Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook hetgeen Dr. Wielinga in de Geldersche Kerkbode nog verder schrijft over den vroegen doop is der behartiging alleszins waardig.

Wij mogen nu aannemen, ons standpunt in zake den z.g. »snel"doop, genoegzaam te hebben toege licht. Het is oas gebleken, dit het doopsformulier, hetwelk alleen met den vader rekent bij debeant woording der doopvragen, wortelt in de historie der Kerken en zuiver weergeeft het beginsel onzer vaderen. Beter dan den doop, gelijk ons formulier dien alleen kent, een sneldoop te noemen, vare het dus, in het licht der geschiedenis en der beginselen, dien" anderen doop, die onder de hooge goedkeuring en bescherming der Haagsche Synode van 1817 in ons kerkelijk leven indrong, een tragen of slordigen doop te noemen.

Voor zulke uitersten zul en wij ons echter trachten te hoeden. Door schimpwoorden is nog nooit ééne kerkelijke kwestie opgelost. Het zal, inzonderderheid op dit gevoelige punt der doopskwestie zaak zijn, van weerskanten zich het standpunt van den broeder zooveel doenlijk in te denken en door historische en principieele toelichting, maar vooral door zelf een voorbeeld te geven, dit struikelblok uit den weg te ruimen.

En nu, vóór wij van deze teere kwestie afstap pen, nog een viertal opmerkingen.

Vooreerst deze. Het is onze stellige overtuiging, dat het onverwijlde zoeken van den doop in de eerstvolgende samenkomst der Gemeente, het meest zal strekken tot heiliging van Gods Naam, tot welzijn van het kind en tot bloei der Kerk, en ook leert de ervaring, althans onze ervaring, dat onder hen, die den doop zoo vroeg begeeren, over het algemeen het meest besef en waardeering van dit Goddelijk sacrament wordt gevonden, maar dit alles neemt niet weg, dat ernstig moet gewaarschuwd tegen het gevaar van fanzeïsme, dat zoo bedenkelijk licht hier insluipen kan.

Er is een zekere moed een niet geringe overtuigingsenergie toe noodig, — vooral wanneer men de moeder niet «meeheeff, — om van een diepingeroeste gewoonte af te wijken. Maar o, wat staat dan het arglistige hart bloot voor de hoogmoedige gedachte, van boven de «onwetende' schare verre verheven te zijn. Ja, hoe gemakkelijk kan, vooral bij een impulsieve (aandrijvende) natuur, de drang om iets nieuws, eens wat anders te doen dan gewone menschen, de eenig zuivere drangreden van de heiliging van Gods Naam overheerscher!

En dan komt hier nog ie's bij, waarop in de tweede plaats de aandacht dient gevestigd.

Men kan voor zichzelf overtuigd zijn van de waarheid en heerlijkheid van zijn beginsel en daarom toch eerbied hebben voor het standpunt van den broeder, die een andere zienswijze is toe gedaan. Bij een groot deel dergenen, die met den doop wachten tot de moeder beter is, is dit wachten een onbewuste vorm. Wanneer ge hen vraagf, waarom ze niet eerder gaan, dan krijgt ge ten antwoord, dat dit zoo de gewoonte is en daarmee uit. Maar daar zijn er ook, die, door de antithese der Doleantie tot nadenken geroepen, zichzelven rekenschap hebben gegeven van hun gewoonte en nu tot de slotsom gekomen zijn, dat wèl de doop zoo spoedig mogelijk moet worden gezocht, doch dat het wachten tot de beterschap der moeder een geoorloofd uitsel is. Hier past het te ijveren met verstand en niet door hooge taal, maar door grondige redeneering te trachten de conscientie van den broeder van bezwaren te ontheffen.

In verband hiermee staat onze derde opmerking, dat het ten strengste afkeuring verdient, wanneer voorgange s met heethoofd! g geweld tegen de eenmaal heerschende gewoonte van later doopen ingaan, bijv. door de moeder, die meekwam, te negeeren of zelfs te eischen, dat zij op haar gewone pla ts in het ruim moet gaan zitten, in stede van naast haar man vóór den kansel te staan. Afgedacht toch daarvan, dat zulk drijven dóór en dóór onpractisch is en juist een reactie in 't leven roept, die men in een menschenleeftijd niet terugdringen kan, is het ook vierkant in strijd met het vrijheidskarakter van ons kerkelijk leven. Is de moeder meegekomen, dan is het kwetsend haar van de doopshandeling uit te sluiten. In het formulier wordt toch van de vermaning aan de ouders gespraken, waaronder «ij immers ook begrepen is. Zelfs is het de vraag, of het geen aanbeveling verdient, dat de predikant, wanneer hij in een Gemeente komt, waar nog volstrekte onwetendheid omtrent deze kwestie bestaat, zelf ook in het geven van exempel niet te hard van stal loope, maar eerst de Gemeente behoorlijk voorlichte omtrent het aloude Gereformeerde beginsel. Men zoeke een overgang en arbeide bezadigd en geduldig. Schrijver dezes kent zeer van nabij een predikant, die, in een Gemeente gekomen waar de nieuwere gewoonte (nl. die der Synode van 1817) in zwang was, bij den doop van zijn kind wèl alleen als v^der ter kerk ging en zijn vrouw thuis liet, maar toch tot den tweeden Zondag na de geboorte wachtte, opdat de Gemeente, die zulks nimmer tevoren gezien had, vast eens tot nadenken over deze zaak zou worden gestemd.

