Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Gewen u toch aan hem”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Gewen u toch aan hem”.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gewen u toch aan Hem, en heb vrede; daardoor zal u het goede overkomen. Job. 22:21.

In het vermaan, dat we ons aan onzen God gewennen zullen, ligt een verwijt dat beschaamt. Het is of men tot een kind zeggen zou: „Gewen u toch aan uw moeder!" Dat nu moge van een tweede moeder kunnen gezegd worden, of van een stiefvader of stiefbroeder, maar aan zijn eigen moeder, die ons onder haar hart gedragen heeft, went men niet, maar die mint men met al de trouw en de liefde van het kinderhart.

Wennen kunt ge u alleen aan wat u vreemd was, of, door vervreemding, «/^««rf is geworden. En daarom, als tot u de toeroeping komt, dat uw ziel, dat uw ik, dat uw innerlijk wezen zich aan uw God zal gewennen, dan zegt dit dat uw Vader die in de hemelen is, u een vreemde was geworden; dat die vervreemding u nu nog bij uw gemeenschap, bij uw verkeer, bij uw omgang met uw God in den weg staat; en dat ge daarom u te beijveren hebt, om u hoe eer hoe beter weer aan uw God te gewennen, opdat zoo deze hindernis voor uw ziel wegga.

Nu heeft dit zich gewennen aan den Heere onzen God natuurlijk niet dezelfde beteekenis, als dat we onder menschen spreken van zich aan iemand wennen.

Onder, menschsn is van dat zich wennen 't meest sprake, als ge voor het eerst in aanraking komt met iemand van eenigszins vreemden doen, sterk behept met eigenaardigheden en in den omgang weinig innemend. Ons 'wordt dan de eisch gesteld, dat we ons hierdoor niet laten afstooten j dat we door inschikkelijkheid aansluiting zullen zoeken, en ons voegen zullen naar zijn eenigszins vreemd karakter. Of ook, we spreken van ons wennen aan iemand, die 't zij door verschil in ontwikkeling verre boven ons staat, 't zij door heel ander levenslot een geheel anderen blik op 't leven heeft. Er is dan verschil in neigingen sympathieën, verschil in bezigheid van den geest en gekozen levens doel. Hem interesseert wat u geen belang inboezemt. En in het groote levensdrama speelt gij in een heel ander bedrijf dan hij.

Bij al zulke ontmoetingen en aanrakingen nu bedoelt dat zich wennen aan iemand, dat we zelf wat zullen inbinden, dat we van onzen eigen aard de scherpe kanten zullen afvijlen, en dat we door plicht van liefde en drang van meeleven gedrongen, in zijn leven zullen ingaan, om hem te verstaan, te begrijpen, en hem alzoo van lieverlede op te nemen in den kring onzer genegenheid.

Maar bij den Heere onzen God is dit van zelf heel anders.

Bij Hem hebben we met onzen God en onzen Schepper, met onzen Heere en onzen Koning, met onzen Vader in de hemelen te doen

Hier is al wat ons vreemd in Hem is, onze schuld, onze zonde, blijk en teeken dat wij verkeerd staan, vervalscht zijn in onze gewaarwordingen en gevoelens, en dolen in de over legging van ons hart. Waren we gelijk we zijn moeten, er zou van vervreemding geen sprake kunnen zijn, dus ook niet van een ons weer aan onzen God gewennen.

Gewen u toch aan Hem! is een oordeel dat over ons gaat, een aanklacht tegen ons zielsbestaan, en tegelijk een heilig vermaan, om weer kind in de gemeenschap met onzen Vader te worden.

Wat nu is in onze dagen het ongeloof? Uit wat oorzaak begint zelfs in geloovige kringen bij meer dan één het stille, rustige vertrouwen in wat God ons geopenbaard heeft, te wankelen ?

Men spreekt dan eerst van ondoorgrondelijke geheimnissen; dan van raadselen waarop ons denken stuit; komt er allengs toe, om te twij felen of het ons geopenbaarde wel juist is, en eindigt tenslotte met driestweg de levensop vatting van ons menschelijk denken als de eenigware tegen Schrift en ervaring over te stellen.

