Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

In zijn kerkrechtelijke verhandelingen in de Bazuin heeft Prof. Bouwman het over de taak der diakenen.

Over de wijze van geldinzamelen schrijft hij dit:

Bij de bespreking van het eerste deel van het werk der diakenen, bestaande in het verzamelen van de aalmoezen voor de armen, hebben wij in ons vorige artikel gezien, dat als algemeene regel kan worden aangenomen, dat het wenschelijk is, dat bij eiken dienst des Woords eene collecte voor de armen gehouden wordt.

Wanneer de behoefte groot is en de gewone middelen niet toereikend zijn, kunnen ook buitengewone collecten gehouden worden, 2 Cor. 8, Rom. 15 : 25.

Hoe moet men collecteeren? Het collecteeren in een open schaal is niet goed te keuren, Jezus waarschuwt, Matth. 6 : 3, tegen het pronken mei zijne gaven. De schaalcoUecte werkt ijdelheid of farize'isme in de hand. Het bezwaar dat men met een open schaal meer collecteert, klemt niet, wijl dit getuigenis aflegt, dat de geestelijke welstand van de gemeente zeer slecht is. Toen in de i8e eeuw in den Utrechtschen kerkeraad de kwestie: chaal of zakje ter sprake kwam, raadde Jac, Hinlopen de schaal aan, aangezien bij de toch altijd zondige gevers, de zonde der eerzucht, bij de schaalcoUecte bedreven, voordeeliger was voor het beoogde doel dan die der gierigheid door den zak uitgelokt. Al is het waar dat de diakenen de beste wegen moeten inslaan om zooveel mogelijk te verzamelen voor de armen, toch mag om des voordeels wil de zonde van eerzucht en ijdelheid niet in de hand gewerkt. De armenzorg is liefdesplicht. Barmhartigheid onderstelt liefde, vrijwilligheid. Dat vrijwilligheidsbeginsel moet ook worden bevorderd

door de w'j^^ waarop de gaven voor de armen «orden ingezameld, en om die reden is het collecteeren met een zakje meer verkieslijk dan het jnzaniele" met een open schaal.

De werking der Christelijke barmhartigheid kan zeer bevorderd worden door het diaconaal huisbezoek. Dit diaconaal huisbezoek is een reeds door Je oude Gereformeerden aanbevolen middel om den armen genoegzame handreiking te doen.

Wij verstaan onder dit diaconaal huisbezoek Jets anders dan een coUecfe bij de huizen. Al mag men liet collecteeren voor de armen bij de huizen niet principieel ongeoorloofd noemen, toch is het niet gewenscht en verraadt het gebrek aan opge wekt kerkelijk leven. Het collecteeren aan de huizen dateert uit een tijd dat de kerken in verval waren. Velen kwamen niet meer in de kerk, de inkomsten voor de armen bij den dienst des Woords waren gering, en daarom, opdat ook de niet-kerkgangers steunen zouden, deed men een rondgang langs de huizen. Met deze verkeerde gewoonte hebben de Gereformeerde kerken thans op bijna alle plaatsen gebroken. Het bedelen bij de deuren vernedert de kerk van Christus. In de vergaderingen der gemeente is het geven voor de armen der kerk op zijn plaats. En wanneer de gemeente trouw wordt bfwerkt, en de liefde Christi woont in de gemeente, dan zullen ook de samenkomsten trouw worden bezocht en zullen de leden der gemeente naar vermogen, overeenkomstig de behoeften, geven.

Toch is het wel geoorloofd en zelfs goed dat de diakenen in buitengewone gevallen, bij tekorten of bij bijzonderen nood, een rondgang houden bij de leden der gemeente. Niet om bij de deur te komen, met een bus of een schaal, maar om de meer gegoede leden in hunne huizen te bezoeken en met hen te spreken over de behoefte die er is, en van hen te vragen een bijzondere gave. In verband hiermede kunnen de diakenen zoo noodig spreken over den arbeid van Christelijke barmhartigheid en de rijkeren vermanen dat zij als rentmeesters van hunnen overvloed moeten geven om in het gebrek der armen te voorzien.

