Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEE WEGEN.

XIII.

EEN VERLIES.

Niet lang daarna werd de vrouw des huizes ernstig ziek. De zorg over haar man, die geheel stompzinnig was geworden en de bekommernis over den verkeerden weg, dien Gilles insloeg, hadden haar veel kwaad gedaan, en haar krachten zeer verminderd. Reeds in vroeger jaren had zij, gelijk zoo velen ervaren, dat de Schrift waarheid spreekt die zegt, dat het uitnemendste onzer jaren is moeite en verdriet.

Doch de vrome vrouw hield onder dit alles zich aan en sterkte zich in den Heere God, die haar al de dagon haars levens ter hulp was

geweest tot nu toe. Vele dagen, dat gevoelde zij wel, zou zij niet meer te leven hebben. Doch dit ontrustte haar niet. Zij was bereid heen te gaan, als de Heere haar riep, maar ook wel te blijven als het Zijn wil was. Maar in brieven aan Piet en in gesprekken met Gilles liet zij nu en dan wel eens merken, hoe wellicht haar einde niet ver meer zijn zou. De oudste zoon lette daar echter, naar het schijnt, minder op, of begreep niet recht wat moeder bedoelde, 't Zou hem weldra duidelijk worden.

Want toen Gilles op zekeren morgen de huiskamer binnen trad vond hij daar moeder niet. Dit was zoo ongewoon, dat hij er van schrikte en haastig ging zien waar zij zich bevond. Hij vond haar te bed liggen en niet in staat op te staan. Zij droeg hem op voor vader te zorgen en GilleS stuurde al aanstonds om den geneesheer. Deze bemerkte wel, dat he met de zieke niet goed stond, vooral wijl zij zeer zwak was, doch, zei hij, het kan of heel lang duren of nog best beteren. Om moeder op te passen werd een nicht gevraagd die te Utrecht woonde, en die dadelijk bereid was te komen, daar zij een godvreezende vrouw was die veel van de zieke hield, en te huis bij haar ouders wel eenigen tijd kon gemist worden. Zij zou 'dus met behulp der dienstbode voor alles zorgen, en Gilles kon de zaken behartigen als vroeger.

’t Was gelijk de dokter gezegd had; moeder bleef lang, heel lang ziek, maar — beter werd zij niet. Toen eenige maanden zoo verloopen waren, begon men er als 't ware aan te gewennen, 't Was eiken dag zoo hetzelfde. Gelukkig dat de nicht trouw haar taak bleef vervullen. Piet kwam nu en dan naar moeder zien, en met Gilles had zij menig gesprek, ook over de eeuwige dingen, die hij, dat wist hij, niet ter harte nam. Gilles hoorde het geduldig aan zonder iets te zeggen en ten slotte sprak hij meestal: „Nu moedertje, u wordt wel weer beter, hoop ik, en dan gaan we met zijn drieën eens een reisje doen.’

Dit laatste moest hij zelf ook doen doch nu niet voor zijn genoegen, maar om een boer in Gelderland op te zoeken, met wien hij zaken deed en die in de Betuwe woonde. Dat was in dien tijd een heele tocht. Gilles bleef dan ook verscheiden dagen uit. Toen hij terugkeerde en het buis wilde binnengaan, trof het hem dat een bediende aan de deur stond, als om iemand op te wachten.

Het gezicht van den man stond zeer ernstig, en op de vraag die Gilles deed kreeg hij dan - ook ten antwoord :

„Uw moeder is heel erg geworden. Ik wilde het u eerst zeggen. Anders mocht u te veel schrikken.”

Gilles haastte zich naar binnen. Hij begreep dat moeder wel heel bedenkelijk moest zijn, als men 't zoo noodig vond hem te waarschuwen. Weldra zou hij het weten.

Toen hij moeders kamer binnentrad, kwam zijn nicht hem weenende tegemoet. En nu begreep Gilles alles;

„Is moeder dood? " vroeg hij haar.

„Ja; ” was het antwoord. „Een uur geleden is zij slapend heengegaan.”

