Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de tien geboden

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de tien geboden

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXIV.

HET VIJFDE GEBOD.

II.

Gij vrouwen! zijt uwen eigenen mannen onderdanig, gelijk het betaamt in den Heere.

Gij mannen! hebt uwe vrouwen lief, en wordt niet verbitterd tegen haar. Kolossensen 3: 18 enig.

De eerste en eenvoudigste natuurlijke gemeenschap der menschen is het gezin of de gemeenschap van ouders en kinderen.

Wijl de kinderen hun ouders en de ouders hun kinderen niet kiezen, maar de wederzijdsche verhouding van ouders en kinderen ontstaat naar een ordinantie Gods in de natuur, onafhankelijk alzoo van 's menschen willen, is het gezin een natuurlijke gemeenschap.

Wijl verder uit het gezin zich zoowel de stammen en de geslachten en eindelijk de natie, alsook de maatschappij met haar verschillende kringen ontwikkelt, is het gezin als het ware de cel, en daarom de eerste en eenvoudigste of minst samengestelde gemeenschap der menschen.

Het gezin ontstaat uit de echtelijke gemeenschap tusschen man en vrouw.

Is de geslachtelijke onderscheiding der menschen en evenzoo hun geslachtelijke verbinding een natuur-ordinantie Gods, het huwelijk of de echtelijke gemeenschap tusschen man en vrouw, berust op een vrije overeenkomst.

’n Man toch kiest zijn vrouw, en 'n vrouw kan zich die keuze al of niet laten welgevallen. Daarom is dan ook het huwelijk, hoewel in een natuurordinantie gegrond, niet een natuurlijke, maar een vrije, inden zin van een zedelijke gemeenschap.

Over het huwelijk hebben wij niet hier bij het vijfde, maar eerst bij het zevende gebod te handelen.

Hier bij het vijfde gaat het uitsluitend over het gezag dat door menschen over menschen wordt uitgeoefend.

En dan is het eerste wat een menscli leert kennen, het gezag in het gezin.

Wijl echter achterhetouderlijkgezag.dat naar wij zien zullen zoo door den vader als de moeder over de kinderen moet geoefend, nog een ander gezag ligt en wel dat van den man over de vrouw, moet het huwelijk of de echtelijke gemeenschap tusschen man en vrouw, zij het dan ook uitsluitend uit het oogpunt van het gezag, ook hier ter sprake komen.

Elke menschelijke gemeenschap, en dus ook die van het gesin, heeft een doel. Een doel dat hare leden verplicht zijn na te streven.

Vraagt men nu, wat is het doel van het gezin, — over het doel van het huwelijk hebben wij het hier nog niet, — dan heeft reeds de Grieksche wijsgeer Aristoteles + 322 V. Chr. daarop een antwoord gegeven, dat wèl verstaan, ons nog altijd niet ongeschikt voorkomt. Hij toch noemt het „huis" of het gezin „de, volgens de natuur bestaande gemeenschap voor heel het dagelijksch saamleven". Zijn meening is daarbij, dat het doel van het gezin is de voorziening van al wat zijn leden in hun dagelijks saamleven noodig hebben; en waarbij wij dan niet alleen aan den „broodkorf", maar ook aan de voorziening in andere dan bloot lichamelijke behoeften denken.

Wijl verder, altijd en overal waar menschen saamwerken tot een doel, leiding noodig is, waardoor aan allen wordt aangewezen hoe zij tot het ééne doel moeten saamwerken, zoo is er ook in de gemeenschap van het gezin stuur en leiding noodig. Een leiding waaraan de leden van hetj gezin zich hebben te onderwerpen; een gezag alzoo dat eerbiediging en gehoorzaamheid mag eischen; dat recht heeft zijn wil op te leggen; dat dus de leden van het gezin mag en kan verplichten om zekere dingen te doen en andere na te laten in betrekking tot het gemeenschappelijk doel; het doel van het gezin.

Zulk een gezag van menschen als in het gezin noodig is, zou noodig wezen ook indien er geen zonde ware. Want ook indien alle leden van het gezin het doel kenden en wilden, zou er over de middelen om het te bereiken nog verschil kunnen zijn, en ook over die middelen dient men het eens te wezen,

De in dit opzicht verschillende willen moeten door en onder éen wil vereenigd, zal er doelmatige saamwerking, overeenstemming, harmonie zijn.

Zoo is er dan in de gezinsgemeenschap noodig een autoriteit.

Het woord autoriteit drukt uitnemend uit wat hier bedoeld wordt.