De diakenen mogen met dit doel de rijken in de gemeente bezoeken. Hun ambt is om de armen te verzorgen en hiervoor de noodige middelen te verzamelen. Overeenkomstig hun ambt kunnen zij in den naam van Jezus vragen, en naar Zijnen wil, zoo het noodig is, vermanend optreden.

In de meeste gevallen zal de vermaning gezegend werken. Wanneer het woord overeenkomstig den wil des Heeren gebracht wordt, zal een gezegende vrucht worden gezien. Doch wanneer er leden zijn die niet aan hunne roeping voldoen in het offerei, moet op zulke leden de tucht toegepast ? Calvijn verklaart zich hier tegen. Hij schrijft in een brief aan Menso Poppius, van 26 Febr. 1550: )Gij • vraagt of zij waardig zijn tot de gemeenschap der kerk te behooren, die haar veronachtzamen ten opzichte van de verzorging der armen, schoon hun de middelen daartoe niet ontbreken. Ik antwoord hierop, dat hier geen strikt bevel, maar wel vriendelijk vermaan te pas komt". De Apostel Paulus zegt in 2 Cor. 8 en 9 ook niet dat men met de tucht moet optreden tegen degenen die karig zijn in 't geven: ij gebiedt niet de Corinthiërs zullen geven de armen te Jeruzalem (2 Cor. 8:8, 9) maar hij wijst op den zegen van het blijmoedige geven: lk heb dan noodig geacht deze broeders te vermanen, dat zij eerst tot u zonden komen, en voorbereiden uwen te voren aangedienden zegen ; opdat die gereed zij, alzoo als een zegen en niet als een vrekheid. En dit zeg ik: ie spaarzamelijk zaait, zal ook spaarzamelijk maaien ; en die in zegeningen zaait, zal ook in zegeningen maaien. Een iegelijk doe gelijk hij in zijn hart voorneemt, niet uit droefheid of uit nooddwang; want God heeft een blij moedigen gever lief', (9 : 5—7). Paulus wil dus het blijmoedige geven, het geven uit vrijwilligheid bevorderen. Zulk een geven is aangenaam bij God, geeft vrede voor het hart en draagt in zichzelf een heerlijk loon. Hoe verkeerd het ook mag zijn, dat een lid der gemeente gierig is, hij moet niet door de tucht gedwongen worden tot het geven. Zulk eeen dwang zou het vrij heidsbeginsel dooden Om die reden is zulk eene censuur in strijd met Gods Woord. In het woord, in de liefdevolle ve maninz, schuilt meerdere kracht tot bekeering des harten.

Wanneer er liefde woont in de gemeente en de bediening des Woords samenwerkt met de diakonie, danzal de tafel des Heeren niet ledig zijn.

Naast deze twee midde'en tot inzameling van de goederen voor de armen, zijn er nog wel andere middelen aan te wijzen. Te Geneve gaven tijdens het leven van Calvijn de diakenen de preeken van den grooten reformator uit, en verzamel den op deze wijze geld ten bate van de armen. In onze dagen hebben op dorpen de diakenen lijkkleeden enz. die zij verhuren ten voordeele van de armen. Tegen het aanwenden van deze middelen kan principieel geen bezwaar ingebracht worden. Alle eerlijke middelen mogen door de diakenen aangewend worden om voor de armen iets te verkrijgen. Maar het voornaamste middel blijft het collecteeren tijdens den dienst.

