Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Infra en Supra.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Infra en Supra.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het vraagstuk, dat met den naam van nfra-of supralapsarisme wordt aangeduid, is een quaestie, die de diepste denkers in de Christelijke Kerk steeds heeft bezig gehouden, waaraan van weerszijden de h v t v v l cherpzinnigste argumenten zijn verspild eworden, maar die naar onze overtuiging ooit tot afdoende beslissing kan gebracht orden.

Reeds eene poging om dit vraagstuk op envoudige en bevattelijke wijze aan het olk voor te stellen, stuit op groote warigheden. Al wordt de term infra-en upralapsarisme ook veel gebruikt, er zijn lechts weinigen die verstaan, wat met eze woorden bedoeld wordt. En zelfs al egt ge ze nader uit, dan nog gaan ze de bevatting der eenvoudigen zeer verre te boven. Er zal dan ook wel niemand zijn, die deze vraag rekent tot de zaligmakende stukken van ons geloof. En elke strijd over dit geschil heeft meer gediend om de hoofden warm te maken, dan dat Gods volk daardoor is gesticht en opgebouwd in het geloof.

Het is ons daarom een oorzaak van blijdschap geweest, dat de Synode te Utrecht aan den twist over dit geschilpunt een einde heeft gemaakt. Al zal onder de theologen dit geschil wel altoos blijven bestaan, er is geen de minste reden waarom men wegens dit verschil van gevoelen elkander niet broederlijk zou kunnen verdragen. Want over en weer zal men moeten erkennen, dat we hier staan voor een mysterie zoo diep en zoo ondoorgrondelijk, dat zelfs het knapste verstand met ootmoed moet belijden, dat we slechts „ten deele kennen." En mits men aan beide zijden zich maar wacht voor overdrijving, waardoor of God tot de oorzaak van den zondeval of het Goddelijk raadsbesluit afhankelijk zou gemaakt worden van menschelijke willekeur, is er voor beide overtuigingen op onze Gereformeerde erve plaats.

We zijn daarom Ds, Littooy dankbaar, dat hij op zoo kalme en bezadigde wijze dit vraagstuk besprak; aantoonde, dat het supralapsarisme geen ketterij is, daar onze beste Gereformeerde theologen als Calvijn en Beza dit gevoelen hebben voorgestaan en met name Dr. A. Kuyper in bescherming nam tegenover de onbillijke critiek, indertijd door Ds. Hulst uit Amerika op diens standpunt uitgebracht. Zelfs meenen we dat Ds. Littooy nog iets verder had kunnen gaan en de legende had kunnen weerspreken, alsof Dr. A. Kuyper in den gewonen zin des woords een supralapsarier zou zijn, daar het genoegzaam bekend is, dat deze godgeleerde evenals Dr. Bavinck in zijn Dogmatiek het vraagstuk niet voor oplossing vatbaar acht. Er kan hoogstens sprake zijn van een handhaven van het betrekkelijk recht van het supralapsarisme, zonder dat aan de waarheid, die in het infralapsarisme ligt, daarom wordt te kort gedaan.

Indien Ds. Littooy zich dan ook tot deze historische uiteenzetting beperkt had en voorts de gronden had opgegeven, die voor beide gevoelens pleiten, om desnoods zelf een keuze te doen voor het eene of andere gevoelen, zouden we zijn persarbeid met waardeering hebben begroet. Maar nu onze Zeeuwsche nestor zich opmaakte om te bewijzen, dat onze Gereformeerde Kerken het infralapsarisme steeds hebben beleden, mag deze uitspraak niet zonder critiek worden voorbijgegaan.

Met belangstelling wachten we nader bewijs van deze uitspraak af, maar nu reeds zij opgemerkt, dat de Synode van Utrecht in het bekende rapport over de leergeschillen zich anders en naar onze overtuiging juister heeft uitgedrukt. En waar Ds. Littooy zelf dit rapport mede onderteekend heeft, hopen we, dat hij alsnog tot revisie van zijn gevoelen zal overgaan.

Indien het toch juist is, dat onze Gereformeerde kerken in hare belijdenisschriften, niet alleen hier maar ook elders, het infralapsarisme beleden en gehuldigd hebben, gelijk hij letterlijk schreef, dan spreekt het wel vanzelf, dat ieder die deze belijdenisschriften onderteekent, ook gehouden is het infralapsarisme mede te belijden en te huldigen. Het onderteekeningsformulier sluit hier allen twijfel buiten. Wie met de belijdenis der Kerk het niet eens is, kan in goede conscientie de belijdenis niet onderteekenen. Want wel laat het onderteekeningsformulier plaats open voor een eventueel gravamen, maar onder zeer scherp geformuleerde voorwaarden, nl. dat de persoon die dit gravamen heeft zijn afwijkende gevoelens noch in geschrifte, noch mondeling, noch openlijk, noch in het geheim zal propagandeeren en zoo spoedig mogelijk over dit gravamen de beslissing der Generale Synode zal vragen. Had Ds. Littooy gelijk, dat het infralapsarisme een stuk is van onze Confessie, dan zou óf voor de supralapsaristen in onze Kerken geen plaats zijn óf van hunnentwege op de eerstvolgende Synode om revisie der Confessie moeten worden gevraagd.

