Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geen eenzijdige be voorrechting.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen eenzijdige be voorrechting.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De verhoogde bijdrage, die het Rijk met I Februari 1906 aan de Bijzondere Scholen schenkt, heeft de ernstige vraag aan de orde gesteld, wien deze bijdrage ten goede moet komen.

Drie gegadigden zijn hier aan het bod.

Vooreerst de onderwijzers, wier salaris zeker verbetering behoeft.

Ten tweede de schooi zelf, die ^t leerboeken en leermiddelen betreft, ojr'faooger peil moet worden gebracht.

En ten derde de ouders, die in den vorm van schoolgelden en contributiën een vrij hooge belasting voor de School met den Bijbel hadden te betalen.

Nu gaat het gewoonlijk zoo, dat wanneer een erfenis gedeeld moet worden, gaarne elk der erfgenamen de grootste erfportie naar zich toehaalt. Het is dan ook volkomen natuurlijk, dat de eerstgenoemde groep, de onderwijzers, terstond is opgetreden met den eisch, dat minstens drie vierden van de subsidie hun ten goede moet komen. Met het overschietend één vierde mag het Schoolbestuur dan de School verbeteren en de schoolgelden verlagen. Feitelijk zal daardoor de vermindering van den financieelen druk op de ouders per school niet veel meer dan een paar honderd gulden bedragen, indien er althans voor dezen post nog iets overblijft.

Hoe begrijpelijk deze eisch nu ook uit psychologisch oogpunt zijn moge, toch meenen we dat daarmede een zeer eenzijdige bevoorrechting aan één der betrokken partijen zou geschonken worden, en dat in stelligen tegenspraak met de duidelijk uitgesproken bedoeling der Regeering, dis deze subsidie aan ons Christelijk onderwijs schonk.

Voorop stellen we daarbij, dat door ons geen oogenblik betwist wordt, , dat de vermeerderde Rijkssubsidie ook onzen onderwijzers ten goede komen moet.

Een halve eeuw lang heeft ons onderwijzend personeel met onverdroten ijver de Christelijke School gediend, hoewel ze daardoor finantieel verre bij hun openbare collega's ten achter stonden. Ze hebben daardoor evenals Mozes getoond, liever armoede met ons Christenvolk te willen lijden dan de schatten van Egypte te ontvangen. Vooral de voortrekkers hebben vaak schitterende voorbeelden van zelfopoffering gegeven, die met gulden letteren in de annalen van ons Christelijk onderwijs vermeld staan. En niets is billijker en rechtvaardiger dan de eisch, dat nu de School in betere conditie komt, ook het salaris der onderwijzers moet worden verhoogd.

En evenmin kan ontkend worden, dat sommige Schoolbesturen toen door de pacificatie Mackay de gouden stroom der Rijkssubsidie begon te vloeien, dien stroom niet altoos in juiste bedding hebben geleid. Het oog was vaak meer gericht op demping van vroegere schulden en hypotheken, die op de School rustten, dan op verbetering van het lot der onderwijzers. Ons zijn .scholen bekend, waar dank zij de vermeerderde ontvangsten de schuld binnen enkele jaren schier geheel werd afgelost en desniettegenstaande de salarissen der onderwijzers bleven beneden het minimum peil van het openbaar onderwijs. Dat daardoor bij de onderwijzers zekere wrok is gezet, valt te begrijpen, evenzeer ais dat thans van de onderwijzerswereld een sterke actie uitgaat om, nu de rijkssubsidie met een paar millioen vermeerdert, ook hun deel uit den buit te ontvangen.

Maar al wordt dit alles voetstoots toegegeven, daaruit volgt nog geenszins, dat de thans gestelde eisch: drie-vierden der subsidie moet voor salarisverbetering gebruikt worden, rechtvaardig te noemen is.

