Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Weet gij niet, dat gij Gods temel zijt, en de Geest Gods in ulieden woont? I Cor. 3 : 16.

In de profetie heet het, dat God „inkeerde m te vernachten". Dit is het beeld ontleend an den reiziger, die des avonds inkeert om e vernachten, en als de zon in den vroegen orgen weer aan de kimmen st^at, de gastvrije oning verlaat, om verder te trekken. Op den eilige Israels toegepast, sprak dit alzoo uit, at de profeten tijden en oogenblikken kenden, at ze van een inwoning des Geestes in hun iel wisten; maar dat was niet duurzaam, het as voorbijgaand, en ras daarop was de God an nabij weer een God van verre geworden.

Tegenover die ervaring nu van een God die nkeert om te vernachten, en dan de ziel weer erlaat, plaatst Jezus zijn belofte, dat op den inksterdag God de Heilige Geest tot het olk des Heeren zal komen, en niet weer van en zal gaan, maar bij hen blijven zal in der euwigheid.

Sterk drukt Johannes dit in zijn Evangelie uit, ls hij (VII : 39) zegt: De Heilige Geest was og niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was". Iets wat natuurlijk niet kan beteekenen, dat de Heilige Geest nog niet bestond, maar eduidde, dat de Heilige Geest nog niet in de

Gemeente duurzaam was ingedaald, overmits k Jezus eerst na zijn hemelvaart den Trooster s aan zijn Gemeente van den Vader zenden zou.

En zoo nu ook moet het verstaan, als de Apostelen gedurig van de Gemeente als van een „Tempel Gods", en van een „Woonstede Gods in den Geest" spreken. „Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en dat de Geest Gods in u-lieden woont", beduidt volstrekt niet alleen, dat de Heilige Geest in het hart der heiligen inkeert, maar veel meer en veel sterker, dat Hij, in het hart van Gods heiligen ingedaald, daar duurzaam verkeert, daar blijft en het eens i"et ziJQ inwoning verrijkte hart niet meer verlaat, maar naar Jezus belofte bij Gods kinderen blijft in der eeuwigheid.

Het wijst op een veranderden toestand, op een geheel andere bedeeling des Geestes.

Wat onder de oude bedeeling tijdelijk plaats greep, wat een voorbijgaand indalen uit den hooge in het hart van zeer enkelen was, is onder de bedeeling des Nieusifen Testaments een eeuv^ na eeuw inwonen in heel de Gemeente geworden.

Onder het Oude Verbond hield wat schei ding maakte stand. Duurzaam was toen alleen het wonen van God op Sion. Maar onder het Nieuw Verbond is, door het zoenoffer van Golgotha, de scheidsmuur voor goed gevallen, is wat scheiding maakte voer altoos te niet gedaan, is God niet maar tot zijn volk, maar in zijn volk gekomen. De tempel van Sion houdt op te bestaan, en hiervoor in de plaats is gekomen de gemeente des levenden Gods. Zij is nu Gods tempel. God woont in haar.

Zoo wordt de menschheid gesplitst.

Eenerzijds de nog onheilige wereld, voor welke de scheiding voortduurt, en die nu zelf geen tempel meer op Sion bezit. En anderzijds het volk des Heeren, nu niet meer vleeschelijk, maar alleen geestelijk voortlevend. En in dat volk, in deae Gemeente des Heeren, is alle scheiding weggevallen. Zij is thans nader aan den hemel dan aan de wereld ver want. Zij is de duurzame, de blijvende, de nimmer eindigende woonstede Gods in den Geest geworden.

Toch zij men hier voorzichtig.

Het mag niet zóó verstaan, alsof de Geest Gods zijn werking alleen in Gods heiligen openbaarde.

Wie dat jegt, zou de alorategenwoordigheid van God, den Heiligen Geest, loochenen, en zijn werking beperken.

De Heilige Geest is God zelf, en daarom is er niets in gansch Gods schepping denkbaar, waarin de werking van dien Geest niet gelden zou.

Niet alleen in al wat mensch is, maar in alle creatuur, is evenzoo de werking van den Heiligen Geest, als er de werking in is van den Zoon en van den Vader. De eenheid van het Drievuldig Goddelijk wezen zou bij elke andere voorstelling te loor gaan.

In de schepping zelve is de Almacht Gods openbaar; dat wil dus zeggen zoosvel de Al macht des Vaders, als de Almacht des Zoons en de Almacht des Heiligen Geestes.

Uit de Vader is de volheid der krachten, uit den Zoon de volheid der gedachten, uit den Heiligen Geest de volheid van alle energieën.

Er is geen natuurkracht, er is geen organische werking, er is geen Goddelijkheid in den rijkdom en in het schoon der natuur openbaar, of ook de Heilige Geest verheerlijkt er zich in.