Ook mogen de diakenen er op werken, dat zij schenkingen, erfstellingen en legaten ontvangen. Als men tijdens het leven de menschen opwekt om de armen te gedenken, waarom zou men dan niet iemand mogen bewerken, dat hij bij zijn dood nog iets nalaat voor de armen ? Evenwel moet men hierbij met voorzichtigheid en wijsheid te werk gaan. Indien een vermogend lid der gemeente geen kinderen nalaat en geen minvermogende bloedverwanten heeft, dan is er alle reden voor, om met alle bescheidenheid zulk een broeder of zuster er op te wijzen, dat zij de behoeften van het koninkrijk Gods in hun testament gedenken, opdat de zegen van den overvloed, door God bun geschonken, ook na hunnen dood nog de armen verkwikke. Hebben de erflaters minvermogende verwanten, dan is het niet goed deze niet te gedenken. Maar al is het uitnemend dat de christenen de armen nog gedenken in hun dood, dit neemt niet weg, dat het in de eerste plaats de roeping is, tijdens het leven wel te doen. Wanneer iemand bij testament van zijne goederen aan de zaak van het Koninkrijk Gods schenkt, dan geeft hij niet m.eer van zijn eigen, maar van zijne erfge namen. Daarom is het zeer eigenlievend, om tijdens het leven niet naar vermogen barmhartigheid te oefenen en bij testament wel dé armen enz. te gedenken.

Ten slotte nog enkele vragen die ook door Voetius gesteld en beantwoord worden (I. 936). Moeten de diakenen bok gaven en legaten zien te krijgen van de ongeloovigen ? Voetins antwoordt dat dit wel mag, wijl de kerk niet verantwoordelijk is voor de gevoelens waarmede gegeven wordt. Den reinen is alles rein. Dit kan toegestemd aan voetius. Wij behoeven de bedoeling van den gever Volstrekt niet te beoordeelen. Maar toch is het niet goed, om in gewone gevallen bij de ongeloovigen te vragen. Wel is het geld van de wereld volstrekt niet te goed voor onze armen, maar het karakter der christelijke barmhartigheid brengt mee, dat de kerk trachte in de behoeften van eigen armen te voorzien. Toch kan het zeer goed zijn, om bij sommige ongeloovigen aan te kloppen. Het geval kan zich voordoen, dat een arme of zieke vroeger in dienstbetrekking gestaan heeft bij een persoon, die geen lid is van de gemeente, of dat iemand aan een rijke in de verf e verwant is. In zulke gevallen zou de diaconie vrijmoedig den vermogenden kunnen wijzen op hun plicht, die zij hebben jegens dienstbaren of verwanten. Ook kan er bijzondere nood zijn. Als de diaconie zelf geen middelen bezit om in den nood te voorzien, en de gemeente niet meer kan, en er zijn vermogende joden of andere ongeloovigen, dan mag men met alle vrijmoedigheid hun den toestand bekend maken en vragen, dat zij medehelpen dat de armen niet in hunne ellende omkomen. Evenzoo kan en mag de diaconie in geval van nood hulp vragen van de overheid.

Mogen de diakenen wel gela aannemen dat verdiend is door onrechtmatige daden, b.v. diefstal, enz.? Voetius zegt terecht, dat men moet onderstheiden tusschen de gevers en de kerk die ontvangt. Wanneer iemand op onrechtmatige wijze geld verkrijgen heeft, dan mag hij dit niet geven aan de armen of aan iemand anders, maar is ver jflicht het terug te geven. Maar wanneer de dia­ conie er niets van weet, dan behoeft zij het niet te onderzoeken op welke wijze de schenker het geld heeft verkregen. Weet evenwel de diaconie het, dan mag zij het niet aannemen, want dan zou zij mede schuldig staan aan de zonde van den dief. Toch zijn er gevallen, dat zij het geld van zulk een overtreder wel zou kunnen aanvaarden, en wel. a. wanneer de gevers het ontvreemde hebben teruggegeven ; b. wanneer zij wel willen teruggeven, ofschoon zij het nog niet deden, wijl zij, aan wie zij moeten vergoeden, er niet zijn, of niet [door hen kunnen gevonden worden; c. indien zij naar de wet rechtvaardig hebben wat zij bezitten. Zij die door een onkui=ch leven hun geld verdiend hebben, kunnen en behoeven, als zij tot God bekeerd zijn, dat op een verkeerde wijze verdiende geld niet weder terug te geven. Wel zegt Deut. 23 : 18 dat men geen hoerenloon of hondenprijs in het huis des Heeren mag brengen, maar dit ziet op dengene die brengt en niet op dengene, die ontvangt. Dit blijkt ook uit wat volgt »want die beiden zijn den Heere een gruwel", zoowel de prijs die verdiend is, als de onkuische prostitué. Komt zoo iemand later tot bekeering, dan bezit en geeft deze het geld als christen.

