Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de tien geboden.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de tien geboden.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXX.

HET VIERDE GEBOD,

XVII.

Zijt dan navolgers Gods, als geliefde kindeien. Efeze 5: I.

Zooveel bleek uit wat wij tot dusver vonden, dat door de diepere geesten onder de Christenen klaar en helder is ingezien, hoe in het vierde gebod veel meer inzit dan alleen het uitwendig Sabbathouden. Zoo, om slechts enkelen te noemen, door Thomas Aquinas, Calvijn, a Lasco en ook door de opstellers van onzen Heidelberger Catechismus. En het is dan ook vooral tegenover die Christenen, welke heel dit gebod willen doen opgaan in het uitwendig Sabbat houden, dat op dezen zijn rijkeren zin telkens moet gewezen. Immers zoo alleen bestaat er kans, dat zij afkomen van hun kortzichtigheid, alsof met een op den Rustdag eeredienst oefenen en een zich op dien dag maar stipt en precies onthouden van alle werk, dat niet door de noodzakelijkheid of de barmhartigheid wordt geëischt, metterdaad alles zou zijn gedaan en gelaten, wat God de Heere in dit gebod van den mensch wil.

Maar, en daar dient tevens op gelet, uit wat wij tot dusver vonden, bleek ook, hoe juist het inzicht in den rijkeren zin van dit gebod, het eigenaardig gevaar met zich brengt van den eisch, om óók uitwendig Sabbat te houden, zoo al niet uit het oog te verliezen, dan toch voor zijn bewustzijn te verzwakken.

Tweeërlei eenzijdigheid dient alzoo te worden vermeden. Ook op het stuk van den Rustdag toch gaa, t het metterdaad om twee richtingen, twee lijnen, welke wij zouden willen aanduiden als de profetische en de priesterlijke, maar die, zal het goed zijn, elkander dienen te ontmoeten.

Op het innerlijke, op wat zich afspeelt in het gemoedsleven, legt nadruk de profeet; op het uitwendige, op wat zaak is van het handelen, de priester. Gene tracht door zijn woord voor alles te brengen het enthusiasme; te wekken de bezieling, de geestdrift. Deze, voor alles te bevorderen het rechte handelen; als zielenverzorger wil hij allereerst leidsman der conscientie wezen; daarom lost hij „gevallen" op, doet maximen aan de hand, stelt normen vast, ordonneert en regeleert; hij houdt er het oog op, dat de schapen zijner kudde loopen in het rechte spoor; daarom vermaant hij tegen buitensporigheid, bestraft het misgaan en voert terug wat afdreef.

Wie nu zal beweren, dat aan het werk van den profeet meerder waarde is toe te kennen dan aan dat van den priester, of om gekeerd, dat het werk van den priester boven dat van den profeet staat.' Hier toch komt hooger-of lager-schatten even weinig te pas als bij een stroom ten opzichte van zijn bron en van zijn bedding. Zeker, honger is de beste saus, maar de ervaring leert, dat dóór zich aan gezette maaltijden te binden, de trek, ook waar de honger ontbreekt, al etende komt. Als het goed is, zal dan de man van profetischen zin ook oog hebben voor het normatieve, voor het uitwendige, en zal het den man van priesterlijken zin ook niet ontbreken aan hart voor het impulsieve, het innerlijke. Het uitwendige en het inwendige, vorm en wezen, hand en hart, daad eri gezindheid, beweeggrond en handeling, al zijn zij voor ons denken ook te scheiden, naar Gods bestel zijn zij op het innigst verbonden, en wat dien band verbreekt, is alleen de zonde.

En zoo nu is het ook met het Rustdaghouden.

Ook uw Sabbathouden moet profetisch--priesterlijk zijn; het moet zoowel in-als uitwendig wezen.

Anders is het eenzijdig.

