Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

EEN LEVENSGESCHIEDENIS.

XI.

ONTMOETINGEN.

In de kajuit gekomen, streek kapitein Pouwels de druipnatte haren weg, die voor 't gezicht der vrouw hingen, welke nu roerloos als dood, na al den doorgestanen schrik, op een rustbank lag. Hij behoefde niet langer te twijfelen, 't was Brechtje, zijn vrouw.

Al begreep Pouwels in 't allerminst niet, hoe zijn Brechtje aan boord van een kaperschip kwam, en hij haar op een plaats als deze moest weervinden, voor 't oogenbUk was er geen gelegenheid dat op te helderen. Alle zorg moest aangewend om Brechtje weer bij te brengen en te doen herstellen van wat zij geleden had. Na een paar uren opende zij weer de oogen, liggende in de hangmat en trouw in alles door haar man verzorgd. Toen zij wat bijkwam en hem herkende, was haar verbazing groot en haar blijdschap niet minder. Evenzoo ging het Pouwels. De tranen van vreugd kwamen hem in de oogen, toen hij zag hoe Brechtje allengs van den.schrik bekwam en wat eten kon. Ze moest nu ook vertellen wat er gebeurd was en haar man eveneens. Doch hij zei:

„Lieve vrouw, laten we vóór alles samen God danken, die ons weer bij elkaar heeft gebracht, al hebben wij Hem dikwijls vergeten. Zijn hand is in al deze dingen. Hij heeft ons niet gedaan naar onze zonden."

De vrouw die daarvan misschien meer gevoelde dan zij uitte, vereende zich met haar man in gebed ën dankzegging tot God. Toen hij geëindigd had, sprak zij:

„Lieve man, zoo is het. Ik zal u vertellen wat er gebeurd is, en dan moet ook ik zeggen, dat de Heere voor mij heeft gezorgd."

Wat Brechtje vertelde wil ik maar even in 't kort verhalen.

In Londen was zij eenige dagen gebleven, en had er alle mogelijke moeite gedaan om te weten te komen waar haar man was, doch zonder veel vrucht. Niemand wist haar iets omtrent den man te berichten. En toen men eindelijk na veel zoekens, navraag deed in het gasthuis waar hij zich had bevonden, was Pouwels al vertrokken. Men onderzocht ook aan zijn nieuw adres, doch kwam alleen te weten, dat de HoUandsche kapitein had afbetaald en gezegd had, dat hij naar zijn land terugkeerde.

Moedeloos en terneergeslagen kwam Brechtje bij den predikant terug, die haar trachtte te troosten met de hoop, dat zij nu alle kans had, haar man ten slotte te Rotterdam weer te vinden. Ze moest maar zoo spoedig mogelijk vertrekken.

„U hebt als een trouwe, wakkere vrouw gehandeld, " zei de dominee. „Stel de zaak in des Heeren hand. Hij heeft u tot hiertoe geleid en zal nooit beschamen, wie op Hem vertrouwen."

‘t Was een eenvoudig woord, doch het zonk de vrouw diep in het hart. Ze had meermalen zoo hooren spreken, doch nu, in de bekommering en de onzekerheid, voelde zij eerst recht, ho^ noodig het is een God te hebben op wien men zich kan verlaten. Zij had het tot nu toe om zoo te spreken, wel buiten den Heere kunnen stellen, zij die immers een brave oppassende vrouw was. Doch nu werd haar duidelijk, hoe weinig wij zonder Hem vermogen, en ook hoe al haar deugd toch eigenlijk niets beduidde voor Hem, dien zij niet had verheerlijkt maar vergeten.

Een schip te vinden dat naar Nederland moest was nu juist niet zoo moeilijk, wijl er toen even als nu, tusschen ons land en Engeland een druk verkeer was, te meer daar velen uit andere landen de reis over ons land maakten. Een rijk geladen Engelsch koopvaadijschip, „Mew" i) d. i. Meeuw genaamd, nam Brechtje en nog twee andere vrouwen aan boord en zette koers naar Rotterdam.