Mogen de diakenen wel loterijen en bazars orga niseeren, om daaruit geld voor de armen te verkrijgen ? Het is tegenwoordig algemeen, om door liefdadigheid voorstellingen, door verloting, enz. geld te verzamelen voor de leniging van den nood. Toen onlangs de provincie Zeeland door watersnood was geteisterd, werden alom liefdadigheidsvoorstellingen gehouden. Zoo doet de wereld en helaas vele christenen, en nog wel gereformeerde christenen doen hieraan mede. Het is inderdaad stuitend, dat men op deze wijze tracht te helpen. In elk geval de kerk van Christus m g niet alzoo doen. In de kerk moet liefde de drijfkracht zijn van het weldoen, de barmhartigheid Christi moet dringen. Een verkeerd middel als loterij mag volstrekt niet worden aangegrepen om geld te verza melen voor de armen.

Ook een bazar is niet geheel goed te keuren. Men eischt daar eene fictieve waarde voor allerlei prullen, verplicht moreel zekere kringen tot het boopen er van en tracht vaak koopers te lokken door aardige jonge dames, die heel gracieuslijk hunne waren aanprijzen Als de jufferen niet gezien werden op de bazars, en de ouderlingen of de diakenen eens verkochten, zou zulk een bazar niet veel opbrengen.

Ten slotte moet nog gewezen worden op de pre diking als een krachtig hulpmiddel voor de versterking van de kas der diaconie. De prediking zij warm, krachtig en bezielend. Zij geve het volle evangelie, zij verkondige den rijken Christus, zoo als Hij zijn ziel gesteld heeft tot een rantsoen voor velen en zij a volk verlost heeft met een eeuwige verlossing. Zij stalle den vollen schat des evangelies uit, en late zien hoe de genade onderwerpelijk door den geest wordt ingedragen in de ziel, een nieuw schepsel maakt en dringt tot een leven van gerechtigheid en heiligheid. De prediking moet in allen ernst aandringen op een practisch christendom; zonder moede worden aantoonen, dat de godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens, opdat de christen op elk gebied trouw sta in zijne roeping, en er zulk een mededeelzaamheid zij, dat' armoede niet gevonden worde temidden der ge meente. »De predikatie moet", naar het schoone woord van Dr. A. Kuyper E. Voto IV, 38, smeer nog dan de diaconie, de armoede in eigen boezem te keer gaan, en de vrucht der predikatie moet meer en meer worden, dat de Calvinisten ook in hun wereldsch beroep goede zaken maken, en alzoo de middelen erlangen, om door ruime milddadigheid de eere van Christus in de wereld op te hou den. Kome die krachtige predikatie meer en meer I Niet een predikatie die pikant of interessant wil zijn, en zich daarom opsmukt met allerlei verhaal en anecdote; maar eete predikatie die vandenken en doordenken, die van diepte des mystieken levens, maar ook, die van kennis des Woords, en kennis der geestelijke en maatschappelijke nooden getuigt. En worde zoo allengs de toestand herboren, waarnaar we op weg zijn, maar die nog niet bereikt is, dat eiken Zondag als een stemme Gods en niet eens menschen door alle kerken uitga, om als een tweesnijdend zwaard te wonden, om als een hamer alle hoogheid neer te slaan, en met eeuwige armen der ontferming te ondervangen, al wat door zonde of door lijden inzinkt".

Hier wordt menige practische wenk gegeven, die waard is behartigd te worden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1906

De Heraut | 4 Pagina's