Hebt ge een hart alleen voor het eerste, en geen oog voor het laatste, dan loopt ge gevaar met uw Zondagsviering te vervallen in 'n dwaling als die der Anabaptisten. Dan houdt ge geen Zondag meer op zes werkdagen, omdat het voor u „alle dagen Zondag is"; het einde is dan dikwijls, dat uw kinderen, aan het uitwendig Zondaghouden ontwend, straks ook van dat innerlijk Zondag-houden niets meer weten, 't Is er mee als in gezinnen waar den kinderen geleerd wordt, dat zij maar niet bidden moeten als het kart er niet toe dringt. Wanneer God het niet verhoedt, zullen deze kinderen straks mannen of vrouwen geworden, heel niet meer bidden.

Maar evenzeer loopt ge gevaar, wanneer gij een oog alleen voor het uitwendig-en geen hart voor het inwendig Sabbat-houden hebt, met uw Zondagsviering te stranden op een klip als van het Farizeïsme. Ge wordt dan, in uw zucht naar stiptheid en preciesheid, al meer benauwd en benepen en legt ook uw kinderen een juk op, veel te zwaar voor hen om te dragen. En hier is dan dikwijls het einde, dat die kinderen straks, mannen of vrouwen geworden, dat juk afwerpen, om, wanneer God het niet verhoedt, van heel geen Rustdag meer te willen weten.

Daarom staan dan ookr, wijl zij zoowel het uit-als het in-wendig Sabbat-houden tot hun recht laten komen, en mitsdien de eenzijdigheden vermijden, Thomas Aquinas, a Lasco en ook onze Voetius, in wat zij over den Sabbat schrijven, zoo hoog.

En ook al moet grif worden toegestemd, dat wat de groote Reformatoren der i6a eeuw over dit onderwerp schreven, nu juist niet tot het meest voortreffelijke van hun litteraire nalatenschap behoort, toch heeft met name Calvijn een gedachte uitgesproken, die voor een rechte beschouwing van den Rustdag van het hoogste belang is en daarom niet mag worden vergeten.

Wat wij hier bedoeleii, zijn de meermalen door ons geciteerde woorden uit Calvijns commentaar op Genesis (h 2 : 3): God heeft eiken zevenden dag voor ruste bestemd, opdat Zijn eigen voorbeeld tot een duurzame regel zou zijn En verder: die instelling is niet voor een enkele eeuw of volk, maar aan heel het menschelijk geslacht gegeven."

In de hier door ons gecursiveerde woorden toch ligt de groote en rijke gedachte, dat het vierde gebod ook heenwijst naar de bestemming des menschen om navolger Gods te zijn.

Houden wij nu rekening met wat, zoo door Calvijn, als door Thomas e. a. omtrent het vierde gebod is geleerd, dan is het resultaat, dat daarin vervat is een drieërlei eisch; I. navolgers Gods te wezen; 2. inwendig-; 3. uitwendig-Sabbat te houden.

Wij zullen zoowel dezen drieërlei eisch als wat er tegen ingaat, nader toelichten.

Allereerst dan den eisch om navolgers Gods te zijn.

Dat deze eisch metterdaad in het vierde gebod ligt is, om het nu eens kras uit te drukken, niet maar een uitdenksel van Calvijn, maar blijkt uit de drangreden die in Exodus 20:11 aan dit gebod is toegevoegd: Want in zes dagen heeft de HEERE den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage; daarom zegende de HEERE den Sabbatdag en heiligde denzelven."

Waar toch deze woorden kennelijk terugslaan op wat ons in Genesis 2 : 2 en 3 is ­geopenbaard: Als nu God op den zevenden dag volbracht had Zijn werk dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op den zevenden dag van al Zijn werk dat Hij gemaakt had en God heeft den zevenden dag gezegend en dien geheiligd: mdat Hij op denzelven gerust heeft van al Zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken", — heeft Calvijn in zijn verklaring op de woorden van Genesis 2:2 en 3 niet anders gedaan dan de gedachte Gods, die er in ligt, te grijpen en door ze als zijn gedachte uit te spreken, te brengen in het bewustzijn van zijn lezers.

