Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Die in den hemel is.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Die in den hemel is.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

[DE HEMELVAART.]

En niemand is opgevaren in den hemel, dan die uit den hemel nedergekomen is, namelijk de Zoon des menschen, die in den hemel is. Joh. 3 : 13.

Het leven is onder ons menschen niet als een gang door de vlakte bedoeld, maar wil een bergtocht zijn.

Klaar ligt dit uitgesproken in het Excelsior, dat eens uitgezongen, weerklank in allei hart vond.

Men wil vooruit, men wil voort, men wil verder, maar dat niet alleen; men wil ook hoogerop; en het moet erkend, dat heel de gang van het leven onder het opgroeien dien trek van ons menschelijk hart voedt. Van moeders schoot naar de school, op die school van de laagste naar de hoogste klasse, van knaap jongeling en van jongeling man worden, het is als één aanhoudend hoogerop gaan, beide in statuur en in positie.

Die door God in onze existentie en in ons hart gelegde trek zoekt dan zijne bevrediging in het maatschappelijk leven. Allerwegen rangen, die men snel poogt te doorloopen, om hoe eer hoe beter bij den hoogsten rang uit te komen. En ook waar geen rangen indeelen, toch altoos diezelfde neiging om tot hooger stand en hooger staat op te klimmen, tot eindelijk het hoogste punt bereikt is, en de spanning aflaat.

Die trek wordt al spoedig zondig, 200 hij geen tegenwicht vindt in zelfbeheersching en tevredenheid; maar vergeten mag daarom niet, dat het diezelfde trek is, die in zoo hooge mate de veerkracht ontwikkelt, den moed staalt, en opleidt tot taaie volharding.

Het is met dezen trek van onze natuur als met al wat God ons inschiep. Ook deze gave Gods wordt door de zonde naar het verderf omgebogen, maar onuitroeibaar blijft ze in onze natuur een Goddelijke aandrijving, die, mits naar Gods wil aangewend, verheft en veredelt.

En tot die veredeling komt het vanzelf, als Excelsior niet in hoofdzaak op positie, eer en geld wordt aangewezen, maar zich richt op wat men noemt zijn Ideaal.

Met Ideaal is dit bedoeld, dat men niet alleen hoogerop wil op de maatschappelijke ladder, maar ook zelf als persoon naar hooger levensdoel grijpt. Geen vrede neemt met het lage van den toestand waarin we verkeeren. Uit het heden naar een betere toekomst, niet slechts voor zich zelf, maar voor de menschheid grijpt. En, al is het nog niet mogelijk dien gewenschten toestand reeds te doen komen, toch vooruit zich vermeit in die hoogere gedachtenwereld en in het edeler beeld, dat zich van zulk edeler leven voor ons zielsoog toovert.

Dat Ideaal nu kan óf enkel voortbrengsel van eigen verzinning wezen, öf het kan de afdruk in onze ziel zijn van een hoogere werkelijkheid.

Product van eigen verzinning is het voor den idealist, die nog niet tot het geloof in Gods eengeboren Zoon is gekomen. Vandaar dat deze idealisten zoo telkens in wilde phantasieën overslaan, die op niets dan bittere teleurstelling uitloopen.

Voor wie gelooft daarentegen, is dat Ideaal nooit anders dan die andere, hoogere werkelijkheid, die op aarde niet te vinden is, maar die eeuwig bloeit om Gods troon.

Al de volheid, al de rijkdom, al de weelde van dit Ideaal ligt daarom voor het kind van God uitgedrukt in dien éénen tooverklank van den hemel.

Hoogerop, daarboven, in dien hemel, daar is het Hoogste Goed, daar is al wat rein en heilig, schoon en lieflijk is en welluidt, schitterend in de morgenglansen der eeuwigheid.

Dáár is ons vaderland, daar is het Vaderhuis, déar zijn al de speellieden Gods, met de Fonteinen van eeuwige vreugde.

Hooger is er niet, en hooger kan er niet zijn.

Boven den hemel gaat niets uit.

Die hemel is het volstrekte Ideaal, maar tegelijk de zekerste werkelijkheid.

En daarom, uit dit aardsche, onvolmaakte en bezoedblde leven grijpt Gods kind naar Gods zaligen hemel.

En hij grijpt er naar, om nu reeds rijk te zijn door van hieruit in die hoogere wereld door zielsopheffing in te leven, en straks, als hier het pad voleind is, door de poorten des doods zelf in dien hemel in te gaan.

Nu het Sursum Corda! Ons hart naar boven!

En dan ónze hemelvaart, een zalige ingang in het rijk van licht en glorie!

Tot Nicodemus sprak Jezus, dat hij, de Zoon des menschen, uit den hemel was neergedaald, straks eerst ten hemel zou opvaren, en toch, onderwijl hij met hem sprak, in den hemel was.

Dit beduidt, zegt men dan, en zeggen ook onze kantteekenaars, dat Jezus naar zijn Goddelijke natuur alomtegenwoordig was, en alzoo hemel en aarde vervulde.