Vooreerst toch kan, wanneer de nieuwe wet in werking treedt, volstrekt niet meer gezegd worden, dat de positie der onderwijzers uit finantieel oogpunt zooveel te wenschen overlaat. Een hoofd der School ontvangt als minimumsalaris, behalve vrije woning, fl. 750, welke som elke vijf dienstjaren met fl. 50 opklimt. Daarbij komt, dat zoodra de onderwijzer een leeftijd van 65 jaar bereikt heeft, van Rijkswege hem een pensioen wordt toegelegd van hoogstens twee derden der laatstgenoten jaarwedde, zoodat de zorg voor den ouden dag daarmede van zijn schouders is afgelicht. Vergelijkt men deze positie nu met die onzer predikanten, dan is er voor onze onderwijzers waarlijk niet veel reden om te klagen. Daargelaten nog, dat het minimumsalaris steeds uitzondering zal blijven en de overgroote meerderheid der Schoolhoofden meer ontvangt, belet niets den onderwijzers nog andere werkzaamheden waar te nemen, en kan door het geven van privaatlessen, door het vormen van kwcekelingen, door het houden van kostgangers enz., het salaris niet onbelangrijk worden verhoogd. Wij kennen schoolhoofden, die door deze bijverdiensten hun tractement ongeveer wisten te erdubbelen. En nu mag dit een uitzondering ezen, een predikant, wiens studie zooveel belangrijker kosten heeft meegebracht en wiens levensstand toch niet beneden dien van een hoofd der school behoort te staan, eniet op onze dorpen gewoonlijk niet veel ooger tractement dan fl. 1000, en van bij. erdienste is bij hem geen sprake. Bovendien ntvangt een Dienaar des Woords gewoonlijk erst op 70-jarigen leeftijd pensioen en bedraagt dit niet meer dan fl 600 jaarlijks, zoodat hij hierin zelfs bij den onderwijzer achterstaat. Nu de wet de minimumsalarissen heeft vastgesteld en het pen.sioen geregeld is, kan dus niet gezegd, dat onze onderwijzers vergeleken met de predikanten nog zooveel ten achter zijn gesteld.

En in de tweede plaats mag niet vergeten worden, dat niet alleen de onderwijzers, maar ook de ouders en de vrienden van het christelijk onderwijs zich belangrijke offers voor de School met den Bijbel getroost hebben. Wie zijn kinderen naar de Openbare School zond, had niets of zoo goed als niets te betalen; wie de School met den Bijbel koos en niet uit een suppletiefonds ondersteuning wilde vragen, had op de meeste scholen „den kostenden prijs" te betalen, wat vooral voor de minder rijken vaak moeilijk genoeg viel. Wordt de subsidie van het Rijk voor drie vierden gebruikt om de salarissen der onderwijzers te verhoogen en wil het Schoolbestuur voorts pogen door verbeterde leermiddelen enz. het peil van het onderwijs te verhoogen, dan kan men gerust zeggen, dat er voor verlichting van den diuk der ouders niets overschiet. Het profijt zou dan alleen den onderwijzers ten goede komen, en waar niet zij alleen, maar evengoed de ouders tot dusverre lijdende partij waren, daar zou zulk een regeling in strijd zijn met de eerste eischen van billijkheid en rechtvaardigheid.