Als men er zich door Calvijn dan ook d maar eenmaal op heeft laten wijzen, kan niemand anders zien of metterdaad ligt in de woorden van Gen. 2 : 2 en 3 en dus ook in die van Exodus 20: i, dat God eiken zevenden dag voor den mensch tot ruste i bestemd heeft, opdat Zijn eigen voorbeeld tot een duurzame regel zou zijn. En tevens kan ook niemand ontkennen, dat dit niet maar alleen op den Israëliet, doch op al wat mensch is moet zien.

Over dit „rusten" Gods, dat naar Jezus' eigen woord: Mijn Vader werkt tot nu toe" (Joh. S 5 : 17), allerminst een „nietsdoen" is, mochten wij reeds vroeger spreken en komen er dus hier niet weer op terug. Evenzoo is in onze vorige artikelen uitvoerig aangewezen, waarom voor ons. Christenen, de eene rustdag op zes werkdagen, niet meer de zevende, maar juist de eerste dag der week moet zijn, en treden wij dus ook daarover niet in herhaling. Waar het hier om gaat is, dat de mensch, met zijn „een dag rusten op zes dagen van werken, " navolgt, wat Dr, A. Kuyper in zijn Tractaat van den Sabbat noemt, „den rythmus of maatslag in het werken Gods, " of, zoo als een Duitsch schrijver het uitdrukte: den posslag van het goddelijk leven in zekere d d e d mate tot dien van het menschelijk leven maken." En daarbij denken wij dan aan wat Calvijn^in zijn Institutie schrijft: hetheeft geen klein gewicht om des menschen ijver op te wekken, als h^ weet, dat hij het voetspoor van zijn Schepper betreedt.”

Nu komt het, bij de verklaring der tien geboden vooral aan op het vatten van den geestelijken zin. Wie bij de woorden blijft ^taan, loopt gevaar van al spoedig te zeggen: al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid aan" (Luk 18:21). Men meent dan, b.v., omdat men geen moord heeft begaan, het zesde gebod reeds te hebben vervuld. Maar wie nu de tien geboden geestelijk heeft leeren verstaan, weet, dat in deze telkens een deel voor het geheel wordt genoemd, en men dus mèt dat deel het geheel moet nemen. En naar dien regel moet hier nu ook het vierde gebod worden uitgelegd. Zes dagen werken en één dag rusten; — omdat uw God u daarvan het voorbeeld heeft gegeven, en gij, als mensch. Hem daarin moet navolgen, zoo eischt het vierde gebod als scheppingsordinantie voor al wat mensch is.

Maar ook hier wordt nu slechts een deel voor het geheel genomen, en den rijken en vollen zin van deze scheppingsordinantie grijpt ge eerst, als ge verstaat hoe daarin ligt, dat gij in heel uw leven uw God moet navolgen.

En zeg nu niet, dat dit te veel is geëischt, want dan hebt ge de Schrift tegen u. Immers de gedachte van de navolging Gods, van op „menschelijke wijze" het leven te doen gelijken op het leven van uw God, is zelfs een grondgedachte der Schrift. „Gij zult heilig zijn, want Ik de Heere uw God ben heilig" (Lev. 19 : 2). „Weest dan gijlieden volmaakt gelijk uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is." (Matth. 5 : 48); „Weest dan barmhartig, gelijk "^ok uw Vader barm­ g hartig is." (Lukas 6 : 30). En eindelijk, met uitgedrukte woorden in Efeze 5:1: Zijt dan navolgers Gods als geliefde kinderen.”

Let men nu bij deze laatste plaats op het verband der woorden; op wat in h. 2 : 34 vooraf gaat: Maar zijt jegens elkander goedertieren, barmhartig, vergevende elkander, gelijkerwijs ook God in in Christus u vergeven heeft" — dan valt op dat „navolgen Gods" eerst het rechte licht. Dan toch verstaat ge, dat het óok bestaat in het betoonen van de heilige liefde voor de menschen, zooals God, Wiens wezen de liefde is, deze heilige liefde op het heerlijkst in Christus heeft betoond.