En is dit reeds zoo in de onbezielde schepping, veel sterker komt dit nog uit in het bewuste schepsel. Zich een engel te denken, zonder dat alle talent en gave die in dezen bode Gods werkt, van den Heiligen Geest herkomstig zou zijn, is ongerijmd.

En evenzoo nu is het met den mensch. Geen veldheer blonk ooit, geen dichter heeft ooit geschitterd, geen denker ooit de wereld ver baasd, geen kunstenaar ooit ons met zijn schep pingen verrijkt, of het was de Heilige Geest die de vonk van het genie in hem gloren deed.

Zoo en niet anders leert het de Schrift.

Ja, dat gaat zoover, dat geen gave des geestes, of geen talent onder menschen zich ooit tegen God heeft gekeerd, of het was de Heilige Geest die deze gave en dit talent niet slechts toebedeelde, maar ook in stand hield en werken deed.

En daarom is dit het ontzettend oordeel, dat over eiken mensch zal gaan, die zijn talent tegen God misbruikte, dat hij eens zelf zal moeten ervaren, wat het is met een gave van den Hei ligen Geest zich tegen God gekeerd te hebben.

Maar heel iets anders dan die gave is het inwonen van den Heiligen Geest in de ziel.

Geheel afgescheiden van onze gaven en talenten, bezitten we een persoonlijk leven. Dit persoonlijk leven stelt ons in staat met de drie Goddelijke personen persoonlijk te verkeeren. Zooals we onder menschen met elkander verkeeren, dat hun ik met ons ik in bewuste gemeenschap treedt, hun invloed ondergaat, van hen liefde ontvangt en hun liefde weergeeft, indringt in hun gedachten en eigen gedachten in hen laai dringen, hun meerderheid onder gaat, met hen in verbond en verband treedt, zich hun toewijdt en voor hen opoffert, zoo ook is het den mensch gegeven met den Heilige in persoonlijk verkeer, in stillen omgang, in heilige gemeenschap te treden.

En nu wil het inwonen van den Heiligen Geest in ons zeggen, dat God zich niet alleen van ons zoeken laat, maar tot ons kwam; ons door ons weder te baren in staat stelde, in zulk een persoonlijke gemeenschap met Hem te geraken; en niet wachtte tot wij Hem vonden, maar tot ons naderde, niet van buiten, maar van binnen, ons innerlijk aanraakte, en in de diepste verborgenheid van ons zielsleven den band aanbond, die ons in de kern zelf van ons wezen, in den diepsten grond van onze gewaarwordingen, in de onmiddellijkheid van onze eerste beseffen en gevoelens Zijn tegenwoordigheid smaken deed.

Dit hangt niet aan gaven en talenten, want de rijkst met genie bedeelde kan er van ver stoken zijn, en de eenvoudigste onder de eenvoudigen kan het volop genieten.

In ons mensch zijn zelf heeft God ons hiertoe den aanleg geschonken. Alleen de zonde heeft dien aanleg verstoord. En wat God in de wedergeboorte doet, is den aanleg hiervoor herstellen.

Dan kan het weer. Dan komt het weer. Dau is de mensch weer met zijn God in het diepste zijner ziel één.

Dat is de Trooster.

Het is nog niet de hemelsche toestand, waarin het enkel genieten zal zijn, als zelfs de heugenis niet alleen van onze zonde, maar van ooit zondaar geweest te zijn, voor eeuwig van ons zal worden genomen, en geworpen zal zijn in de diepte der zee.

Hier voelen we nog, dat we een Goddelijke unstbewerking hebben ondergaan. De tegenstelling tusschen dit heerlijke inwonen van den Heiligen Geest, en het in zonde geboren zijn, wordt ons telkens nog door onze verduistering en verblinding en verlatingen herinnerd.

Bij ons reageert de Heilige Geest nog elket morgen en eiken avond tegen ons menschelijk bestaan.

En daarom is en blijft Hij hier op aarde onze Trooster.

Want dat is de zalige vertroosting voor eer. kind des stofs, als hij eenerzijds nog gedurig in zijn ellende wegzinkt, en toch onder alles, en bij alles zich van de zalige tegenwoordigheid van den Heiligen Geest bewust blijft.

Dat die Heilige Geest niet weggaat, zich niet verjagen laat, het niet met ons opgeeft, maar bij ons wonen blijft, en ons voor Hel neemt zooals we zijn, dat is Zijn oneindige, dat is Zijn Goddelijke liefde.

Dat Hij niet maar „inkeerde om te vernachten", maar bij ons blijft in der eeuwigheid, da* is op aarde onze zalige genieting, en de heerlijke rijkdom van onzen Troost.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 november 1905

De Heraut | 4 Pagina's

„weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 november 1905

De Heraut | 4 Pagina's