En nu onze kierde opmerking.

Niet uit 't oog mag worden verloren, dat het standpunt der Dordtsche Synode en van ons formulier, beide voor den vader en moeder, maar vooral voor den vader, een ernstige roeping mee brengt. Sterker dan ooit treedt het priesterlijk karakter des vaders bij de doopsaangelegenheid in het licht. Op hem rust nu de taak met de moeder, die thuis blijft, vooral den doop te bespreken, bijv. door met haar te lezen het formulier en te zoeken het aangezichte Gods. Is de vrouw, na ernstig overleg, niet te overtuigen en d eigt het gevaar, dat hevig twistvuur zou opvlammen in den huiselijken kring, dan zou het verantwoordelijk zijn wanneer de man zijn beginsel doordreef. De Schrift en met name de apostel Paulus leert ons tijd en wijze te weten en de zielen met listigheid te vangen.

Ook de dienaar des Woords heeft toe te zien, dat hij, ingeval de moeder niet meekomt, haar in den voorbede gedenke, opdat de Gemeente gevoele, dat ook haar, naast den man, een gewichtige plaats, een plaats der eere in het werk der opvoeding toekomt; en voorts is het zijn roeping juist die moeder zoo spoedig mogelijk op te zoeken, om van den schat der waarheid haar uit te deelen de vermaning en de vertroosting des sacraments.

Zoo zal de Gemeente door voorbeeld en onderricht langzamerhand rijp worden voor de overtuiging, dat ni t, — gelijk één van de Synodes der Reformatie het noemde, — de affectie der moeder tot uitstel van den doop mag leiden, maar het belang van het kind, de waardigheid van het sacrament en bovenal de verheerlijking G-.ds er toe moeten dringen, den doop »zoo haast als men de bediening deszelven hebben kan", te zoeken.

Vóór wij nu van deze derde doopvraag, die ons om haar belangrijkheid geruimen tijd ophield, afstappen, moeten wij nog op twee uitdrukkingen wijzen, waarover men zoo licht heenleest en die toch beiden een gewichtige les in zich bevatten.

Daar staat verder: naar uw vermogen te onderwijzen of te doen onderwijzen (de vcoorden en te helpen laten wij op vroeger aangegeven gronden weg). In deze woorden ligt het beginsel van het christelflk onderwISs uitgedrukt. De vader is zelf de van God geordineerde onderwijzer en de moeder de natuurlijke onderwijzeres van het hun geschonken zaad. Maar, waar eigen onvermogen uit oorzake van tijd of krachten duidelijk is, moet naar een inrichting of organisatie uitgezien, waar die gedoopte kinderen in en overeenkomstig de voorzeide leer worden onderwezen.

Zulk een inrichting is allereerst de christelijke school die, op grond der doopsbelofte, niet van den staat of eenige organisatie buiten de ouders om mag uitgaan, maar door de ouders zelf moet worden gesticht en gedragen.

De oprichting en instandhouding der school met den bijbel is het d08Il onderwijzen, waartoe de ouders met een eed zich hebben verplicht Onnoodig na tuurlijk te zeggen, hoe groot, in het licht van de leer des doops en de belofte des doops, de zonde der ouders is, die hun kinderen toevertrouwen aan een school, die practisch het atheïsme huldigt en ae kinderen voor het ongeloof opkweekt.

Maar ook vloeit uit de belofte van het doen onderwijzen de taak der ouders voort, om met den dienaar des Woords, die het ambtelijk kerkelijk onderwijs geeft aan de gedoopte kinderen der Gemeente, samen te werken en hem in dezen zijn arbeid te steunen met alle middelen, waarover zij beschikken. Die ouders moeten bedenken, dat het catechetisch onderwijs van den leeraar voor een deel is de volbrenging van hun doopsbelofte. Zij dienen daarom met den predikant samen te werken en thuis zorgvuldige controle te oefenen, of en hoe de kinderen de hun opgegeven taak volbrengen.

Mocht, ook op dit gebied, de verstrekk«ndt be teekenis der doopsbelofte maar wat meer door ons «Gereformeerde" volk worden gevoeld 1 Hoeveel getrakkelijker en aangenamer zou voor onze onder wijiers en predikanten hun moeilijke en nu zoo veelszins ondankbare arbeid worden!

Maar let daar nu ook op, dat er staat naar BW vermogen te onderwijzen of te doen onderwijzen.

Hier wordt aan twee zijden een grens getrokken. Veroordeeld wordt de financieele en zedelijke luiaard, die het steeds op een ander aan laat komen, in plaats van eerst bij zichzelf de boog tot het uiterste te spannen, maar onderzijds wordt op het christenvolk hier de verpUchting gelegd, den ouders bij wie e-^n volstrekt onvermogen openbaar werd, de helpende hand ie bieden, opdat zij hun kinderen toch »in de voorzeide leer" kunnen doen onderwijzen. Voor een goed verstaander, die aan een half woord genoeg heeft, ligt in deze doopsbelofte de verplichting der Gemeente door een z.g. Suppletiefonds behoeftige ouders in het volbrengen eener christelijke opvoeding te steunen.

Zooals men ziet, wordt hier naast de handhaving van het Gereformeerde beginsel ook de voorzichtigheid in de practijk betracht.

Ook voor dit goede woord zij Dr. Wielinga onze dank gebracht.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 februari 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 februari 1906

De Heraut | 4 Pagina's