Ongelukkig zwierf toen reeds op de Noordzee hetzelfde Fransche kaperschip, dat we zoo plotseUng hebben zien te gronde gaan. Niet lang nog was de „Mew" in zee, toen men bespeurde dat een Fransche kaper het schip beloerde. Ook nu werd beproefd hem te ontzeilen, maar het zwaar geladen, logge koopvaardijschip moest het tegen 't snel zeilende, vijandelijke vaartuig al spoedig afleggen. Tegenstand bieden zou, toen de vijand eenmaal vlak bij was, nutteloos zijn geweest. Immers het Engelsche schip was ongewapend, met weinig manschap; terwijl de vijanden zeer talrijk waren en geheel tot den strijd toegerust.

Kortom, binnen een uur tijds was het Britsche schip genomen en voor goeden prijs verklaard, een zeer goeden zelfs, want het had een rijke lading. Dit begreep de kaper ook. Althans hij liet, zoo verhaalde de vrouw verder, een zestal van zijn volk op het Engelsche schip overgaan en beval hun, het naar Duinkerken te brengen, waar men er wel raad mee weten zou. Wat de vijf man betreft en de drie vrouwen, die op het schip waren, deze liet de Franschman op het zijne overgaan. Waarom, dat wist Brechtje niet. Denkelijk was zijn bedoehng de lieden ergens hier of daar aan land te zetten of losgeld van hen te krijgen. Toen echter was juist de „Borough" in het gezicht gekomen, en was de kaper op deze jacht gaan maken. Wat verder geschied was, daar behoefde Brechtje niet veel van te vertellen. Men had, zei ze, hen aan boord van het Fransche schip niet slecht behandeld. Doch de vrouwen waren vreeselijk angstig geweest bij de gedachte, dat een gevecht op handen was, toen zij zagen hoe er geweren, enterhaken, handspaken en al zulk krijgstuig werden klaar gezet. Ontzettend was de schok geweest toen het schip in volle vaart op het zand hep. Alles rolde door elkaar; het vaartuig kraakte. Eenigen hadden noodschoten gelost, doch de meesten, wel begrijpend dat dit weinig baten zou, waren begonnen de booten los te maken.

De gevangenen waren daarbij natuurlijk door de anderen op zij gedrongen — tot hun eigen geluk, gelijk later bleek. Want de mannen die met de eerste boot te gronde gingen, behoorden allen tot het kaperschip. De tweede boot bevatte slechts vier Franschen, de anderen die er in zaten, waren van het Engelsche schip afkomstig.

„Brecht, ” zei Pouwels, toen hij dit alles had vernomen, „de Heere God he^ft ons alle bei wat willen leeren, en ik voor mij hoop daarop acht te geven. Ook ik ben in doodsgevaar geweest, gelijk ik je zal vertellen. Maar de Heere heeft ons niet alleen nog gespaard en bewaard, maar ook zoo wonderlijk weder saamgebracht. Wie had dat ooit kunnen denken. Wij zijn

I) Spreek uit Mjoe.

geringer dan al Zijn weldadigheden, Hij doet ons niet naar onze zonden. Dat heb ik als kind al geleerd, maar nu weet ik wat het zeggen wil."

„Lieve man, " zei Brechtje, „ik ben, zoo als je weet, niet bij deze dingen groot gebracht. Toch heeft moeder mij er vaak van gesproken, en heb ik ook in dekerk en op andere plaatsen er van kunnen hooren, maar ik had geen lust. Toen die preek van den zwarten dominee in Den Haag — je weet nog wel — je zoo had getroffen, vond ik dat eigenlijk lang niet aangenaam, en ik was maar blij dat je 't weer vergat. Maar nu zie ik in dat ik heel dwaas deed en mijn eigen ongeluk zocht",

„Wel, lieve vrouw, " antwoordde Pouwels, „dan zullen de onheilen die ons overkomen zijn, ons tot een zegen wezen. Ik weet nu dat geen haar van ons hoofd valt zonder Gods wil, en ook dat wie Hem verlaten zich zelf smart aandoen "

Op dat oogenblik werd Pouwels bij den kapitein geroepen. Waartoe dat diende, zullen we zien.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1905

De Heraut | 4 Pagina's