Eerst waar diis deze hooge eisch van het vierde gebod wordt verstaan, zal ook de rijkst begenadigde, de allerheiligste, zich tegenover dit gebod schuldig weten en belijden moeten, dat hij ook dit niet gehouden, maar er zwaarlijk tegen gezondigd heeft. Want dan zal men inzien, dat het maarniet genoeg is, telkens op zes werkdagen één Rustdag te houden; maar dat men ook in de heilige liefde tegenover zijn naasten, in goedertierenheid, barmhartigheid en vergevingsgezindheid volmaakt moet zijn en door hierin te kort te schieten aan den eisch van het vierde gebod niet voldoet; zal men inzien, dat dit ook door zeer stipt en precies uitwendig Zondag vieren, niet is te vergoeden.

Met dit „navolgen Gods" nu staat in innig verband, wat wij als den tweeden eisch van het vierde gebod leerden kennen: het inwen­ d ig Sabbat houden.

De uitdrukking ontleenen wij aan a Lasco, die van een „Sabbat internum" en van een „Sabbat externum" spreekt.

Wat de zaak zelf betreft, bedoelen wij wat n den aanvang van dit artikel als de „profetische" zijde van de Sabbatsviering werd aangeduid.

In dien zin spreekt, gelijk wij vroeger zagen, reeds Thomas v. Aquino over den Sabbat, wanneer hij in zijn standaardwerk de Summa Theologiae II. il quaestio cxxil dit onderwerp behandelt.

Wij zagen toch, hoe Thomas bij dit gebod allereerst onderscheidt tusschen den moreelen en den ceremonieelen zin.

De moreele zin is, dat de mensch een tijd van zijn leven moet afzonderen om vrij te zijn voor den godsdienst. M. a. w. het „uitwendig" Sabbat houden.

En bij den ceremonieelen 7xa.or\Atxs< üa.€\è.\. eze leeraar der kerk dan weer drieërlei, en aaronder, wat hij tegenover den allegorischen n anagogischen zin, in „enger" beteekenis en moreelen zin van het gebod noemt. Onder dien in „enger" beteekenis moreelen zin van het gebod verstaat de „doctor angelicus" dan „èn het ophouden van alle dadelijkheid der zonde èn het rusten der ziel in God, " Zonder nu ook het uitwendig Sabbath g e v s n z houden uit het oog te verliezen legt Thomas vooral nadruk op dezen „moreelen" zin. Juist omdat in het gebod wordt geëischt: „èn het ophouden van alle dadelijkheid der zonde èn het rusten der ziel in God", is het, zoo zegt hij, ook eenigermate een „algemeen gebod", een praeceptumgenerale, en zijn bedoeling daarmee is, dat het den eisch bevat om alle deugden te oefenen.

En deze gedachte van den grooten Leeraar der middeleeuwsche kerk keert weer terug, zij het ook minder duidelijk uitgedrukt, bij Calvijn, wanneer hij in zijn Institutie zegt, dat het vierde gebod ook daarom aan Israel is gegeven, omdat God door de rust van den Sabbat heeft willen afbeelden „de geestelijke rust, waardoor de geloovigen van hun eigen werken moeten vieren, om God in zich te laten werken.”

Duidelijker en zelfs rijker nog spreekt ook a Lasco de Thomistische gedachte uit, wanneer hij in zijn Catechismus zegt: „Den inwendis^en Sabbat houdt men, - door van zijn eigen vleeschelijke werken te rusten, deze dagelijks af te sterven, het rijk Gods altijd te bedenken, God in ons te laten werken en met een gerust geweten zoo in voor-als tegenspoed, Hem voor alles te loven en te danken.”

En als gij nu naast deze uitspraken uw Heidelberger Catechismus legt en daarin het einde van het antwoord op vraag 103: Wat gebiedt God in het vierde gebod.' — leest: „dat ik alle dagen mijns levens van mijne booze werken viere (ruste), den Heere door Zijnen Geest in mij werken late en alzoo den eeuwigen Sabbat in dit leven aanvange — dan vindt ge ook daar de gedachte van Thomas duidelijk weergegeven.

Ook wat in dat antwoord nog volgt: „en alzoo den eeuwigen Sabbat in dit leven aanvange", —herinnert aan Thomas' „anagoischen zin": „de ruste in het genieten Gods, welke eens ons deel zal zijn in het (hemelsche) vaderland.”