Het komt van „auctor, " eigenlijk de bevorderaar van het gedijen en van den wasdom eener zaak.

En juist wat het gezin nu doet gedijen en het zijn wasdom geeft, zijn bestand en zijn bloei, is allereerst het gezag.

Het gezag of de autoriteit, waaraan beantwoorden moet het ontzag of de piëteit.

Hoewel er nu in elke gemeenschap slechts éen autoriteit of gezag kan zijn, zoo kunnen er toch meerdere dragers van dat gezag wezen.

En zoo ook kunnen, en, naar wij straks zien zullen, moeten de ouders in het gezin de dragers zijn van het gezag, of de autoriteit.

Dan, het gezin ontstaat uit de echtelijke gemeenschap tusschen man en vrouw. Behalve als vader en moeder tegenover hun kinderen, staan zij ook tot elkander in een verhouding, vormen zij een gemeenschap. En ook deze gemeenscbap eischt een autoriteit.

Deze autoriteit nu of dit gezag komt van Godswege toe aan den man.

Het verhaal van de schepping der vrouw in Genesis 2 wordt daar in vs. 18 ingeleid met de woorden: ok had de HEERE God gesproken: et is niet goed, dat de mensch alleen zij. Ik zal hem een hulpe maken, die als tegenover hem 'zij, m. a. w. een hulpe, die bij hem past, een die hij noodig had niet alleen om voort te planten zijn geslacht, maar ook om te dienen zijn God; om te vervullen zijn heilig beroep, het bebouwen en bewaren van den hof van Eden. En de heilige Apostel zegt met kennelijke toespeling hierop : Adam is eerst gemaakt, daarna Eva. (i Tim. 2:13).

Het is alzoo een scheppingsordinantie, dat de vrouw tot hulpe is van den man. Maar dit sluit dan ook in, dat de leiding en daarmede het gezag in de gemeenschap tusschen man en vrouw, aan den man toekomt want wie u tot hulpe zal zijn moetu ondergeschikt wezen; over wie u tot hulpe is moet gij zeggenschap hebben.

Zoo is het ook altijd en overal verstaan.

Want wel is sedert de laatste helft der vorige eeuw veel geschreven en gesproken van de „gynokratie", — van „gyne" het Grieksche woord voor „vrouw", — of de „vrouwenheerschappij", en is het dan voorgesteld alsof deze in de ontwikkeling van ons geslacht, aan het gezag van den man zou zijn voorafgegaan, maar nu reeds is die theorie weer vrijwel opgegeven.

Nu heeft echter dit gezag van den man over de vrouw door de zonde een karakter gekregen dat het oorspronkelijk niet had en hierop is vaak, ook in de christelijke wereld, te weinig gelet.

Tot de gevallen Eva zegt de HEERE God: en tot uwen man zal uwe begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben." (Genesis 3 : 16). De Goddelijke ordinantie voor haar verhouding tot den man, hem te zijn tot een hulpe, had de vrouw overschreden. Eva had zich niet alleen van haar man geëmancipeerd om aan de slang te gehoorzamen, maar bovendien nog haar man tot zonde verleid.

Daarvoor nu wordt zij door God gestrafc.

Gestraft met een aan krankheid grenzend verlangen naar den man en met schier slaafsche onderworpenheid aan den man. Voor den man geschapen, moest de vrouw van den aanvang af aan den man ondergeschikt zijn, maar deze meerderheid van den man over zijn vrouw moest niet het karakter dragen van despotisme of onbeperkte heerschappij, gelijk een heer over zijn slaaf oefent. Toch is zij dit in de vóór-en buiten-christelijke wereld in meerdere of mindere mate geworden. Het minst zeker in Israel, waar, niettegenstaande de polygamie of de zede om met vele vrouwen tegelijk getrouwd te zijn, —depositie der vrouw tegenover haar man een betrekkelijk gunstige was.

Dat alzoo het gezag van den man dus ontaardde in despotisme, is een gevolg van de zonde.

Van de zonde der vrouw.

Een straf Gods over Eva uitgesproken, toen de Heere, na den val, tot haar en in haar persoon tot het gansche vrouwelijke geslacht, van den man zeide: en hij zal over u heerschappij hebben" „oi hij zal over u heerschen" (Gen. 3 : 16).

Zeker is het gezag van den man over zijn vrouw en mitsdien de ondergeschiktheid van de vrouw aan haar man een scheppingsordinantie, doxK wier wesen de zonde niets heeft veranderd en di, " de vrouw, zooals ons huwelijksformulier zcgt, dan ook niet heeft te weerstaan.