De Utrechtsche Synode, die juist geweigerd heeft over dit geschil een uitspraak te doen en de libertas prophetandi op dit punt met name gehandhaafd heeft, nam o. i. dan ook een veel juister standpunt in. Ze verklaarde, dat „onze belijdenisschriften ten pzichte van het leerstuk der uitverkiezing e infralapsarische voorstelling volgen", onder dat hiermede bedoeld is „de supraapsarische voorstelling uit te sluiten of te eroordeelen". Ze hield staande, dat de ynode van Dordt „over dit geschilpunt eene uitspraak heeft gedaan", en dat al eeft niemand het recht om het supraapsarische gevoelen als „de leer der Gereforeerde Kerken in Nederland voor te stellen", aarom toch „niemand, die voor zich zelf et supralapsarische gevoelen voorstond, emoeilijkt worden mocht".

Onze Kerken belijden en handhaven in are belijdenisschriften de eeuwige uiterkiezing Gods en doen dit met name egenover de Remonstranten door op grond an Gods, Woord te leeren, dat die uiterkiezing niet rust op het voorgezien geoof of de goede werken, maar op het wel-

behagen Gods alleen. In die belijdenis zijn allen, supra-en infralaprariërs, het van harte eens. En waar deze belijdenis der uitverkiezing nader in woorden omschreven en uitgedrukt moet worden, hebben onze Kerken zich daarbij bediend van de infralapsarische voorstelling, maar zonder dat daarom deze infralapsarische voorstelling als de eenige juiste of ware met uitsluiting van desupralapsarische geleerd werd. Daarom konden ook supralapsariërsalsGomarus, Voetiuse.a. zich van harte met deze belijdenis vereenigen, want hunnerzijds is nooit ontkend, dat de infralapsarische voorstelling recht van bestaan had en in de Schrift gegrond was. Ze hebben zelfs met nadruk er op gewezen (daargelaten in hoeverre deze onderscheiding juist was) dat in de prediking en catechisatie de infralapsarische voorstelling de voorkeur verdiende, in zooverre de schuld van den mensch daardoor meer tot zijn recht kwam.

Het sterkste bewijs hiervoor ligt zeker wel in onze eigen confessie. Want waar Art. XV onzer geloofsbelijdenis ongetwijfeld evenals de Leerregels van Dordt de infralapsarische voorstelling volgt, is het bekend genoeg, dat dit artikel, evenals het grootste deel onzer belijdenis, een vrij trouwe navolging is van de Fransche confessie van 1559, die door Calvijn voor de Fransche Kerken is opgesteld. En waar Ds. Littooy zelf erkent, dat Calvijn het supralapsarische gevoelen was toegedaan, kan toch kwalijk verondersteld worden, dat hij in deze belijdenis „het infralapsarisme zou beleden en gehuldigd hebben." Hij zou dan aan de Fransche Kerken een belijdenis hebben toegezonden, die tegen zijn eigen overtuiging inging.

Onze Gereformeerde Kerken, niet alleen in ons land maar ook daarbuiten, hebben in hare belijdenisschriften nu eens meer de infra-, dan meer de supralapsarische voorstelling gevolgd. De Hongaarsche Confessie van 1562 draagt ongetwijfeld een supralapsarisch karakter. Cap. Ill Art. 6 luidt daar aldus: „Sommige menschen zullen het eeuwige leven en de zaligheid, anderen den eeuwigdurenden dood en de rampzaligheid verkrijgen en dat tot verheerlijking Gods (idque propter Dei gloriam) gelijk de Heilige Schriften doorgaans getuigen. En derhalve, aangezien niemand bij toeval iets overkomt noch God ooit zijn besluit veran dert, is het duidelijk, dat God niet alleen voorzien maar ook van eeuwigheid af besloten heeft het menschelijk geslacht te scheppen, opdat hij zijne heerlijkheid zou openbaren door sommigen uit genade te behouden door zijn barmhartigheid, anderen echter door zijn rechtvaardig oordeel te verdoemen." En evenzoo is het met de Westminstersche Confessie Cap. 111 Art. 3, waar staat: „God heeft, opdat Hij zijn heerlijkheid zou openbaren, sommigen uit de menschen en engelen door zijn besluit tot het eeuwige leven te voren verordineerd anderen daarentegen tot den eeuwigen dood te voren bestemd, " Maar al dragen deze beide belijdenissen een meer supralapsarisch karakter, toch kan noch van de Hongaarsche noch van de Engelsche Kerk gezegd worden, dat ze het supralapsarisme beleden hebben. En evenzoo is het omgekeerd met de andere belijdenisschriften, die de infralapsarische voorstelling volgen.

We twijfelen niet of Ds. Littooy zal het hierin met ons van harte eens zijn, en bij zijn nadere uitlegging zal blijken, dat we in de gewraakte uitdrukking alleen met een lapsus calami, gelijk den bestej overkomen kan, te doen hadden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juni 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Infra en Supra.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 juni 1906

De Heraut | 4 Pagina's