Dit „inwendig" Sabbat-houden nu is zeker niet iets wat maar éen dag op de zeven, maar wat al de dagen onzes levens moet geschieden.

In dezen zin moet een christen wel degelijk „alle dagen Zondag houden.”

„Ophouden van alle zonde." dadelijkheid der

M. a. w. niet „zondigen”.

„Alle dagen zijns levens van zijn booze werken vieren of rusten; " dat is „van zijn eigen vleeschelijke werken rusten; " van die „werken", welke de heilige Apostel opsomt wanneer hij in Galaten 5:19—21 schrijft: e werken des vleesches nu zijn openbaar, welke zijn : overspel, hoererij, onreinigheid, ontuchtigheid, afgoderij, venijngeving, vijandschappen, twisten, afgunstigheden, toorn, gekijf, tweedracht, ketterijen, nijd, moord, dronkenschappen, brasserijen en dergelijke; van welke ik u te voren zeg, gelijk ik ook te voren gezegd heb, dat die zulke dingen , doen, het koninkrijk Gods niet zullen beerven.

Inwendig Sabbat houden, dat is ophouden met zondigen; niet maar nu en dan eens, maar „al de dagen uws levens.”

En dat is er nog maar de negatieve zijde van; is nog maar wat gij «^V^moogt: zondigen.

Doch positief is inwendig Sabbat houden: het rusten der ziel in God; den Heere door Zijnen Geest in mij werke laten; — zoo at zich als vruchten van dit werken des Geestes vertoonen wat de heilige Apostel n Galaten 5 ; 22 bedoelt, wanneer hij schrijft: aar de vrucht des Geestes is liefde, blijdchap, vrede, lankmoedigheid, goedheid, eloof, zachtmoedigheid, matigheid.

Zoo verstaat ge ook het innig verband usschen het „inwendig Sabbat-houden" en het „navolgen Gods; verstaat ge hoe in het laatste het eerste ligt opgesloten; hoe ze tot elkander staan als het „doen" tot het „zijn", of als het „gedrag" tot het „bestaan" ; n hoe volkomen terecht Thomas Aquinas ns gebod een „praeceptum generale" of algemeen gebod noemde.

Metterdaad eischt het de oefening van lle deugden.

Maar ook zoo verstaat ge, hoe van een ouden, een volkomen houden van het vierde ebod, zelfs bij de allerheiligsten, zoo lang zij in dit leven zijn, geen sprake kan wezen n alle niet dan zwaarlijk er tégen zondigen; erstaat ge, hoe dit overtreden ook door zeer, tipt en precies uitwendig Zondag te vieren iet is te vergoeden. Want wanneer a Lasco oo terecht schrijft, dat het vierde gebod naar den inwendigen Sabbat wordt overtreden „wanneer wij onze vleeschelijke werken doen; ze niet altijd door het Woord Gods dooden; het kruis en den tegenspoed zonder lijdzaamheid dragen; " wanneer Thomas spreekt van het „opus servile", het „slaafsche werk" en wel in den zin van de „dienstbaarheid der zonde; " wanneer wij zien op ons „weerstaan" en „bedroeven" van den Geest, — wie zal dan durven zeggen, dat hij ook tegenover den eisch van inwendig Sabbat houden vrij uitgaat?

En ook waar het ernstig voornemen niet ontbreken mag, en dan ook metterdaad van bij u niet ontbreekt, om naar het vierde van Gods geboden te leven, zal toch ieder kind des Heeren met a Lasco moeten belijden, „dat de viering van dezen inwendigen Sabbat in ons eerst volbracht zal zijn na de verrijzenis der dooden, wanneer de Heere Christus in zijn heerlijkheid verschenen, een nieuwen hemel en een nieuwe aarde zal maken, want dan zal er een eeuwige, zalige Sabbat wezen van alle doodelijke werken en God zal zijn alles in allen.”

De Sabbath der eeuwigheid.

De ruste in het genieten Gods, welke eens het deel zal zijn in het vaderland.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 september 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Van de tien geboden.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 september 1905

De Heraut | 4 Pagina's