Het is de man, die stuur en leiding moet geven.

Ofschoon dan ook de vrouw het eerst gezondigd had en de man door haar verleid was geworden, zoo keert in het Paradijsverhaal de straffende God zich toch het eerst tot Adam en eischt van hém rekenschap; daarna eerst tot Eva. Adam toch is in heel het verhaal het verantwoordelijk hoofd van de gemeenschap, en hij was verplicht geweest zijn wankelende en zondigende vrouw terecht te wijzen, maar had zich niet door haar mogen laten verleiden.

Dat nu dit gezag van den man over zijn vrouw in despotic en deze ondergeschiktheid van de vrouw onder haar man tot schier slaafsche onderworpenheid ontaardde, is er dus door de zonde bijgekomen, doch raakt niet het essentieele, het wezenlijke in de verhouding.

Eerst in het christAijk huwelijk is dit gevolg van de zonde bij de verhouding tusschen den man en zijn vrouw getemperd; in beginsel er uit weggenomen; en hoe christelijker het huwelijk is, des te meer nadert de verhouding weer tot wat zij naar de norm van Gods scheppings-ordinantie zijn moet.

Zien wij nu verder in dit en het volgend artikel hoe, naar christelijke beginselen, de verhouding zijn moet van den man en de vrouw in het huwelijk, en wel uitsluitend uit het oogpunt van het gezag.

Ook het Nieuwe Testament kent aan de vrouw een ondergeschikte plaats tegenover haar man toe. Wij hebben daarin twee z. g. „huistafels", en wel in Efeze 5 en 6, en in Kolossensen 3. Tafels waarin de wederzijdsche verplichtingen voor allen die in het gezin of het huis zijn, voor man en vrouw, ouders en kinderen, heeren en dienstbaren worden vermeld.

In sommige christelijke gezinnen wordt zulk een huistaiel als wandtekst in gang of woonkamer opgehangen, opdat ieder, die in het huis is aan zijn verplichtingen kan worden herinnerd.

Aan de vrouwen in de kerk van Kolosse nu schrijft de heilige Apostel: „Gij vrouwen! zijt uwen eigenen mannen onderdanig, gelijk het betaamt in den Heere" (vs. 19). Terwijl hij aan de mannen in die kerk schrijft: Gij mannen! hebt uwe vrouwen lief en wordt niet verbitterd tegen haar (vs. 20).

Van de vrouw eischt hij alzoo zeer zeker ondergeschiktheid aan den man, niet aan den man in het algemeen, maar bepaald aan haar eigenen man. De toevoeging, „gelijk het betaamt, of liever, gelijk het betaamde in den Heere" wijst er op, dat dit vermaan aan de vrouwen in Kolosse niet zoo heel overbodig was. Ook hier was verschil tusschen wat zijn moet en wat is. De ondergeschiktheid dezer vrouwen aan haar mannen schijnt te wenschen overgelaten te hebben. En daarom wijst de Apostel er op, wat aan christelijke vrouwen, aan vrouwen die in gemeenschap staan met den Heere, eigenlijk betaamde.

Is alzoo onderwerping aan het gezag van haar man plicht voor de vrouw, ook voor de christelijke vrouw, — ook de man, de christelijhe man heeft inde wijze waarop hij dit gezag over zijn vrouw moet oefenen, tegenover haar zijn verplichtingen.

Van den man toch eischt de Apostel daarom, dat hij zijn vrouw zal liefhebben. Over den aard van die liefde spreekt hij niet nader, en waarschijnlijk is hier dan ook niet anders bedoeld dan de zoo natuurlijke liefde, die een man voor zijn vrouw hebben moet. Een gezag, geoefend over personen die men lief heeft, zal reeds uiteraard zekere matiging hebben. Toch acht Paulus het noodig er nog iets aan toe te voegen.

Hij vermaant de mannen ook, tegen hun vrouwen „niet verbitterd te worden”.

Hier legt de Apostel den vinger op een leelijke vlek in het echtelijk }even van de christenen in Kolosse en — niet alleen in Kolosse. „Verbittering" wijst hier op een stemming, op een gemoedsaandoening van onlust bij den man gewekt, die zich straks uit in het hatelijke, scherpe woord tegen zijn vrouw. Hetzij dan, dat de vrouw zelf door woorden of daden zulk een stemming wekt, hetzij, dat de man, door wat hem buitenshuis onaangemaan trof, uit zijn humeur is geraakt en nu de vrouw, die er dan toch niets geen schuld aan heeft, het laat misgelden. Dit nu is tegen de christelijke liefde en daarom zondig.