En dit is ook zoo.

Maar toch, er schuilt nog een diepere gedachte in dit wondere woord.

Jezus had dit niet zóó kunnen uitdrukken, indien er niet in onze menschelijke natuur een mogelijkheid was, om uit te leven buiten en boven ons zalven, en in te leven in hooger wereld, ook al is het dat we nog op aarde zijn

Ge merkt dit reeds, als het bij Zacharias tot Josua heet: „Ik zal u wandelingen geven onder degenen die hier staan", d. i. onder de engelen Gods, En sterker nog, als Paulus betuigt: Onze wandel is in de hemelen.

Niet hier de hoogste werkelijkheid, en daarboven een wereld die zich in nevelen verliest. Maar omgekeerd, daarboven het oorspronkelijke, het vast staande, het nooit wisselende, de vastheid als van de rots.

En nu ons ingeschapen de gave, de mogelijkheid, om zóó klaar en helder, met zóó vast geloof in dien hemel ons in te denken en er in te leven, dat we als buiten ons zelven treden, ons opheffen naar boren, en ons teleurgesteld voelen, als we straks weer, in de beslommering van dit leven teruggezonken, missen wat we in heilige verrukking genoten.

Dit kan, blijkens de Schrift, tot extase worden, zooals Paulus zegt, dat hij opgetrokken is geweest tot in den derden hemel en gehoord heeft, wat hij hier op aarde niet kon oververtellen. Iets onuitsprekelijk heerlijks.

Maar ook waar het niet tot die extase komt, is er in Gods verborgen omgang toch wel degelijk een inleven van hieruit in den hemel, en er voor ons innerlijk besef zijn.

Dat hoogste nu, wat voor ons slechts de zaligheid van enkele hoog begenadigde oogenblikken is, was bij Jezus het duurzame, het altoos blijvende, het nooit weggaande.

Meer nog, door zijn één zijn met den Vader en den Heiligen Geest, was dit inzijn en inleven in den hemel voor Jezus de gewone toestand. En daarom sprak hij van den Zone Gods die in den hemel was, ook op 't oogenblik dat Nicodemus hem in menschelijke gestalte voor zich zag.

En nu, na de Hemelvaart, is 't het omgekeerde.

Toen Jezus met Nicodemus sprak woonde hij op aarde, en was toch in den hemel. Nu woont hij in den hemel en is toch op deze aarde.

Verlieze Gods kerk dit nimmer uit het oog. De Hemelvaart van Jezus is niet een afscheid. Het is niet, dat de koning van het Godsrijk ons op den Olijfberg verlaten heeft. En dat we nu zonder hem zijn.

Integendeel, zijn Hemelvaart is het ingaan in de macht, in het middenpunt van waaruit heel zijn kerk en elk kind van God bewerkt, bezield, getroost en geregeerd moet worden.

Op aarde was Jezus slechts voor enkelen tegelijk toegangbaar; nu voor allen. Toen slechts op een bepaalde plek en op een bepaald oogenblik; nu onder alle volk, bij dagen en bij nachten. Toen was hij niet in Galilea, als hij in Judea was. Nu is hij voor elk bidder in alle land elk oogenblik genaakbaar.

Hij voert nu over heel zijn kerk het alomvattend, het alles doordringend regiment. En om dat te kunnen doen, ziet hij allen, kent hij allen, en is hij met zijn Goddelijke gedachte en mogendheid bij en om en in elk kind Gods tegenwoordig.

Zittende aan Gods rechterhand inden hemel, is hij op aarde present in eiken zielestrijd en in elke worsteling voor zijn Koninkrijk.

Al zien wij hem niet, hij ziet ons, en zijn schild dekt ons in de ure des gevaars.

Wat de Hemelvaart doet, is niet ons van Jezus of Jezus van ons scheiden, maar wel dit, dat na Jezus Hemelvaart het middenpunt van ons leven van deze aarde verplaatst is naar den hemel.

En dit geeft de scheiding. De scheiding hier op aarde tusschen hen, die van Christus zijn, en hen die buiten hem blijven. De tegenstelling tusschen het Koninkrijk dezer wereld en het Koninkrijk van den Zoon van Gods liefde.

Nu onze Koning op den troon der heerlijkheid is gezeten, is wat onder menschen Jezus toebehoort, een kolonie van den hemel te midden dezer aardsch gebleven wereld.

Zoo heeft Jezus Hemelvaart niet ons van Jezus, noch Jezus van ons gescheiden, maar omgekeerd, al wat Jezus op aarde toebehoort, gemaakt tot een stuk menschelijk leven dat bij den hemel hoort, en het den hemel nader gebracht.

En vandaar dan het apostolisch vermaan: „Zoekt de dingen die boven zijn, niet die beneden zijn, want uw leven is met Christus verborgen in God".

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 mei 1905

De Heraut | 4 Pagina's

„Die in den hemel is.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 mei 1905

De Heraut | 4 Pagina's