Maar behalve dezen eisch der billijkheid klemt nog meer, dat de Regeering blijkens de nota ter begeleiding van het Wetsontwerp een geheel ander doel heeft gehad met deze verhoogde subsidie, dan te zorgen, dat de tractementen der onderwijzers verbeterd werden. Ook daarop is het oog gevestigd geweest, maar volstrekt niet daarop uitsluitend of in de eerste plaats. Het hoofdmotief van de Regeering was, dat de wet-Mackay de begeerde gelijkstelling van het bijzonder en openbaar onderwijs niet gebracht had. De wet-Mackay ging uit van de gedachte, dat ook aan de openbare scholen een evenredig schoolgeld zou worden geheven en het Rijk en de Gemeenten slechts het tekort voor minvermogende ouders zouden aanvullen. Nu de practijk echter getoond had, dat deze bepaling een doode letter was gebleven door den onwil der Gemeenten, en het openbaar onderwijs zoo goed als geheel door Rijk en Gemeente bekostigd werd, zoodat de ouders niets of bijna niets bijdroegen, werd daardoor een onrecht in het leven geroepen. De bijzondere scholen kregen wel eenige subsidie, maar slechts zooveel dat de ouders schoolgeld moesten blijven betalen. Op dien grond en uit dien hoofde stelde de Regeering voor, de subsidie ook voor de bijzondere scholen zoo te verhoogen, dat het Rijk de minimum-salarissen voor zijn rekening nam, opdat de ouders van bovenmatigen druk zouden bevrijd worden. Geheel vrij van schoolgeld betalen worden de ouders daardoor niet. De tractementen der onderwijzers behooren niet op minimumpeil te worden gehouden; het onderwijs zelf brengt kosten mee, die het Rijk niet vergoedt; om de concurrentie met het openbaar onderwijs vol te houden, dient op onze Christelijke scholen menige verbetering te worden aangebracht, die geld kost, en ook dit geld vergoedt het Rijk niet. Trots de Rijkssubsidie blijft er dus genoeg te betalen over, en van een kosteloos onderwijs voor alle ouders kan kwalijk sprake zijn. Maar wel zou een Schoolbestuur, dat de Rijkssubsidie geheel of bijna geheel gebruiken ging om de salarissen op te voeren, en de schoolgelden liet gelijk ze thans zijn, zeer beslist tegen de bedoeling van den wetgever handelen. Verlichting van den onrechtmaiigen druk op ons Christenvolk in zijn geheel uitgeoefend, was het doel der Regeering, niet een zekere bate voor den onderwijzersstand alleen.

We achten dat het tijd wordt, nu deze actie in de onderwijzers wereld veld wint, dat de Christelijke pers hier duidelijk haar mecning zegge. Niet om onze onderwijzers te berooven van een verbetering van levenspositie, die we hun gaarne gunnen, maar omdat hier moet opgekomen worden voor de belangen van ons Christenvolk, die door deze actie gevaar loopen in het vergeetboek te geraken. En we twijfelen geen oogenblik of onze onderwijzers zelf zullen, zoodra ze zich rekenschap geven van hetgeen de Regeering heelt gewild, onmiddellijk toestemmen, dat hun eisch van drie vierden der subsidie niet billijk mag worden genoemd.

De verdeeling der subsidie zal grootendeels afhangen van allerlei plaatselijke omstandigheden. Een algemeene regel is hiervoor niet te geven. Waar de Christelijke bevolking op een bepaalde plaats welvarend genoeg is om het schoolgeld te blijven betalen, daar zal veel er voor pleiten om de verhoogde subsidie geheel te gebruiken voor verbetering van de school en de tractementen. Maar evenzeer spreekt het vanzelf, dat op een plaats waar de Christelijke bevolking arm is en het schoolgeld drukt, in de eerste plaats gezorgd moet worden, dat die druk wordt verlicht.

Toch voelen we zeer goed, dat er een bezwaar in schuilt dat de bestemming der subsidie eenzijdig door het schoolbestuur geregeld wordt, omdat dit licht aanleiding geeft, dat met de belangen der onderwijzers niet genoegzaam wordt gerekend. De beste uitweg zou daarom naar onze overtuiging zijn, dat het Bestuur van Christelijk Nationaal, de Schoolraad of het Bestuur van de

Unie met de Christelijke onderwijzersvereenigingen in overleg trad, om gemeenschappelijk over dit onderwerp te beraadslagen en dan een gemotiveerd advies aan de Schoolbesturen te zenden. Al hangt ten slotte alles af van de plaatselijke omstandigheden, toch kunnen zekere algemeene regelen wel gevonden worden. Maar in geen geval schijnt het ons raadzaam, dat de onderwijzerskringen hier geheel zelfstandig met bun eischen optreden; alleen gemeen overleg tusschen de onderwijzerskringen en de Schoolbesturen kan tot een bevredigende oplossing leiden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 december 1905

De Heraut | 4 Pagina's

Geen eenzijdige be voorrechting.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 december 1905

De Heraut | 4 Pagina's