Rijker nog is het vermaan, dat de Apostel tot de vrouwen en mannen in zijn brief aan Efeze richt,

In h 5:23 had hij in het algemeen gesproken van de ondergeschiktheid in het christelijk gemeenschapsleven: elkander onderdanig zijnde in de vreeze Gods"; en in de nu volgende verzen gaat hij dat toepassen op het gezin. Zij, de ondergeschiktheid voegt aan de vrouwen tegenover hare mannen.

Doch bij de christelijke vrouw heeft dit zijn gansch eigenaardige wijding. De vrouw voegt zich onder haar man omdat zij in hem den sterkere ziet, de christen-vrouw óok omdat zij in hem den hoogere ziet, haar hoofd. Tusschen haar onderdanigheid aan haar man en haar onderdanigheid aan Christus toch moet zekere analogie of overeenkomst bestaan.

„Gij vrouwen weest aan uwe eigene mannen onderdanig gelijk aan den Heere", Miaxit de man is het hoofd der vrouw, gelijk ook Christus het hoojd der Gemeente is (vs.22, 23).

Gelijk nu het lichaam aan het hoofd, als in meer dan een zin het hoogste, ondergeschikt is, van het hoofd zijn leiding ontvangt, zoo is ook de Gemeente aan Christus, de vrouw aan haar man ondergeschikt; gelijk van Christus de Gemeente, zoo ontvangt van haar man de vrouw haar leiding. De verhouding van het lichaam tot zijn hoofd, welke in die van de Gemeente tot Christus haar beeld heeft, moet ook haar beeld vertoonen in die van de vrouw tot den man.

De man is het hoofd der vrouw.

Maar daarom richt de Apostel zijn vermaan ook tot de mannen: „Gij mannen hebt uwe eigene vrouwen lief, gelijk ook Christus de Gemeente lief gehad heeft en zichzelve voor haar heeft overgegeven (vs. 2 5

Is in de echtelijke gemeenschap gehoorzaamheid aan den man de eerste plicht voor de vrouw, zoo is daarin liefde voor de vrouw de eerste plicht van den man. Zeker sluit de onderdanigheid van de vrouw aan den man niet uit, dat er ook gevallen kunnen zijn waarin de man zich voegt naar den wil van zijn vrouw, en evenmin sluit het „liefhebben van de vrouw door den man" uit het liefhebben van den man door de vrouw; maar toch moet voor alles de vrouw gehoorzamen en moet voor alles de man liefhebben, omdat anders haar heerschzucht den vrede en zijn zelfzucht den bloei van het gezin verstoort. En deze liefde van den man, welke Paulus hier op het oog heeft, is niet maar, als in den brief'van Kolosse, de bloot natuurlijke liefde van een man tot zijn vrouw, maar een liefde van hooger orde. Zij moet een zekere analogie of overeenkomst vertoonen met de liefde van Christus voor Zijn Gemeente; een liefde die uitschitterde toen hij zich voor haar overgaf in den dood. De liefde van een christen voor zijn vrouw moet zelfs als het nooSig is, het hoogste van alle aardsche goederen, het eigen leven, voor haar ten offer te brengen. En heel dit vermaan over de wederzijdsche plichten van man en vrouw vat de Apostel dan ten slotte saam in de woorden van vs. 33 : Zoo dan ook gijlieden, elk in het bijzonder, een iegelijk hebbe zijn eigen vrouw alzoo lief als zichzelf; en de vrouw zie toe, dat zi den man ). vreeze.

Wat plicht voor alle christen-mannen is, zij het óok voor de christen-mannen in Efese, en wel niet éen uitgezonderd, „elk in het bijzonder". En van de christenvrouwen eischt hij nog eens de eerbiedige onderwerping, die zeker de liefde niet uitsluit en de eerste plicht van de vrouw tegenover haar man is.

En dat dus de verhouding tusschen man en vrouw moet zijn, wordt ook elders in het Nieuwe Testament geleerd.