En waarop komt dit nu anders neer, dan dat men zich vreemd tegenover God en zijn Woord gevoelend, weigert zich aan Hem en zijn doen en zijn Woord te gewennen, en integendeel wil, dat onze God zich veranderen zal en blijken zal te zijn conform ons denken

Gewent ge u aan Hem, dan moet gij zoolang uzelf veranderen en hervormen, tot ge past bij uw God; en wat de twijtel en het ongeloof wil, is, dat onze belijdenis omtrent God zich zoolang wijzigen zal, tot er een God uit wordt die past bij ons.

Nu was die strijd daarom niet zoo fel en scherp, omdat de levensopvatting der Schrift, althans in haar hoofdlijnen, ook in de wetenschap gold, gold in de publieke opinie, en daardoor gold in de opvoeding en in de betere gesprekken. Het was bijna alleen in de kringen der spotters en der goddeloozen, dat het ongeloof brutaalweg uiikwam.

Wie geloofde werd alzoo in die betere dagen gedragen door den algemeenen levenstoon, en zijn hart werd niet tot verzet geprikkeld. Ook onder de jongeren niet.

Maar thans is dit alles anders geworden. Alle grondbegrippen omtrent God, ds Schep ping, den val, het werk der Verzoening, het leven na den dood en het laatste oordeel, eens aller gemeengoed, zijn door de Wetenschap losgelaten, in de publieke opinie aan het wankelen geraakt, uit de opvoeding gebannen, en zelfs uit de gesprekken der ern stiger lieden weggegleden.

En dat niet alleen, maar er is allengs een geheel ander stel grondbegrippen voor in de plaats gesteld. Een heel andere belijdenis is opgekomen, een geheel andere catechismus heeft ingang gevonden. Breed vertakt staat de levens opvatting van het ongeloof thans in de publieke opinie tegen de Christelijke belijdenis over.

Bij de vervreemding van onzen God die uit onze zonde kwam, is daardoor thans een tweede vervreemding gekomen, welke ons verlokt naar een levensopvatting, die in opeabaren strijd is met het bestel, het doen en de wijsheid Gods, gelijk ons die in Zijn Woord geopenbaard zijn.

Daardoor is voor velen alles, ja alles in hun God hun vreemd geworden. Ze voelen zich bij God en in Zijn Woord in geen enkel opzicht meer thuis. Het kind herkent zijn Vader niet meer.

En juist daarom heeft de toeroeping: Gewen u toch aan Hem! thans zoo hoog ernstige, zoo dubbele beteekenis verkregen.

Gewen u toch aan Hem ! wil thans zeggen: Maak den band, die u aan de wijsheid der wereld bindt, los, en ga weer in met heel uw zinnen en uw peinzen in het bestel en in de hoogheilige gedachten van uw God.

Versta dit nu niet wijsgeerig, maar neem het practisch voor het leven, vooral bij het myste rie des lijdens, waarop ook Elifaz het tegen over Job toepaste; ook al deed hij 't zelf verkeerd.

Het lijden in de benauwing dezer wereld zou geen mysterie voor ons zijn, indien steeds, met zuivere weegschaal, aan een ieder 't lijden op aarde werd toegewogen, naardat hij tegenover God of menschen misdaan had. Er zou dan niet anders in het lijden openbaar worden dan de straf der gerechtigheid, naar strikt recht toegemeten, en voor 't overige zou ieders levenslot gelijk zijn.

En nu ligt in deze gedachte zeer zeker dit onveranderlijk ware, dat er een eeuwige vergelding zijn zal, en dat deze vergelding gaan zal naarddt ieder gedaan heeft, 't zij goed 't zij kwaad.

Maar de feil, de fout is, dat men met deze straf en deze vergelding der eeuwige gerechtigheid het mysterie des lijdens hier op aarde verwart. Dat lijden alzoo mdividueel opvat, en toetst aan ieders persoonlijk levensbestaan en levensgedrag, en nu stuit op het harde feit, dat gedurig een goddelooze ons ergert, wien het welgaat, en sterker haast nog, dat het onze ziel smart a? s we een vroom kind Gods, een edel karakter, een trouwen dienaar in Christus, die, naar we zeggen zouden, niets misdeed, in de golven van het leed zien verzwolgen.