Met een kreet van schrik en smart snelde Gilles op het bed toe. Daar lag moeder, zoo stil en rustig, als of ze sliep, 't Was duidelijk, zij had de laatste uren niet geleden. De Heere God had haar tot Zich genomen, terwijl zij sluimerde; Hij die ook eens haar lichaam uit het graf zou opwekken.

Maar Gilles dacht daar niet aan. Hij wist nu alleen, dat moeder dood was, die goede, hartelijke moeder; dat zij gestorven was zonder hem nog eens te kunnen vaarwel zeggen, terwijl hij op reis was, en dat hij nooit, nooit weer haar stem hoorcn, haar handdruk voelen zou.

„Moeder, moeder!" riep hij uit, door smart overweldigd, „zeg nog eens een woord tot mij geef mij nog eens uw hand!”

Maar er kwam geen stem en geen antwoord. En snikkend boog Gilles zich over het koude lichaam heen van haar, die hem zoo geheel onverwacht was ontvallen. Wel poogde nicht hem te troosten, maar dat baatte weinig, 't Was als gevoelde de jonge man een grooten angst, een onverklaarbare vrees voor wat komen kon, nu de eenige weg was, die hem nog zoo vaak goeden raad en vermaning had gegeven. De vader die ook in de kamer was, zat zwijgend als altijd in zijn leunstoel, en keek rond met een biik, waaruit men lezen kon, dat hij weinig of niets begreep van wat er gebeurde of wat gebeurd was.

Drie dagen later brachten de beide broeders haar moeder ten grave en hoorden hoe dezelfde leeraar, die zoo kort geleden Gilles had afgewezen, nu met groote achting en liefde over haar sprak die was ingegaan tot de rust die overblijft voor het volk van God. Gilles werd tot tranen toe bewogen, vooral toen de leeraar hem en zijn broeder ernstig vermaande het voorbeeld van moeder te volgen, den Heere vroeg te zoeken, in de dagen der jongeling schap en Hem te dienen met een volkomen hart.

Oak in de drukte die vlak na de begrafenis volgde, — want men hield toen van zoogenaamde begrafenis maaltijden, waarbij de familie de genooden ter begrafenis rijkelijk onthaalde — kon hij de woorden des leeraars niet weer vergeten. Toen zij 's avonds ter rust gingen sprak bij er over met Pieter, die echter blijkbaar niet zoo getroffen was en vrij koeltjes zei: „Ja, de dominee heeft mooi gesproken, maar er was van moeder ook niet anders dan goed te zeggen.”

„Zeker”, zei Gilles, „maar ik geloof dat het bij ons of althans bij mij nog zoo niet is. Ik zou niet zoo gerust kunnen sterven als moeder.”

„Nu we zijn ook nog zoo oud niet", antwoordde Piet.

Het gesprek wilde niet vlotten; de een scheen den ander niet te begrijpen. En den volgenden dag reisde Piet weer naar Amsterdam.

Voor Gilles werd het leven nu niet gemakkelijker. Op vader viel heel niet te rekenen, en moeder die in vele dingen nog raad had gegeven, was nu ook weg. Er werd goedgevonden, dat nicht in het huishouden zou blijven, 't welk toch bestuurd moest worden. Doch hoe goed zij het ook bedoelde en hoe zeer zij alles deed wat zij kon, het verlies van een moeder was niet te vergoeden. In de eerste dagen toen er allerlei dingen vielen te regelen, had zij geen tijd om veel na te denken, maar toen kort daarop alles weer zoo den gewonen gang ging — doch moeders plaats ledig bleef—toen gevoelde Gilles diep en al meer hoeveel hij aan haar had verloren, en ook hoe weinig hij naar haar goede woorden had geluisterd.

CORRESPONDENTIE.

U. te A. Wellicht zal er gelegenheid zijn de vragen door u gedaan afzonderlijk te beantwoorden; in elk geval gaat nog een andere voor, die-reeds eenigen tijd wacht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 oktober 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 oktober 1905

De Heraut | 4 Pagina's