In den brief aan Titus worden de oude vrouwen vermaand leeraressen te zijn van het goede, opdat zij de jonge vrouwen leeren: aar eigene mannen onderdanig te zijn (h. 2 : 3—4). In den eerste aan Timothëus schrijf Paulus: och ik laat de vrouw niet toe, dat zij leere, noch over den man heersche, maar wil dat zij in stilheid zij. (2 : II). Aan de Korinthiers gebiedt de Apostel, „dat uwe vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet toegelaten te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, gelijk ook de wet zegt" (I. h. 14:34), welke laatste woorden heenwijzen naar Genesis 3 : 16. En Petrus vermaant, niet anders dan Paulus, gij vrouwen zijt uwen eigenen mannen onderdanig (I. h. 3:1.) Maar in datzelfde hoofdstuk van zijn brief vermaant hij ook: ij mannen ingelijks! woont bij haar met verstand, aan het vrouwelijke vat, als het zwakste, eer gevende, als die ook mede-erfgenaman des levens met haar zijt; opdat uwe gebeden niet verhinderd worden (vs 7).

Het is niet zonder belang, bij deze laatste plaats een oogenblik stil te staan.

Allereerst gaat dit vermaan over het „saamwonen" van den man met zijn vrouw. Dit „saamwonen" of „bijwonen" ziet op den omgang tusschen man en vrouw, zoo in ruimer als enger zin. Deze omgang nu moet geschieden „met verstand". Het verstand, het inzicht, de kennis, die een vrucht is van zijn door den Geest geheiligd denken, moet den man daarbij leiden; hij moet weten hoe hij, in de verschillende verhoudingen en behoeften des levens, als christen met zijn vrouw moet omgaan. Op den voorgrond sta daarbij, wat in onze Statenvertaling, die de woorden anders verbindt, niet genoegzaam uitkomt, dat de man saamwonen moet met zijn vrouw als met het „zwakkere vat”.

Wordt toch de mensch in de Schrift meermalen vergeleken met een „vat" en God met een pottenbakker; deze vergelijking ligt ook hier ten grondslag.

Man en vrouw zijn „vaten" of werktuigen in Gods hand, door Hem met een verschillend doel, naar souverein bestel, geformeerd.

In vergelijking van den man nu is de vrouw het zwakkere vat. Zwakker van lichaam en, althans in zeker opzicht, ook van ziel en daarom moet de man zóó met haar saamwonen, met haar omgaan, dat zij het verdragen kan.

En dan gaat het vermaan verder over het „eere geven van den man aan zijn vrouw." In vs. 2 : 17 had de Apostel gezegd: eert een iegelijk". Wat hij hier dus bedoeldt is, dat de man óok aan zijn vrouw achting toedrage; dat hij óok in haar ontzie en eere, niet slechts zijn mede-mensch, maar bovenal zijn mede-geloovige; dat hij in haar eerbiedige de christin, en haar in overeenstemming daarmee behandele. Want deze achting en waarde der christelijke vrouw berust naar des Apostels woord hierop, dat zij ook „medeerfgename van de genade des levens is”.

Met andere geloovigen zal ook zij den hemel beërven.

En eindelijk dringt de Apostel dit zijn vermaan nog nader aan met de woorden: opdat uwe gebeden niet verhinderd worden." Bij den man toch, die zich tegen zijn vrouw misgaat zal de vrijmoedigheid tot het gebed, tot het gebed ook mèt zijn vrouw ontbreken.

Naar den eisch van deze christelijke beginselen voor de naleving van Gods Scheppings-ordinantie voor de verhouding van man en vrouw, moet de man, in het oefenen van het gezag over zijn vrouw, zijn God dienen en móet de vrouw, in de onderschikking aan haar man, zich onderwerpen aan het gezag van haar God. Maar, waar dan ook de vrouw, naar deze beginselen, in heilige liefde, haar man tot een hulpe moet zijn, moet óok naar deze beginsel de man in heilige liefde toonen te verstaan, dat — zooals een Duitsche schrijver, met toespeling op het zinrijk verhaal van Eva's schepping uit Adam's ribbe, den kerkvader Augustinus nazegt, — „de vrouw, van zijn hart genomen, aan zijn hart, en niet, als slavin aan zijn voeten hoort”.

Hoe meer de verhouding tusschen man j en vrouw op het stuk van gezag in het huwelijk, aan deze beginselen beantwoordt, des te hechter zal het gezag zijn dat zij saam als ouders in het gezin hebben te oefenen en daarom ook des te meer bevordeüjk aan het doel van het gezin: de voorziening in de stoffelijke en geestelijke behoeften van het dagelijksch saèmleven zijner leden.

Zien wij in een volgend artikel wat hieruit in bijzonderheden volgt voor de levenspractijk van man en vrouw.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 oktober 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Van de tien geboden

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 oktober 1905

De Heraut | 4 Pagina's