Dat nu menschen zoo doen, verstaan we nog. Als een tyran den goddelooze eert en de vrome kinderen Gods kwelt, vinden we dat wel vreeslijk, omdat 't toeh altoos God is die het toelaa'; maar hierin kan men nog berusten. Doch dat God zelf zoo doet bij ziekte, in 't levenslot, en door den wreeden dood, dat is en blijft op dit standpunt een steen des aanstoots, waarover men niet heen kan, en dat vermoordde reeds zoo menig wortelloos geloof.

Welnu, van waar komt dit nu anders, dan dat Gods gedachten zoo heel anders zijn dan onze gedachten, en dat wij, in plaats van ons aan zijn bestel te gewennen, hardnekkig onze opvatting van 't lijden tegenover Hem handhaven?

Voor God ligt de individueele toerekening in het laatste oordeel, niet in de straf van den aardschen rechter en veel min nog in het lijden dat fJij over ons gehengt.

Naar luid der Schrift is de zonde niet een kwaad dat aan enkele individuen kleeft, maar een gif, dat heel ons geslacht heeft aangetast. De schepping van den mensch was evenmin individueel) maar schiep een geslacht, heel de raenschheid, alle eeuwen door en onder alle natiën één geheel vormend. Niet een groot aantal menschen, die eerst daarna door wetten als anderszins tot éen geheel gerekend werden, maar ons menschelijk geslacht; waaruit de enkelen voortkomen, en waartoe ze behooren als de twijgen en de bladeren tot den boom.

Om nu dat geslacht der menschen dat Hij schiep, te redden, bracht God tegen dat gif der zonde in onze roenschenwereld het lijden. Voor Hem is dat lijden een beker van heilig medicijn, dat Hij niet aan den enkelen persoon, maar aan ons geslacht toedient, om de werking van het gif der zonde te stuiten. En nu kiest Hij zelf de priesters en priesteressen uit, die van Zijnentwege geroepen zijn, om dat Sacrament des lijdens aan de wereld te bedienen.

Koos hij daartoe nu enkel de goddeloozen, zoo zouden dezen zich tegen het lijden verharden, en de vromen zouden zich verhoovaardigen op hun sparing.'] Het medicijn zou geen nut doen. Het zou geestelijk doen versteenen. Schade voor winste brengen.

Neen, Hij roept, om dat lijden te dragen, allereerst de besten, de vroomsten, de edelsten op. Zijn profeten en zijn martelaren. Juist daardoor gaat de heilige werking van het medicijn uit, en het doet datgene waartoe Hij 't besteld heeft.

Het Kruis brengt hier de verklaring.

Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij haar zijn eengeboren Zoon gaf. Persoonlijk staat Jezus geheel buiten de zonde. Hij is niet alleen de vroomste, de edelste, de beste onder alle kinderen der menschen, maar de Zoon des menschen, en op hem komt het wee des lijdens neer, gelijk nooit eenig mensch het gedragen heeft. En nooit is van eenig lijden onder de kinderen der menschen een werking tot redding uitgegaan gelijk van zijn Kruis.

En daarom, in dal Kruis ligt hier de gedachte Gods, ligt het bestel Gods, en de wijsheid Gods.

Al wie nu zijn eigen leed en 't lijden der wereld verstaan wil, moet aan dit bestel, aan deze gedachte en aan deze wijsheid Gods zich gewennen.

En wie dat doet, die heeft zijn hemelsche vertroosting, ja, die kan danken dat de beker des lijdens ook hem niet voorbij ging.

Hij voelt zich priester, om achter deneenigen Hoogepriester aan gaande, in den naam des Heeren het sacrament des lijdens te bedienen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 november 1905

De Heraut | 4 Pagina's

„Gewen u toch aan hem”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 november 1905

De Heraut | 4 Pagina's