Reinheid van hart omvat heel ons zieleleven. Hoogmoed, trots, oneerlijke practijk, nijd, haal, leugenzin en zooveel meer, tot zelfs gewone ijdelheid en ingenomenheid met zichzelf, maakt de wateren van het menschelijk hart troebel en onrein.

Onrein wordt uw hart door alles wat in dat hart niet hoort. Gelijk een vliet onrein wordt door al wat de voorbijganger er in werpt, zoo ook wordt het menschelijk hart verontreinigd door al wat God in dat hart niet inschiep, maar er uit Satan of uit de wereld indroop.

En nu is dit het ontzettende, dat we reeds bij onze geboorte zoovele kiemen van onrein heid meekregen, die er tot onzen dood toe niet geheel uitgaan. Dat we leven in een wereld, die het ontkiemen van deze onreinheden zoo sterk bevordert. En dat we omgaan met menschen, die innerlijk even onrein, er ons aan wennen, om, mits het maar niet tot erge uitspatting komt, in ons dat onreine door de vingers te zien en ons gelijke onreinheid door de vingers te doen zien bij hen.

Dat verzyvakt dan ons zedelijk besef, ons zedelijk oordeel, en doet ons van een rein hart droomen, onderwijl we nog op zoo tal van punten onrein van hart bleven.

Had nu Jezus bedoeld, dat alleen zij vrijuit gingen, die nimmermeer op eenige onreine gedichte, neiging of gewaarwording hun eigen hart betrapten, dan zou deze zaligspreking ons de wanhoop in de ziel werpen.

Want zoo is niemand.

Tot aan onzen dood toe blijven we met de onreine kiemen in ons hart worstelen,

We komen wel verder, maar nooit anders dan om steeds fijner keur aan te leggen; om thans onreinheid te gaan zien in wat vroeger zelfs de gedachte aan zonde nog niet in ons opwekte.

Hoe verder we in het geloof komen, hoe scherper het zielsoog wordt in het ontdekken van zonde, en juist daarom neemt het schuldbesef naarmate we ons meer aan de zonde ontworstelen, niet af maar veeleer toe.

De wereld verstaat dit niet, als ze het beluistert hoe een engel van liefde en barmharrigheid toch roerend om schuldvergiffenis bid den kan. Maar op zichzelf ligt er niets vreemds in. Juist die vergevorderde ontdekt nu zonde in wat haar vroeger misschien zelfs deugd toe scheen.

Dat wist Jezus, en zoo kan het dus niet bedoeld zijn.

Er staat dan ook niet: Zalig zijn ze die een rein hart, een hart zonder zonde hebben, maar: Zalig zijn ze die rein van hart zijn.

In dat hart nu woont uw ik^ handelt uw persoon, peinst, zint, besluit en kiest het kind van God.

Er is alzoo een onderscheid tusschen wat uw ik in uw hart vindr, en uw ik zelf dat in uw hart regeert.

Ea waar nu niemand onzer anders woont dan in een hart, dat innerlijk bezoedeld is, en waaruit allerlei giftige dampen opstijgen, wordt de vraag of ge rein of onrein van hart zijt, alleen hierdoor beslist, of ge tegenover die giftige neigingen van uw hart met diepen haat en vurige vijandschap overslaat, dan wel of ge met die booze neigingen van uw hart sympathiseert, en er met uw wil en zin aan toegeeft.

Dat ge vaak bezwijkt is nog geen bea'ijs dat ge onrein van hart zijt. De vraag is maar, of ge er tegen geworsteld hebt, geworsteld met al de geestelijke kracht waarover ge beschikt, de hulpe Gods en van zijn Christus en van zijn engelen inroepend, mijdend al wat u neder laag voorspelde, en aUoos weer smeekende: „Leid mij niet in verzoeking, maar verlos mij van den booze".

Daarop, en daarop alleen, komt het aan. Uw ik moet in uw hart rein tegen de onreinheden die uit uw hart opwellen, overstaan.

Gaat dit onderscheid tusschen uw ik, dat gelooft, en de boosheden die in uw hart woelen, teloor, dan zijt ge weg. Dan vereenzelvigt ge u met die onreinheden. Dan zinkt ge in de booze wateren van uw eigen hart weg, en verdrinkt in uw zondige neigingen.

Staat ge daarentegen in de binnenkameren van uw hart fier, moedig en beshst, ja met bitteren haat tegen uw eigen" zondige neigingen als tegen uw doodvijand over, dan moge uw hart tot aan uw dood toe vol onreinheid blijven, maar dan zijt gij, dan is uw ik rein van hart, en triomfeert ge keert op keer door Gods genade over de zonde die u in uw eigen hart belaagt.

Dan is niet satan uw verleider, maar uw God uw bondgenoot. Dan doet juist die nooit opgegeven strijd u dichter naar uw God dringen, en kent ge hier reeds oogenblikken dat ge, te midden dier worsteling, met de visie van uw zielsoog uw God als ziet.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 mei 1905

De Heraut | 4 Pagina's

„Zalig zijn de reinen van hart.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 mei 1905

De Heraut | 4 Pagina's